ECLI:NL:RBNHO:2022:11588

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/871038-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van heroïne door Schipholmedewerkers met de ‘airbag-methode’

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van heroïne via de luchthaven Schiphol. De zaak, die voortkwam uit het onderzoek Ryeford-Monston, betrof de invoer van 11.026 gram heroïne op 6 juni 2018. De verdachte speelde een initiërende, organiserende en coördinerende rol in het proces, waarbij hij samenwerkte met verschillende Schipholmedewerkers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de rechtszittingen zijn diverse getuigen gehoord en zijn er bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder telefoongesprekken en observaties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en compenseerde deze door de straf te verminderen. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de internationale drugshandel en de schadelijke gevolgen van heroïne voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871038-18
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 september 2022, 16 september 2022, 28 september 2022, 10 oktober 2022 en
6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum/-plaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman,
mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
(C8)
Primair
Het op of omstreeks 6 juni 2018 medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit en ten aanzien van het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde feit geen opmerkingen gemaakt.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Algemene feitelijke achtergrond
[verdachte] was ten tijde van het onderzoek Ryeford-Monston niet werkzaam op de luchthaven Schiphol. In het verleden is hij als schoonmaker werkzaam geweest op de luchthaven Schiphol.
Medeverdachte [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) werkte sinds 2004 bij de KLM. In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van de KLM op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten. In verband daarmee beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [naam 2] (hierna ook: [naam 2] ) is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] en beschikte hij over een Schipholpas voor het beveiligde gedeelte van de luchthaven waar onder andere de afhandeling van de bagage plaatsvindt. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [bedrijfsnaam 1] , waarmee hij ook tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
Medeverdachte [naam 3] (hierna ook: [naam 3] ), een neef van [naam 2] , was ten tijde van het onderzoek Ryeford-Monston niet werkzaam op de luchthaven Schiphol. Hij werkte bij Vomar, een supermarkt te Amsterdam. In het verleden is hij werkzaam geweest op de luchthaven Schiphol.
Medeverdachte [naam 4] (hierna ook: [naam 4] ) was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagage-afhandeling van KLM op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder. Voor zijn werkzaamheden beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
4.3.3
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaak iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten in de hierna te bespreken zaak heeft betwist dat hij de gebruiker is van een hierna te noemen nummer dat aan hem wordt toegeschreven en dat hij deelnemer is geweest aan de met dat nummer gevoerde gesprekken of verzender of ontvanger van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] zijn in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 1]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 2]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] is in gebruik bij medeverdachte [naam 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 3]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 6] is in gebruik bij medeverdachte [naam 3] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 4]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 7] is in gebruik bij medeverdachte [naam 4] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
4.3.4
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 3 juni 2018 heeft [verdachte] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 8] (hierna: * [telefoonnummer 8] ). In dit gesprek zegt * [telefoonnummer 8] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [verdachte] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij * [telefoonnummer 8] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft. Acht minuten later belt [verdachte] * [telefoonnummer 8] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat “zij zeggen dat het oké is”. De man heeft gezegd: “de tijd is oké”, “alles is oké”. [verdachte] vraagt aan een derde persoon of “1 2 5” oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [verdachte] [naam 1] te horen. [naam 1] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”. Vervolgens komt [naam 1] aan de lijn, begroet * [telefoonnummer 8] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. * [telefoonnummer 8] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [naam 1] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed… En met het label”. Een kwartier later belt * [telefoonnummer 8] opnieuw naar [verdachte] om te vragen of “het morgen zal werken”. [verdachte] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. * [telefoonnummer 8] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde 1 2 5 gaat.
Op 5 juni 2018 belt een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 9] (hierna: * [telefoonnummer 9] ) naar [verdachte] . [verdachte] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [verdachte] hebben ze “6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken” gepakt. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij hiermee waarschijnlijk soorten drugs bedoelde. * [telefoonnummer 9] vraagt hierop aan [verdachte] of hij samenwerkt met ‘de Curaçao kerel’, wat [verdachte] bevestigt. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij met ‘Curaçao kerel’ [naam 1] bedoelt. In het telefoongesprek zegt [verdachte] tegen * [telefoonnummer 9] dat hij en [naam 1] elk “hun eigen ding” hebben en dat dit de eerste keer is dat ze “iets samen doen”.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [naam 4] naar [naam 1] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [naam 1] en [naam 1] zegt dat hij [naam 4] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [verdachte] naar [naam 1] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [naam 1] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [naam 1] naar [naam 4] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die.. haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [verdachte] opnieuw telefonisch contact met * [telefoonnummer 8] , waarbij [verdachte] zegt dat het een businessclass container is en dat “hij” (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt * [telefoonnummer 8] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd. Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[naam 1] wordt om 21:52 uur door [naam 4] gebeld. [naam 1] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[verdachte] belt om 22:06 uur naar [naam 2] en zegt hem dat de ‘grote man’ [naam 2] morgen zal bellen. [verdachte] en [naam 2] spreken af dat [verdachte] ervoor zal zorgen dat [naam 2] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [verdachte] het telefoonnummer van [naam 1] aan [naam 2] . [naam 2] sms’t [verdachte] het bericht: “holat komt” (de rechtbank begrijpt: hoe laat komt het). Daaropvolgend sms’t [verdachte] aan [naam 2] : “tussen 10 tot half 11”.
Even daarvoor, om 22:14 uur, had [naam 1] van [verdachte] een sms ontvangen met het nummer ‘ [telefoonnummer 10] ’. Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [naam 1] naar [naam 2] . [naam 1] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [naam 2] de precieze tijd zal doorgeven als “hij” (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [naam 2] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [naam 2] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later door verbalisanten is herkend als de stem van [naam 3] . [naam 1] zegt tegen [naam 3] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt zodat [naam 3] weet dat hij standby moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [naam 1] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem wordt later door verbalisanten herkend als de stem van [verdachte] . [naam 3] zegt tegen [verdachte] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestond bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighielden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen waren in bagage op vlucht KL592 uit Johannesburg. Bij de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (hierna: KLM) zijn onder meer de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers (hierna ook: AKE) die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht KL592 uit Johannesburg bevonden. Uit de ontvangen informatie bleek dat er een AKE in het vliegtuig was geladen met het nummer [nummer] . De AKE met dat nummer was gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De rechtbank stelt vast dat de cijfers van dit AKE nummer overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [verdachte] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [naam 1] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [naam 1] naar [naam 4] om te vragen of ze “op koers” staan. [naam 4] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [naam 4] weten dat hij [naam 1] gelijk zal bellen als “er wat is” en hij verzoekt [naam 1] dan “naar 31” te regelen. Op de vraag van [naam 1] of het op een goede plek is, antwoordt [naam 4] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [naam 1] naar [naam 2] en zegt dat ze op schema zijn en dat ‘ie’ binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [naam 3] aan [naam 2] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de Volkswagen Golf van [naam 3] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag (de rechtbank begrijpt: ter hoogte van de Schipholtunnel aan de zijde van Amsterdam).
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen, om alle bagage van de vlucht KL592 uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van de KLM en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de Amsterdam-bagage containers te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat deze is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, KL592, 16mar) in transfer naar Boston (BOS, DL0125, 17 mar). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim 11 kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [naam 4] om 10:20 uur naar [naam 1] . [naam 4] zegt dat “dat ding hier straks gaat komen” en dat hij ziet dat “die mannen” ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren. [naam 4] heeft in een verhoor bij de KMAR verklaard dat hij tijdens de douanecontrole bij de betreffende bagageband aanwezig was.
Om 10:21 uur belt [naam 2] naar [naam 3] . [naam 2] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [naam 2] geeft [naam 3] de opdracht om tot half elf te wachten, “dat” op te halen en het naar iemands auto te brengen. [naam 2] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [naam 3] toe zal komen. Zeven minuten later belt [naam 2] opnieuw naar [naam 3] . [naam 2] zegt dat hij “dat” nu gaat ophalen en dat [naam 3] over vijf minuten naar “de dinges” moet komen, waar [naam 3] [naam 2] altijd ophaalt. Om 10:38 uur passeert de Volkswagen Golf van [naam 3] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats 30.
Rond 11:00 uur wordt [naam 4] door [naam 1] gebeld. In dit gesprek zegt [naam 4] “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor”, “ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen”, “hele groep stond hier” en “ik heb alles gefilmd”. [naam 1] vraagt [naam 4] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [naam 1] naar [naam 2] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat “die mensen” alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [naam 1] meteen naar [verdachte] dat hij slecht nieuws heeft: “de douane heeft vijf genomen”. [naam 1] vertelt [verdachte] dat hij dit voor [verdachte] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [verdachte] zal tonen. Eén minuut later wordt [verdachte] door [naam 2] gebeld. [naam 2] zegt “hij zegt net als vorige keer”, waarop [verdachte] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
Na zijn aanhouding heeft [naam 1] tijdens een verhoor bij de KMAR verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht KL592 een koffer met hierin 11 kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer en dergelijke) op een papier van [verdachte] had gekregen, dat hij [naam 4] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [naam 4] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [naam 2] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen.
[naam 2] heeft tijdens een verhoor bij de KMAR verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn. Hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [naam 2] heeft verder verklaard dat zijn neef [naam 3] er ook wel eens bij was.
In het geheugen van de onder [naam 1] in beslag genomen telefoon heeft de KMAR foto’s, met de datum 5-6-2018 en het tijdstip 21:50 uur, aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [naam 1] heeft tijdens zijn verhoor bij de KMAR verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
Aan [verdachte] wordt primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Artikel 1, vierde lid van de Opiumwet bepaalt dat dit onder meer omvat, voor zover hier van belang, elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op deze wettekst gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moeten worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe het volgende.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat bij een transport van harddrugs ingeschakelde (tussen)personen op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende (tussen)persoon, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en ook niet gebleken. Voorts geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer in bagage. Wanneer bagage buiten de douane om en ook anderszins in strijd met voor luchthavenpersoneel bekende strikte regels buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol wordt gebracht, bestaat dan ook de aanmerkelijke kans dat die bagage verdovende middelen zoals heroïne bevat. Mede gelet op dat uitgangspunt is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , door op de hiervoor beschreven wijze samen met anderen, onder wie de medeverdachten, afspraken te maken over het buiten de douane om van Schiphol wegbrengen van bagage, minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze bagage heroïne bevatte.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen invoer
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen bij de invoer van heroïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] voorafgaand aan de invoer telefonisch de informatie ‘dinsdag tegen woensdag aan’ doorgeeft aan een onbekend gebleven persoon. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld dat de bagage met heroïne op dinsdag kan worden verstuurd vanuit Zuid-Afrika, waarbij de bagage met heroïne op woensdag (6 juni 2018) in Nederland aankomt. [verdachte] geeft verder aan die persoon door dat de bagage in een businessclass container moet worden geplaatst. Daarnaast heeft [verdachte] voorafgaand aan de invoer [naam 1] ingeschakeld, die moet zorgen voor het onderscheppen en het veiligstellen van de bagage. De benodigde informatie, zoals het containernummer, wordt door [verdachte] aan [naam 1] verstrekt. Voorts heeft [verdachte] partijen bij elkaar gebracht; hij heeft aan [naam 2] laten weten dat de ‘grote man’ (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) hem op de dag van de invoer zal bellen en hij heeft per sms het telefoonnummer van [naam 1] aan [naam 2] gestuurd. Op 5 juni 2018 heeft [verdachte] een ontmoeting met [naam 1] , waarbij zij met [naam 2] en [naam 3] bellen en afspraken maken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en anderen. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen. Dat [verdachte] slechts een kleine schakel in het geheel zou zijn geweest en zijn gedragingen slechts een ondersteunend karakter hebben gehad, zoals door de raadsman naar voren gebracht, vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
(C8)
Primair
hij op 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en één maand met aftrek van het voorarrest, dit na compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat de rol van de verdachte niet als die van opdrachtgever en organisator kan worden geduid, zoals de officieren van justitie hebben gedaan, maar dat hij lager in de hiërarchie staat. Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte de rechtbank verzocht om, meer dan de officieren van justitie hebben gedaan, rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en een strafkorting toe te passen van 25%.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 11 kilo heroïne in Nederland via Schiphol. Hierbij heeft de verdachte een initiërende, organiserende en coördinerende rol vervuld. Deze rol bestond in het onderhouden van contact met enerzijds de persoon die de bagage met heroïne vanuit Zuid-Afrika verzond en anderzijds met medeverdachte [naam 1] , met het oog op het onderscheppen van de bewuste koffer op Schiphol en het verdere vervoer van de contrabande. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van internationale handel in verdovende middelen. De aangetroffen substantiële hoeveelheid heroïne moet immers bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne is een voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stof. Harddrugs als heroïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van deze middelen om hun behoefte aan deze stoffen te kunnen financieren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken van deze omvang plegen te worden opgelegd, kan niet anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden volstaan. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van een verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat in deze zaak van het uitgangspunt van twee jaren moet worden afgeweken. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaken van het aanzienlijke aantal verdachten in het onderzoek Ryeford-Monston gelijktijdig ter berechting aan te brengen, acht de rechtbank gelet op de inhoud van en samenhang tussen de verschillende zaken van onvoldoende gewicht om ten nadele van de verdachte uit te gaan van een duur van de redelijke termijn die langer is dan de gebruikelijke twee jaren. Ook de coronapandemie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in dit specifieke geval een langere duur rechtvaardigt. De rechtbank gaat daarom uit van een duur van twee jaren vanaf het moment dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen, waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 4 september 2018, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 20 december 2022, gewezen.
De rechtbank stelt daarom vast dat de redelijke termijn daarmee met (afgerond) tweeëntwintig maanden is overschreden. De rechtbank compenseert deze termijnoverschrijding door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met 6 maanden.
Duur van de gevangenisstraf
Mede gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officieren van justitie hebben gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Beslissingen met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen

Op 4 september 2018 zijn onder de verdachte, onder meer, de volgende telefoons in beslag genomen (nummers 14, 15, 16 en 17 op de beslaglijst):
  • 1.00 STK telefoontoestel Nokia (18-075126-14)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-15)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-16)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-17).
De voorwerpen zijn niet teruggegeven.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat genoemde voorwerpen verbeurd worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen die telefoontoestellen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring waarvan kan worden vastgesteld dat deze te relateren zijn aan het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de volgende telefoons dienen te worden verbeurd verklaard:
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-15)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-16).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die telefoons, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de volgende telefoons dienen te worden teruggegeven aan de verdachte:
  • 1.00 STK telefoontoestel Nokia (18-075126-14)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-17).
De rechtbank is van oordeel dat deze telefoons dienen te worden teruggegeven aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank overweegt hiertoe dat deze telefoons niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, als bedoeld in artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht, nu niet uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat deze telefoons bij het bewezenverklaarde feit zijn gebruikt en derhalve niet vaststaat dat aan één van de criteria van artikel 33a Sr is voldaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-15)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-16).
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 1.00 STK telefoontoestel Nokia (18-075126-14)
  • 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-17).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.