ECLI:NL:RBNHO:2022:11586

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/870601-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne door Schipholmedewerkers en witwassen van een geldbedrag

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne via de luchthaven Schiphol, alsook van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een organiserende en coördinerende rol speelde in de invoer van verdovende middelen door middel van de 'airbag-methode'. Dit houdt in dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland werden verzonden in bagage, die door Schipholmedewerkers veiliggesteld en verder vervoerd moesten worden. De verdachte was betrokken bij de voorbereidingshandelingen en de daadwerkelijke invoer van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne op 16 juli 2018, waarbij 27.412 gram heroïne in beslag werd genomen. Daarnaast werd de verdachte op 13 november 2018 aangehouden met een geldbedrag van € 18.125,00, waarvan de rechtbank oordeelde dat het afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 47 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870601-18
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak [1]
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 september 2022, 13 september 2022, 15 september 2022, 26 september 2022,
7 oktober 2022 en 6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman,
mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 (C3)
Het in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Feit 2 (C11)
Primair
Het op of omstreeks 16 juli 2018 medeplegen van de invoer van 27.412 gram heroïne en een onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 14 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Feit 3
Het op 13 november 2018 medeplegen van witwassen van een geldbedrag van (ongeveer)
€ 18.125,-.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde hoeveelheid van 27.412 gram heroïne.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de Bijlage II bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank ziet aanleiding om eerst het onder 2 ten laste gelegde (C11) te bespreken.
4.3.2
Algemene feitelijke achtergrond
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna ook: [medeverdachte 1]) was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagage-afhandeling van KLM op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder. Voor zijn werkzaamheden beschikte hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna ook: [medeverdachte 2]) was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van de KLM op Schiphol. Voor zijn werkzaamheden beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna ook: [medeverdachte 3]) werkte sinds 2004 bij de KLM. In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van de KLM op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten. In verband daarmee beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
4.3.3
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaak iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij/zij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten in de hierna te bespreken zaak heeft betwist dat hij/zij de gebruiker is van een hierna te noemen nummer dat aan hem wordt toegeschreven en dat hij/zij deelnemer is geweest aan de met dat nummer gevoerde gesprekken of verzender of ontvanger van daarmee verstuurde sms-berichten.
Daarom volstaat de rechtbank hieronder met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij/zij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] is in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (in C3)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] is in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 4] (in C11)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] is in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna ook: [medeverdachte 4]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 3] (in C3 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 4], [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6] zijn in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 3] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (in C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] zijn in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 5] (in C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 9] en [telefoonnummer 10] zijn in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 5] (hierna ook: [medeverdachte 5]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
4.3.4
Bewijsoverweging feit 2 primair (C11)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 15 juli 2018 om 20:36 uur hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] een telefoongesprek, waarin [medeverdachte 2] vraagt: “Weet je wat voor morgen ochtend of niet?”. [medeverdachte 3] zegt dat ‘die’ gewoon doorgaat en laat weten: “Ik ga nu bij hem”.
Uit het baken dat is geplaatst in de aan [medeverdachte 3] toebehorende personenauto (Volvo) blijkt dat zijn auto om 20:41 uur geparkeerd staat aan de [adres 2] in Amsterdam. Het verblijfsadres van [verdachte] is aan de nabij gelegen [adres 3] te Amsterdam.
Om 20:56 uur vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] of hij ‘die boodschap’ morgenvroeg kan afleveren. [medeverdachte 2] zegt: “Tuurlijk. Geen probleem”. [medeverdachte 3] belt om 22:32 uur naar [verdachte] en zegt: “Je moet je telefoon controleren voor de tijd. Want dat komt te vroeg. Het komt om 5:30.” [verdachte] zegt: “Ik ben daar dan om 08:00”, waarop [medeverdachte 3] aangeeft dat hij de tijd zal geven om zes uur ’s ochtends.
Op 16 juli 2018 wordt [medeverdachte 3] om 00:14 uur gebeld door [medeverdachte 5], die zegt: “Ik heb voor je gestuurd”. Om 04:03 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en zegt: “Broer, het staat al op 10 over”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Zo is ingelopen”.
Om 00:17 uur en 05:33 uur belt [medeverdachte 3] belt via Whatsapp met [verdachte].
Op 16 juli 2018 om 05:07 uur is vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) geland, terwijl deze volgens schema zou aankomen om 05:45 uur. Op camerabeelden van de luchthaven Schiphol is te zien dat een bagagetrekker met aangekoppelde bagagekar wegrijdt bij het vliegtuig om 05:21 uur.
Uit de verklaring van [medeverdachte 3] volgt dat hij de inzittende is van de bagagetrekker met kar en dat hij van ‘Big bro’ ([medeverdachte 5]) heeft gehoord welke kar hij moet hebben. Hij moet de transferbagage hebben en weet dat het gaat om een rode Summit tas.
Om 05:21 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en vraagt of hij er is. [medeverdachte 2] bevestigt dit en geeft aan: “Wat ik je gisteren vertelde, bij B”. Om 05:22 uur zegt [medeverdachte 3] tegen [medeverdachte 2]: “Er zijn 4 erin, je moet er 1tje pakken. Die rode”.
[medeverdachte 3] verklaart dat hij de bagagekar heeft meegenomen naar de Bravo pier (B-pier) en dat de kar daar wordt aangekoppeld en meegenomen door [medeverdachte 2]. Deze komt na vijf minuten terug. Hij heeft de rode Summit tas van het karretje gehaald, de andere drie koffers zitten nog in de kar.
[medeverdachte 2] verklaart dat hij die dag op een bagagetrekker naar de Bravo pier gaat, waar [medeverdachte 3] aankomt met een karretje. [medeverdachte 2] hoort via de telefoon dat hij de rode tas eraf moet pakken. Hij doet dit en houdt de tas bij zich in zijn bagagetrekker. [medeverdachte 2] draagt de tas op airside over aan een man in een wit busje.
Uit de registraties van de Schipholpas van [medeverdachte 2] blijkt dat hij op 16 juli 2018 om 05:55 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. [medeverdachte 2] verklaart dat een busje met daarin dezelfde persoon aan wie hij de tas heeft gegeven op airside, deze tas op landside naar zijn auto komt brengen. Daarna rijdt [medeverdachte 2] met de tas naar huis.
Om 07:19 uur belt [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] zegt “ik kan over 10 minuten ongeveer vertrekken”. [medeverdachte 3] zegt: “Ik laat hem alvast die kant gaan”. Om 07:21 uur belt [medeverdachte 3] naar [verdachte] en zegt: “Hij gaat binnen 20 minuten daarnaartoe. Wanneer ik je bel moet je buiten zijn”.
Om 07:37 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] en zegt: “18. Stond erop, not completed”. [medeverdachte 3] zegt: “18 en 7 van die andere”. [medeverdachte 2] bevestigt dit en zegt: “Waarvan die 18, je weet wel, die zakken gewoon zeg maar”. [medeverdachte 3] zegt: “Breng die 7 alvast, ik ga hem nu bellen dat je onderweg bent”.
Om 07:39 uur belt [medeverdachte 3] belt met [verdachte] en vraagt over hoeveel minuten hij ‘daar’ is. [verdachte] antwoordt dat hij er over tien minuten is. [medeverdachte 3] zegt: “Goed. Sta buiten opdat hij je ziet”.
Om 07:58 uur belt [medeverdachte 3] via Whatsapp met [verdachte].
Om 7:59 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] en zegt: “Broer, ik ben er maar ik zie niemand”. [medeverdachte 3] antwoordt dat ‘hij’ daar buiten is en gaat komen.
Om 08:00 en 08:02 uur belt [medeverdachte 3] opnieuw via Whatsapp met [verdachte].
Om 08:04 belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] en zegt dat hij ‘die straat Dickens’ helemaal moet doorrijden. “Helemaal achterin zie je hem”.
Om 08:05 uur en 08:07 uur hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] nogmaals belcontact via Whatsapp
Om 08:12 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] om te vertellen dat hij ‘het’ heeft gedaan. [medeverdachte 3] zegt: “Oke, geregeld”. [medeverdachte 2] verklaart dat hij 7 blokken uit de tas heeft gehaald. Deze 7 pakketten waren dik, ongeveer 4-5 centimeter, en ongeveer 30 bij 30 centimeter groot. Hij heeft de pakketten weggebracht en deze zijn in ontvangst genomen door “een beetje een Spaans of Zuid-Amerikaans iemand”. Deze persoon deed de deur van de auto open en pakte de tas eruit. [medeverdachte 3] zou na zijn werk de rest komen ophalen.
Uit de registraties van de Schipholpas van [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 3] op 16 juli 2018 om 12:26 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. Om 13:04 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en zegt “Ik rij nu naar buiten, ik ben 20 minuten bij je”. Een observatieteam ziet om 13:04 uur op parkeerplaats P44 van de luchthaven Schiphol dat [medeverdachte 3] als bijrijder instapt in zijn Volvo die wordt bestuurd door zijn neef [betrokkene 1].
Om 13:18 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 4], maar krijgt geen contact. Om 13:20 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 5]. Hij zegt: “Kan je de vrouw zeggen om haar telefoon open te doen? Ik ga haar bellen. We zijn nu bij haar”.
[medeverdachte 3] heeft op 16 juli ook via Whatsapp belcontact met [medeverdachte 5], op vier verschillende tijdstippen tussen 00:16 uur en 13:22 uur.
Om 13:25 uur stopt de auto van [medeverdachte 3] in de directe omgeving van de centrale in- en uitgang van het adres van [medeverdachte 2] in Amsterdam. Om 13:31 uur komt [medeverdachte 2] de deur uit met een rode rolkoffer/tas. Hij plaatst deze in de kofferbak van een aan hem toebehorende Volkswagen en parkeert deze naast de Volvo, waarna hij samen met [betrokkene 1] de tas van de achterbak van de Volkswagen naar de achterbak van de Volvo verplaatst. Nadat [medeverdachte 2] contact heeft gemaakt met [medeverdachte 3] aan de bijrijderszijde van de Volvo, rijdt de Volvo weg.
Om 13:39 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 4] en zegt: “Sister, ik ben 10 minuten van jou vandaan. Dus je kunt beginnen te lopen. Ik kom gauw”. [medeverdachte 4] antwoordt: “Ik zal daar zijn”.
Om 13:53 uur ziet het observatieteam dat de Volvo van [medeverdachte 3] parkeert op de [adres 4]. [betrokkene 1] stapt uit de auto en opent de kofferbak van de Volvo. Hij heeft een ontmoeting met een vrouw en draagt de rolkoffer/tas aan haar over. Zij loopt ermee weg. Om 13:55 uur worden [medeverdachte 3], [betrokkene 1] en [medeverdachte 4] ter plaatse aangehouden.
De rode rolkoffer wordt in beslag genomen en bevat 18 pakketten met daarin in totaal 27.412 gram heroïne. Op een van de pakketten zit een stuk papieren (schilders)tape met daarop de handgeschreven tekst “not complete”.
[medeverdachte 3] verklaart dat hij de tas naar [medeverdachte 4] moest brengen op een van tevoren met haar afgesproken locatie in Almere. Dat is de plek waar hij is aangehouden. Big bro ([medeverdachte 5]), die in Afrika woont, is de eigenaar van de spullen (de rechtbank begrijpt: de verdovende middelen). Hij is de man die de verdovende middelen verstuurt en alle opdrachten geeft. [medeverdachte 4] is de vrouw die ook is aangehouden in Almere. Big bro en [medeverdachte 4] is één.
[medeverdachte 3] ging er vanuit dat het cocaïne betrof maar achteraf hoorde hij dat het heroïne was. Hij zou per blok 2500 euro krijgen van [medeverdachte 4], die hem zou betalen zodra zij het geld had ontvangen. Aan [medeverdachte 2] zou [medeverdachte 3] tussen 20.000 en 30.000 euro betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s die er aankwam. Van de 2500 per kilo die de organisatie hem betaalt, zou hij ongeveer 1000 per kilo aan [medeverdachte 2] geven.
[medeverdachte 4] verklaart dat zij een telefoontje kreeg van ‘de dikke man’ om de tas op te halen. Hij zou er in 10 minuten zijn. Zij had hem het adres gegeven van de plaats waar ze is aangehouden. Toen zij aankwam, stapte er een slanke man uit de auto die de kofferbak opendeed. De dikke man, die zij al eerder had gezien en die [betrokkene 2] heet, bleef in de auto zitten. De slanke man bracht haar de rode tas uit de kofferbak. Vervolgens is zij aangehouden. [medeverdachte 4] verklaart dat zij [medeverdachte 5] al heel lang kent. Hij heeft dezelfde achternaam als haar dochter.
In de woning van [medeverdachte 4] is een Samsung telefoon aangetroffen en in beslag genomen, die bij [medeverdachte 4] in gebruik was. Hierin zijn afbeeldingen aangetroffen van een Spaans familieboekje, waarin is vermeld dat [betrokkene 3] een kind is van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 4] heeft met de Samsung tussen 13 juli 2017 en 16 maart 2018 contact gehad met het nummer [telefoonnummer 11] van [medeverdachte 5]. Aan [medeverdachte 5] zijn in deze periode familiefoto’s van [medeverdachte 4] en haar kinderen verstuurd. Ook heeft [medeverdachte 4] [medeverdachte 5] meerdere malen verzocht om geld voor de huur en voor eten.
[medeverdachte 5] heeft op 19 januari 2018 het telefoonnummer van [medeverdachte 3] ([telefoonnummer 4]) gestuurd aan [medeverdachte 4]. Op 26 januari 2018 is er een gesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], waarbij [medeverdachte 3] vraagt of [medeverdachte 4] hem de volgende dag kan ontmoeten. [medeverdachte 4] vraagt: “Is het van Afrika?”, waarop [medeverdachte 3] bevestigend antwoordt en zij een afspraak met elkaar maken.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 primair (C11) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 16 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer een onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
In Amsterdam afgeleverde blokken betreffen cocaïne en/of heroïne
Bij de aanhouding van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 16 juli 2018 in Almere, is de rode rolkoffer/tas (hierna: tas) in beslag genomen die, naar uit de bewijsmiddelen blijkt, eerder die dag via de luchthaven Schiphol binnen Nederland was gebracht. In deze tas bevonden zich op dat moment 18 zakken met heroïne. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 2] voorafgaand aan de gebeurtenissen in Almere reeds een deel van de inhoud uit de rode tas heeft verwijderd. Het ging hierbij om 7 pakketten. Dit waren blokken, met bruine tape, die hij heeft afgeleverd in Amsterdam aan een Spaans of Zuid-Amerikaans uitziend persoon. Deze blokken zijn niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Derhalve is niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of ook ten aanzien van deze blokken sprake is geweest van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Blijkens het toetsingskader dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt, heeft als uitgangspunt te gelden dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. De rechtbank acht die conclusie in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is van belang dat de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van deze blokken in aanzienlijke mate overeenkomen met de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van de 27.412 gram heroïne die op 16 juli 2018 in Almere in beslag genomen is. Deze heroïne is met dezelfde tas Nederland binnengekomen en is gelijktijdig buiten Schiphol gebracht door dezelfde betrokkenen. Nadat de zakken met heroïne van de zeven blokken met onbekend gebleven inhoud waren gescheiden, zijn beide partijen op straat afgeleverd aan een persoon met wie [medeverdachte 3] in nauw contact stond. Het enige waarin de blokken van de zakken met heroïne lijken te verschillen, is dat de identiteit van de ontvanger een andere is. Nu verder de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi overeen komen, acht de rechtbank de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zeven blokken boven redelijke twijfel verheven. Daartoe is mede van belang dat geen van de verdachten een aannemelijke andersluidende verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hen voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
[verdachte] ontvanger van de cocaïne en/of heroïne
Gelet op de inhoud van de tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] gevoerde communicatie, zoals deze hiervoor is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] degene is die op 16 juli 2018 de zeven blokken met verdovende middelen van [medeverdachte 2] in ontvangst heeft genomen. Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde betoog dat een bewezenverklaring van de betrokkenheid van [verdachte] bij de invoer niet alleen op de communicatie in de tapgesprekken kan worden gebaseerd, overweegt de rechtbank als volgt.
De tapverslagen hebben bewijstechnisch de status van “een ander geschrift” als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5 Sv en dat betekent dat de inhoud daarvan alleen als bewijsmiddel kan dienen als er ook een ander bewijsmiddel is, waarbij overigens wel geldt dat meerdere tapverslagen elkaar kunnen ondersteunen. Aangezien in dit geval sprake is van meerdere - elkaar onderling ondersteunende - tapverslagen van telefonische gesprekken gevoerd tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] bestaat het bewijs niet uitsluitend uit één ander geschrift maar uit meerdere bewijsmiddelen. De inhoud van de tapgesprekken staat ook beschreven in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. Het verweer treft daarom geen doel.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne beantwoordt de rechtbank bevestigend.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van harddrugs op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger. Dat dit ook geldt voor [verdachte] en hij derhalve op de hoogte was de inhoud van hetgeen hij in ontvangst nam, leidt de rechtbank onder andere af uit het feit dat hij de blokken niet op zijn verblijfsadres liet afleveren, maar op een andere, met [medeverdachte 3] afgesproken locatie op straat waar [verdachte] op het afgesproken tijdstip naartoe kwam. De rechtbank neemt hierbij in belastende zin ook in aanmerking de inhoud van een OVC-gesprek (Opnemen Vertrouwelijke Communicatie) van 25 oktober 2017. Hoewel dit enige tijd voor het onderhavige feit speelde, is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van dit gesprek onverminderd actueel is doordat de besproken handelwijze en de daarbij betrokken personen [verdachte] en [medeverdachte 3] aansluiten bij die in het onderhavige feit. Op 25 oktober 2017 heeft [verdachte] een ontmoeting gehad met [medeverdachte 3] en twee onbekend gebleven mannen in een horecagelegenheid in Amsterdam. De inhoud van dit gesprek laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de aanwezigen toen spraken over een modus operandi met betrekking tot de heimelijke invoer van koffers via vliegtuigen, met de inhoud waarvan een grote geldwaarde is gemoeid. In de zaak tegen [medeverdachte 3] acht de rechtbank bewezen dat hij in meerdere zaaksdossiers betrokken is bij de invoer van drugs, waarbij het telkens gaat om heroïne en/of cocaïne, geen ander soort drugs. [verdachte] heeft geen verklaring afgelegd waaruit kan volgen dat de waardevolle inhoud waarover hij met [medeverdachte 3] en anderen heeft gesproken een andere zou zijn dan cocaïne en/of heroïne en ook overigens is daarvoor in het dossier geen aanknopingspunt te vinden.
De rechtbank concludeert gelet op al het voorgaande dat [verdachte] door aldus te handelen opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van een onbekende hoeveelheid cocaïne en/of heroïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] een rol van aanzienlijk belang speelde bij de organisatie van de invoer van de tas met harddrugs vanaf het beveiligde gebied van Schiphol. Reeds voorafgaand aan de invoer staat hij hierover in contact met [medeverdachte 3]. Als [medeverdachte 2] de avond voorafgaand aan de geplande invoer aan [medeverdachte 3] vraagt of hij al iets weet over morgenochtend, zegt [medeverdachte 3] dat hij “nu bij hem gaat”, waarna hij parkeert nabij het verblijfsadres van [verdachte]. Nu [medeverdachte 3] kort daarop weer contact heeft met [medeverdachte 2] over “het afleveren van die boodschap morgenochtend”, concludeert de rechtbank uit de volgorde van de gebeurtenissen dat informatie van de zijde van [verdachte] voor de doorgang van de zending een noodzakelijke schakel vormde. Ook na de landing van het vliegtuig met de tas met verdovende middelen op Schiphol staat [verdachte] in nauw contact met [medeverdachte 3] tijdens de aanloop naar de overdracht van een deel van de harddrugs aan [verdachte] zelf. [medeverdachte 3] staat op zijn beurt in contact met [medeverdachte 5] als verzender van de harddrugs en staat voorts in nauw contact met [medeverdachte 2], die voor de feitelijke aflevering verantwoordelijk is. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en zij acht zijn rol daarbij van dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
4.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (C3)
Aan [verdachte] is onder 1 ten laste gelegd dat hij zich – met anderen – heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van harddrugs.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 10 maart 2018 sms’t medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) aan medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]): “Broer kijk voor me of we weekend 17 18 werk aub”. Een aantal minuten later sms’t [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1]: “En 22 23 24 25”.
Diezelfde avond belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en zegt dat “24 25” goed is.
Op 24 maart 2018 om 00:54 uur sms’t [medeverdachte 3] aan [verdachte]: “Laat mij weten zodra je iets weet”. Om 01:03 uur reageert [verdachte] per sms-bericht dat hij dit zal doen, waarna hij om 05:32 uur aan [medeverdachte 3] sms’t: “Vermoedelijk goed”. Een paar minuten later vraagt [medeverdachte 3] aan [verdachte] of hij ‘het’ heeft.
[verdachte] reageert: “Vermoedelijk wel”. Kort daarna vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 3]: “Om hoe laat kom je hier langs?”. [medeverdachte 3] reageert dat hij er om negen uur is.
Op 24 maart 2018 om 05:39 uur sms’t [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1]: “Groen”. Vervolgens belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en vraagt of [medeverdachte 3] het telefoonnummer voor hem heeft. [medeverdachte 3] antwoordt dat hij het om negen uur heeft en dat hij het moet ophalen.
Om 08:32 uur belt [medeverdachte 3] naar [verdachte] en zegt dat hij onderweg is en dat hij “binnenkort daar” is. De auto van [medeverdachte 3] arriveert om 08:52 uur in de [adres 5] in Amsterdam en stopt daar. Om 08:55 uur zegt [medeverdachte 3] in een telefoongesprek met [verdachte]: “ik ben hier”. Om 08:56 uur betreedt [medeverdachte 3] de centrale in- en uitgang van de percelen [adres 5]. Uit het dossier volgt dat het verblijfadres van [verdachte] gelegen is aan de [adres 5]. Om 09:05 uur verlaat [medeverdachte 3] de centrale in- en uitgang.
Om 09:02 uur sms’t [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] “[telefoonnummer 12]”.
’s Middags, om 13:18 uur, belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] zegt dat hij bezig is, maar dat het nummer dat [medeverdachte 3] hem heeft gegeven niet klopt. [medeverdachte 1] zegt dat hij foto’s voor [medeverdachte 3] heeft en dat hij die “straks” zal brengen. Verder zegt [medeverdachte 1] “Ik ben nou die bulk aan het lossen nog 5 colli’s (…) alleen ik heb die jongens allemaal weggestuurd jongen”. [medeverdachte 3] vraagt aan [medeverdachte 1]: “die nummer van die telefoonnummer klopt niet?”. Hierop reageert [medeverdachte 1]: “Nee klopt niet. Ik heb een foto van waar.. die nummer van waar ..waar ik nu in zit. waar.. je weet toch ..waar die...”. [medeverdachte 3] antwoordt: “jaja (…) is goed”.
Het onderzoeksteam heeft onderzocht welke vluchten er op 24 maart 2018 vanuit een bronland van verdovende middelen zouden arriveren op de luchthaven Schiphol. Een van deze vluchten betrof vlucht KL755, komend uit Quito-Guayaquil (Ecuador). Uit onderzoek bleek dat aan boord van deze vlucht een luchtvrachtcontainer (AKE) stond met het unieke nummer 95281. De rechtbank stelt vast dat het AKE-nummer 95281 onderdeel uitmaakt van het 06-nummer dat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 1] sms’te op 24 maart 2018 om 09:02 uur.
Om 12:52 uur kwam een vliegtuig met vluchtnummer KL755 aanrijden bij gate F6 op Schiphol. Om 13:04 uur werd een AKE met het unieke nummer AKE95281KL uit het vliegtuig gehaald. Tien minuten later opent [medeverdachte 1] een AKE met nummer AKE90613KL en leegt deze bij bagageband 19A in de Westkelder, waar de Amsterdam-bagage van voornoemde vlucht werd gelost. Om 13:16 uur pakt [medeverdachte 1] zijn mobiele telefoon, gaat voor de AKE staan en maakt een selfie. Om 13:18 uur pakt [medeverdachte 1] zijn mobiele telefoon opnieuw en houdt deze bij zijn oor.
Om 13:41 uur belt [medeverdachte 3] naar [verdachte] en zegt “Negatief”. [verdachte] reageert: “datzelfde zegt die ene mij. Het zijn een stel charlatans”. Ook zegt [verdachte]: “hij heeft mij gezegd dat dat nummer niets eens daar was”.
’s Avonds, om 21:46 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 3] en zegt: “ik ben in Pica(longa). Kom hierheen”, waarop [medeverdachte 3] zegt: “oké”.
Op 25 maart 2018 hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] opnieuw telefonisch contact. In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 3] onder andere: “maar waarom gaan zij aan jou dingen geven die niet kloppen. Dat is gevaarlijk”.
Toetsingskader
[verdachte] wordt verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne en/of heroïne.
Nu hij zich ten aanzien van de verdenking in C3 op zijn zwijgrecht heeft beroepen en er geen getuigen zijn die een verklaring hebben afgelegd over zijn gedragingen met betrekking tot deze verdenking, dient te worden gekeken naar de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van de (tap)verslagen en overige onderzoeksbevindingen in het dossier. De (tap)verslagen kunnen alleen worden geduid als met betrekking tot cocaïne en/of heroïne te zijn gevoerd indien de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daarvoor voldoende basis bieden. Er kan hierbij ook betekenis worden toegekend aan datgene dat overigens ten aanzien van één of meer van de deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij cocaïne en/of heroïne. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van ander bewijs tegen de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
De beoordeling
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven tapverslagen kan op zichzelf beschouwd niet - ook niet in onderling verband en samenhang bezien - worden afgeleid dat deze betrekking hebben gehad op de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Echter, in het onderhavige onderzoek is in diverse zaaksdossiers gebleken dat meerdere verdachten zich gedurende een langere periode in 2018 hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs door middel van de hiervoor beschreven airbag-methode. Los van het onderhavige zaaksdossier, acht de rechtbank bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 3] hierbij in vier zaaksdossiers was betrokken, waarbij in twee gevallen (C8 en C11) kilo’s harddrugs in beslag zijn genomen. Steeds had [medeverdachte 3] voorafgaand aan de bewezen verklaarde invoer contact met een ander van wie hij de benodigde gegevens kreeg (zoals informatie over de bagage met verdovende middelen en de geplande vluchtgegevens voor de aankomst daarvan op Schiphol), waarna hij verschillende personen op Schiphol inschakelde om de bagage te onderkennen en veilig te stellen. Deze methode is ook gebruikt bij de invoer van harddrugs op 16 juli 2018 (feit 2, C11). Ter zake van dat feit acht de rechtbank, zoals hiervoor in dit vonnis is vermeld, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een onbekend gebleven hoeveelheid harddrugs, die hij op aanwijzing van [medeverdachte 3] op 16 juli 2018 kort na de landing op Schiphol op een afgesproken locatie van medeverdachte [medeverdachte 2] in ontvangst heeft genomen. Net als in C3 heeft [medeverdachte 3] in C11 daags voorafgaand aan het drugstransport telefonisch contact met [verdachte] en wordt hij enige uren voordat de landing van de betreffende vlucht met bagage met harddrugs op Schiphol plaatsvindt, gesignaleerd bij diens verblijfsadres. Gelet op de inhoud van de tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] gevoerde communicatie in beide dossiers en de volgordelijkheid van de gebeurtenissen zoals deze zijn weergegeven onder de vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in beide gevallen degene is die [medeverdachte 3] voorziet van de benodigde informatie om na aankomst van de vlucht met verdovende middelen de bagage op Schiphol veilig te (laten) stellen. In C3 is daartoe van belang dat [medeverdachte 3] en [verdachte] elkaar hebben ontmoet in de ochtend van 24 maart 2018 en dat [medeverdachte 3] onmiddellijk na die ontmoeting een 06-nummer doorgeeft aan [medeverdachte 1] waarin een nummer is verstopt van een AKE luchtvrachtcontainer. Het onderzoeksteam heeft vastgesteld dat de AKE-container met dit nummer aanwezig was op vlucht KL755 uit Ecuador. [medeverdachte 1] is vervolgens bij de bagageafhandeling van deze vlucht aanwezig en laat, na het uitpakken van een luchtvrachtcontainer met een ander nummer dan het nummer dat hij van [medeverdachte 3] had gekregen, aan [medeverdachte 3] weten dat er niets is en het nummer niet klopt. [medeverdachte 3] en [verdachte] bespreken vervolgens dat het “negatief” is en zijn hierover blijkbaar verbolgen, nu zij overige betrokkenen in dit verband aanduiden als “charlatans”, die aan [verdachte] “dingen geven die niet kloppen”, terwijl dat gevaarlijk is.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de handelingen van [verdachte] in de periode van 10 maart 2018 tot en met 24 maart 2018 (C3) die hij samen met anderen verrichtte, evenals ten aanzien van feit 2 (C11), gericht waren op het medeplegen van de invoer van harddrugs.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot feit 1 (C3) op essentiële punten overeen met de handelwijze die is vastgesteld ten aanzien van feit 2 (C11), zodat het bewijs in die zaak als schakelbewijs in deze zaak zal worden gebruikt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar hetgeen zij onder feit 2 (C11) heeft overwogen over opzet en medeplegen. Zij is van oordeel dat hetgeen daar is vermeld ook voor deze zaak geldt en acht de bewijsvoering ter zake van feit 2 (C11) mede redengevend voor het bewijs van opzet en medeplegen ter zake van feit 1 (C3), ook al is het in deze zaak bij - kort gezegd - het voorbereiden van invoer van harddrugs gebleven. In zijn verhoren bij de KMAR heeft [verdachte] zich ten aanzien van de verdenkingen tegen hem op zijn zwijgrecht beroepen en bij de inhoudelijke behandeling op de terechtzitting is hij niet verschenen. Hij heeft daarmee geen concrete, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor de belastende omstandigheden en overeenkomsten zoals genoemd.
Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich met zijn handelen als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen.
Overige bewijsverweren
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.
4.3.6
Bewijsoverweging feit 3 (witwassen)
Juridisch kader
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald, aan te duiden, misdrijf en het in de tenlastelegging genoemde en onder de onder [verdachte] in beslag genomen geldbedrag. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen in de rechtspraak is ontwikkeld en uitgekristalliseerd. Daarbij staat ter beoordeling of het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van de verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Beoordeling
Op 13 november 2018 om 06:01 uur is [verdachte] aangehouden in de woning van zijn vriendin aan de [adres 5] in Amsterdam. Bij de daarop volgende doorzoeking van de woning is verborgen in de vriezer een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 17.500,00, in biljetten in coupures van 100, 200 en 500 euro. Het geld was verpakt in plastic met daaromheen aluminiumfolie.
Daarnaast is in een kast op de slaapkamer een portemonnee gevonden, met daarin diverse pasjes op naam van [verdachte] en een geldbedrag van € 625,00.
[verdachte] blijkt niet bekend bij de Nederlandse Belastingdienst; er is niet gebleken van een legale bron van inkomsten. Daarentegen blijkt uit de overige inhoud van dit vonnis dat [verdachte] op 16 juli 2018 betrokken is geweest bij de invoer in Nederland van harddrugs en in de periode van 10 tot en met 25 maart 2018 bij het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Het is een feit van algemene bekendheid dat met internationale drugstransporten grote contante geldbedragen gemoeid zijn, vaak ook grote coupures van € 200,00 en € 500,00, die in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de verdachte wijze waarop het geld was opgeslagen.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag van in totaal € 18.125,00 van enig misdrijf afkomstig is.
Nu sprake is van een bewijsvermoeden van witwassen, mag, zoals volgt uit het hiervoor weergegeven toetsingskader, van de verdachte een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De verdachte heeft zich echter in het vooronderzoek op zijn zwijgrecht beroepen en is bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak niet op de zitting verschenen.
Eerst bij pleidooi is door de verdediging aangevoerd dat het aangetroffen geld niet aan [verdachte] toebehoorde maar aan zijn partner, [betrokkene 4], die ingeschreven stond op de [adres 5] Amsterdam. Het betrof haar spaargeld, dat zij heeft verdiend met werk in Spanje. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman een onvertaald Spaanstalig document overgelegd. De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
De rechtbank verwerpt deze stelling. Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen in dit - zeer late - stadium van het geding is aangevoerd door de verdediging onvoldoende om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen. Daarbij weegt mee dat de partner van [verdachte] geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging om als getuige te worden gehoord over het aangetroffen geld. Een uitleg met betrekking tot de herkomst van het aangetroffen geld en de kennelijk gevoelde noodzaak om het grotendeels in grote coupures in de vriezer te bewaren, ontbreekt daarom.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde witwassen.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 (C3)
hij in de periode van 10 maart 2018 tot en met 24 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één ander heeft getracht te bewegen om bij dat feit behulpzaam te zijn en/of om daartoe inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of (een) ander(en)
- telefonisch en/of fysiek gecommuniceerd en afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en werktijden en het doorgaan van dit transport en/of betalingen in verband met dit transport en
- het nummer van de AKE (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven en
- zich volgens afspraak naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en zich gereed gehouden en
- gezocht en/of laten zoeken naar de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden;
Feit 2 (C11)
Primair
hij op 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
Feit 3
hij op 13 november 2018 te Amsterdam een contant geldbedrag van
€ 18.125,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat voornoemd geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en/of een ander trachten te bewegen om daartoe inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 3:
witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenhalf jaar, dit na compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van heroïne en/of cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Hiermee heeft de verdachte heeft zich begeven op het terrein van internationale handel in verdovende middelen. De verdachte heeft hierbij organiserende en coördinerende rol gespeeld. Gelet op het procesdossier, het feit dat hieruit blijkt dat in de zaken waarin harddrugs is inbeslaggenomen het steeds gaat om aanzienlijke hoeveelheden variërend van acht kilogram tot zo’n zevenentwintig kilogram, in samenhang met de vele overeenkomsten tussen de verschillende zaken, gaat de rechtbank er met het oog op de straftoemeting van uit dat het in de gevallen waarin de hoeveelheden heroïne en/of cocaïne onbekend zijn gebleven, ook hoeveelheden in die orde van grootte betrof. Een dergelijke substantiële hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van deze middelen om hun behoefte aan deze stoffen te kunnen financieren.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Hiermee heeft de verdachte getracht de opbrengsten van enig misdrijf of misdrijven te onttrekken aan het zicht van justitie en fiscus. Dergelijke witwaspraktijken vormen een bedreiging van de legale economie en ondermijnen de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het in een verder verleden, ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Dit zal evenwel niet in strafverzwarende zin meewegen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken van deze omvang plegen te worden opgelegd, kan niet anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden volstaan. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van een verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat in deze zaak van het uitgangspunt van twee jaren moet worden afgeweken. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaken van het aanzienlijke aantal verdachten in het onderzoek Ryeford-Monston gelijktijdig ter berechting aan te brengen, acht de rechtbank gelet op de inhoud van en samenhang tussen de verschillende zaken van onvoldoende gewicht om ten nadele van de verdachte uit te gaan van een duur van de redelijke termijn die langer is dan de gebruikelijke twee jaren. Ook de coronapandemie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in dit specifieke geval een langere duur rechtvaardigt. De rechtbank gaat daarom uit van een duur van twee jaren vanaf het moment dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen, waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 13 november 2018, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 20 december 2022, gewezen.
De rechtbank stelt daarom vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim vijfentwintig maanden is overschreden. De rechtbank compenseert deze termijnoverschrijding door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met zeven maanden.
Duur van de gevangenisstraf
Mede gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officieren van justitie hebben gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zevenenveertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank bij vonnis de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen.
Bij de behandeling van een strafzaak geldt als uitgangspunt, en dat blijft zo ook na de onderhavige veroordeling, dat een verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Dit veroordelende vonnis maakt dat niet anders. De hoogte van de op te leggen straf levert op zichzelf evenmin een grond op voor een nieuw bevel tot voorlopige hechtenis. Daarbij weegt de rechtbank het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak mee.
De officieren van justitie hebben hun standpunt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte bij een veroordelend vonnis dient te herleven mede gebaseerd op artikel 75, eerste lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling houdt in dat een bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven of verlengd op de grond dat in het
bestreden vonniseen vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Deze bepaling is gezien haar plaats in de wet en haar bewoordingen uitsluitend gericht aan de appelrechter en dient daarom bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing te blijven.

8.Bijkomende straf

Verbeurdverklaring
Op 13 november 2018 is onder de verdachte, onder andere, in beslag genomen:
- een geldbedrag van € 18.125,00.
Dit geldbedrag is niet teruggegeven.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat genoemd geldbedrag wordt verbeurd verklaard.
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat genoemd geldbedrag, overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezen verklaarde feit (witwassen) met betrekking tot dat geldbedrag, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.

9.Vermogensmaatregel

Onttrekking aan het verkeer
Op 13 november 2018 is onder de verdachte, onder meer, in beslag genomen:
- 1.00 STK telefoontoestel BQ, cryptotelefoon (18-096679-2).
Dit voorwerp is niet teruggegeven.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat genoemd voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat het onder het verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven telefoontoestel dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Het telefoontoestel behoort de verdachte toe en is aangetroffen en in beslag genomen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het telefoontoestel een zogeheten cryptotelefoon betreft, dat wil zeggen een telefoon waarmee versleutelde berichten kunnen worden verzonden. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard het medeplegen van de opzettelijke invoer van heroïne en/of cocaïne.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat bij de invoer van harddrugs, zeker wanneer dit gebeurt via de airbagmethode, dikwijls met behulp van dergelijke telefoons wordt gecommuniceerd om een en ander voor te bereiden en af te stemmen. Dit om de opsporing te bemoeilijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in beslag genomen telefoontoestel kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als het door de verdachte begane feit en dat de opsporing van dergelijke feiten ermee kan worden belemmerd. Het ongecontroleerde bezit van deze telefoon in de handen van de verdachte is daarom in strijd met het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zevenenveertig maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van € 18.125,00.
Onttrekt aan het verkeer:
1.00 STK telefoontoestel BQ, cryptotelefoon (18-096679-2).
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.

Voetnoten

1.Op de terechtzittingen van 9 september 2022, 13 september 2022, 15 september 2022 en