4.2.3Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaken iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij/zij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten heeft betwist dat hij/zij de gebruiker is geweest van een hierna te noemen nummer dat aan hem/haar wordt toegeschreven. Afgezien van [naam 2] heeft ook geen van de verdachten betwist dat hij/zij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende (aan hem/haar toegeschreven) nummer of dat hij/zij verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder ten aanzien van die verdachten (anders dan [naam 2]) met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij/zij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] is in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 3] (in C9, C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 2], [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] zijn in gebruik bij [naam 3] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 4] (in C11)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] is in gebruik bij medeverdachte [naam 4] (hierna: [naam 4]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 1] (in C9, C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] zijn in gebruik bij [naam 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 5] (in C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 8], [telefoonnummer 9] en [telefoonnummer 10] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 5] (hierna ook: [naam 5]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 6] (in C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 11] en [telefoonnummer 12] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 6] (hierna ook: [naam 6]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 2] (in C9 en C10)
Wat betreft de toeschrijving in de zaaksdossiers C9 en C10 van het telefoonnummer [telefoonnummer 13] en daarmee gevoerde communicatie aan [naam 2] overweegt de rechtbank het volgende.
[naam 2] heeft niet betwist dat hij gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon met nummer *[telefoonnummer 13] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer. Volgens hem was die telefoon echter van zijn collega [naam 7] en hebben zij in de ten laste gelegde periode gezamenlijk gebruik gemaakt van die telefoon. Volgens [naam 2] is een aantal van de gesprekken met dat nummer in die periode niet door hem gevoerd maar door [naam 7].
Gelet op dit verweer zal de rechtbank, voor zover een gesprek redengevend is voor de bewijsvoering van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit in zaaksdossiers C9 en C10, hieronder bij de bewijsoverweging voor zover nodig nader ingaan op de vraag of het betreffende gesprek gevoerd is door [naam 2] of niet.
4.2.4Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 2 (C11)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 15 juli 2018 om 20:36 uur hebben [naam 3] en [naam 1] een telefoongesprek, waarin [naam 1] vraagt: “Weet je wat voor morgen ochtend of niet?”. [naam 3] zegt dat ‘die’ gewoon doorgaat en laat weten: “Ik ga nu bij hem”.
Uit het baken dat is geplaatst in de aan [naam 3] toebehorende personenauto (Volvo) blijkt dat zijn auto om 20:41 uur geparkeerd staat aan de [straatnaam 1] in Amsterdam. Het verblijfsadres van [naam 4] is aan de nabij gelegen [adres 1] te Amsterdam.
Om 20:56 uur vraagt [naam 3] aan [naam 1] of hij ‘die boodschap’ morgenvroeg kan afleveren. [naam 1] zegt: “Tuurlijk. Geen probleem”. [naam 3] belt om 22:32 uur naar [naam 4] en zegt: “Je moet je telefoon controleren voor de tijd. Want dat komt te vroeg. Het komt om 5:30.” [naam 4] zegt: “Ik ben daar dan om 08:00”, waarop [naam 3] aangeeft dat hij de tijd zal geven om zes uur ’s ochtends.
Op 16 juli 2018 wordt [naam 3] om 00:14 uur gebeld door [naam 5], die zegt: “Ik heb voor je gestuurd”. Om 04:03 uur belt [naam 3] met [naam 1] en zegt: “Broer, het staat al op 10 over”. [naam 1] antwoordt: “Zo is ingelopen”.
Om 00:17 uur en 05:33 uur belt [naam 3] belt via Whatsapp met [naam 4].
Op 16 juli 2018 om 05:07 uur is vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) geland, terwijl deze volgens schema zou aankomen om 05:45 uur. Op camerabeelden van de luchthaven Schiphol is te zien dat een bagagetrekker met aangekoppelde bagagekar wegrijdt bij het vliegtuig om 05:21 uur.
Uit de verklaring van [naam 3] volgt dat hij de inzittende is van de bagagetrekker met kar en dat hij van ‘Big bro’ ([naam 5]) heeft gehoord welke kar hij moet hebben. Hij moet de transferbagage hebben en weet dat het gaat om een rode Summit tas.
Om 05:21 uur belt [naam 3] met [naam 1] en vraagt of hij er is. [naam 1] bevestigt dit en geeft aan: “Wat ik je gisteren vertelde, bij B”. Om 05:22 uur zegt [naam 3] tegen [naam 1]: “Er zijn 4 erin, je moet er 1tje pakken. Die rode”.
[naam 3] verklaart dat hij de bagagekar heeft meegenomen naar de Bravo pier (B-pier) en dat de kar daar wordt aangekoppeld en meegenomen door [naam 1]. Deze komt na vijf minuten terug. Hij heeft de rode Summit tas van het karretje gehaald, de andere drie koffers zitten nog in de kar.
[naam 1] verklaart dat hij die dag op een bagagetrekker naar de Bravo pier gaat, waar [naam 3] aankomt met een karretje. [naam 1] hoort via de telefoon dat hij de rode tas eraf moet pakken. Hij doet dit en houdt de tas bij zich in zijn bagagetrekker. [naam 1] draagt de tas op airside over aan een man in een wit busje.
Uit de registraties van de Schipholpas van [naam 1] blijkt dat hij op 16 juli 2018 om 05:55 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. [naam 1] verklaart dat een busje met daarin dezelfde persoon aan wie hij de tas heeft gegeven op airside, deze tas op landside naar zijn auto komt brengen. Daarna rijdt [naam 1] met de tas naar huis.
Om 07:19 uur belt [naam 3] [naam 1] en [naam 1] zegt “ik kan over 10 minuten ongeveer vertrekken”. [naam 3] zegt: “Ik laat hem alvast die kant gaan”. Om 07:21 uur belt [naam 3] naar [naam 4] en zegt: “Hij gaat binnen 20 minuten daarnaartoe. Wanneer ik je bel moet je buiten zijn”.
Om 07:37 uur belt [naam 1] naar [naam 3] en zegt: “18. Stond erop, not completed”. [naam 3] zegt: “18 en 7 van die andere”. [naam 1] bevestigt dit en zegt: “Waarvan die 18, je weet wel, die zakken gewoon zeg maar”. [naam 3] zegt: “Breng die 7 alvast, ik ga hem nu bellen dat je onderweg bent”.
Om 07:39 uur belt [naam 3] belt met [naam 4] en vraagt over hoeveel minuten hij ‘daar’ is. [naam 4] antwoordt dat hij er over tien minuten is. [naam 3] zegt: “Goed. Sta buiten opdat hij je ziet”.
Om 07:58 uur belt [naam 3] via Whatsapp met [naam 4].
Om 7:59 uur belt [naam 1] naar [naam 3] en zegt: “Broer, ik ben er maar ik zie niemand”. [naam 3] antwoordt dat ‘hij’ daar buiten is en gaat komen.
Om 08:00 en 08:02 uur belt [naam 3] opnieuw via Whatsapp met [naam 4].
Om 08:04 belt [naam 3] naar [naam 1] en zegt dat hij ‘die straat Dickens’ helemaal moet doorrijden. “Helemaal achterin zie je hem”.
Om 08:05 uur en 08:07 uur hebben [naam 3] en [naam 4] nogmaals belcontact via Whatsapp
Om 08:12 uur belt [naam 1] naar [naam 3] om te vertellen dat hij ‘het’ heeft gedaan. [naam 3] zegt: “Oke, geregeld”.
[naam 1] verklaart dat hij 7 blokken uit de tas heeft gehaald. Deze 7 pakketten waren dik, ongeveer 4-5 centimeter, en ongeveer 30 bij 30 centimeter groot. Hij heeft de pakketten weggebracht en deze zijn in ontvangst genomen door “een beetje een Spaans of Zuid-Amerikaans iemand”. Deze persoon deed de deur van de auto open en pakte de tas eruit. [naam 3] zou na zijn werk de rest komen ophalen.
Uit de registraties van de Schipholpas van [naam 3] blijkt dat [naam 3] op 16 juli 2018 om 12:26 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. Om 13:04 uur belt [naam 3] met [naam 1] en zegt “Ik rij nu naar buiten, ik ben 20 minuten bij je”. Een observatieteam ziet om 13:04 uur op parkeerplaats P44 van de luchthaven Schiphol dat [naam 3] als bijrijder instapt in zijn Volvo die wordt bestuurd door zijn neef [naam 8].
Om 13:18 uur belt [naam 3] naar [verdachte], maar krijgt geen contact. Om 13:20 uur belt [naam 3] naar [naam 5]. Hij zegt: “Kan je de vrouw zeggen om haar telefoon open te doen? Ik ga haar bellen. We zijn nu bij haar”.
[naam 3] heeft op 16 juli ook via Whatsapp belcontact met [naam 5], op vier verschillende tijdstippen tussen 00:16 uur en 13:22 uur.
Om 13:25 uur stopt de auto van [naam 3] in de directe omgeving van de centrale in- en uitgang van het adres van [naam 1] in Amsterdam. Om 13:31 uur komt [naam 1] de deur uit met een rode rolkoffer/tas. Hij plaatst deze in de kofferbak van een aan hem toebehorende Volkswagen en parkeert deze naast de Volvo, waarna hij samen met [naam 8] de tas van de achterbak van de Volkswagen naar de achterbak van de Volvo verplaatst. Nadat [naam 1] contact heeft gemaakt met [naam 3] aan de bijrijderszijde van de Volvo, rijdt de Volvo weg.
Om 13:39 uur belt [naam 3] naar [verdachte] en zegt: “Sister, ik ben 10 minuten van jou vandaan. Dus je kunt beginnen te lopen. Ik kom gauw”. [verdachte] antwoordt: “Ik zal daar zijn”.
Om 13:53 uur ziet het observatieteam dat de Volvo van [naam 3] parkeert op de [straatnaam 8] in Almere. [naam 8] stapt uit de auto en opent de kofferbak van de Volvo. Hij heeft een ontmoeting met een vrouw en draagt de rolkoffer/tas aan haar over. Zij loopt ermee weg. Om 13:55 uur worden [naam 3], [naam 8] en [verdachte] ter plaatse aangehouden.
De rode rolkoffer wordt in beslag genomen en bevat 18 pakketten met daarin in totaal 27.412 gram heroïne. Op een van de pakketten zit een stuk papieren (schilders)tape met daarop de handgeschreven tekst “not complete”.
[naam 3] verklaart dat hij de tas naar [verdachte] moest brengen op een van tevoren met haar afgesproken locatie in Almere. Dat is de plek waar hij is aangehouden. Big bro ([naam 5]), die in Afrika woont, is de eigenaar van de spullen (de rechtbank begrijpt: de verdovende middelen). Hij is de man die de verdovende middelen verstuurt en alle opdrachten geeft. [verdachte] is de vrouw die ook is aangehouden in Almere. Big bro en [verdachte] is één.
[naam 3] ging er vanuit dat het cocaïne betrof maar achteraf hoorde hij dat het heroïne was. Hij zou per blok 2500 euro krijgen van [verdachte], die hem zou betalen zodra zij het geld had ontvangen. Aan [naam 1] zou [naam 3] tussen 20.000 en 30.000 euro betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s die er aankwam. Van de 2500 per kilo die de organisatie hem betaalt, zou hij ongeveer 1000 per kilo aan [naam 1] geven.
[verdachte] verklaart dat zij een telefoontje kreeg van ‘de dikke man’ om de tas op te halen. Hij zou er in 10 minuten zijn. Zij had hem het adres gegeven van de plaats waar ze is aangehouden. Toen zij aankwam, stapte er een slanke man uit de auto die de kofferbak opendeed. De dikke man, die zij al eerder had gezien en die Mark heet, bleef in de auto zitten. De slanke man bracht haar de rode tas uit de kofferbak. Vervolgens is zij aangehouden. [verdachte] verklaart dat zij [naam 5] al heel lang kent. Hij heeft dezelfde achternaam als haar dochter.
In de woning van [verdachte] is een Samsung telefoon aangetroffen en in beslag genomen, die bij [verdachte] in gebruik was. Hierin zijn afbeeldingen aangetroffen van een Spaans familieboekje, waarin is vermeld dat Olanike Falitat [naam 5] een kind is van [verdachte] en [naam 5]. [verdachte] heeft met de Samsung tussen 13 juli 2017 en 16 maart 2018 contact gehad met het nummer [telefoonnummer 8] van [naam 5]. Aan [naam 5] zijn in deze periode familiefoto’s van [verdachte] en haar kinderen verstuurd. Ook heeft [verdachte] [naam 5] meerdere malen verzocht om geld voor de huur en voor eten.
[naam 5] heeft op 19 januari 2018 het telefoonnummer van [naam 3] (* [telefoonnummer 2]) gestuurd aan [verdachte]. Op 26 januari 2018 is er een gesprek tussen [naam 3] en [verdachte], waarbij [naam 3] vraagt of [verdachte] hem de volgende dag kan ontmoeten. [verdachte] vraagt: “Is het van Afrika?”, waarop [naam 3] bevestigend antwoordt en zij een afspraak met elkaar maken.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak A feit 2 (C11) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 27.412 gram heroïne op 16 juli 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat zij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Opzet
[verdachte] is de persoon bij wie de pakketten heroïne, na invoer via Schiphol op 16 juli 2018, zijn afgeleverd. In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van harddrugs op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger. Dat dit ook geldt voor [verdachte] en zij derhalve op de hoogte was de inhoud van de tas die zij in ontvangst nam, leidt de rechtbank onder andere af uit het feit dat zij [naam 3] de tas niet op haar huisadres liet afleveren, maar op een andere met hem afgesproken locatie. Toen [naam 3] haar kort voor de aflevering niet kon bereiken, heeft hij [naam 5] verzocht om ‘de vrouw haar telefoon te laten opendoen’. De rechtbank maakt uit de volgordelijkheid van de gebeurtenissen op dat het hierbij om [verdachte] gaat. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 5] op 16 juli 2018 met zowel [naam 3] als met haar in contact staat over de aflevering die dient plaats te vinden en die, na inbeslagname van de tas, betrekking blijkt te hebben op ruim 27 kilo heroïne. [naam 3] heeft verklaard dat [naam 5], die in Afrika woont, de opdrachtgever van het drugstransport en de eigenaar van de heroïne is. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze verklaring, nu deze steun vindt in overige bewijsmiddelen. Volgens de verklaring van [naam 3] moeten [naam 5] en [verdachte] worden vereenzelvigd (“Big bro en [verdachte] is één”). Dat [verdachte] en [naam 5] close zijn, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de familiaire betrekking tussen hen en hun onderlinge persoonlijke communicatie die is aangetroffen. Onder die omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [verdachte] op de hoogte is van het feit dat de door [naam 3] gebrachte, met heroïne gevulde tas die zij op 16 juli 2018 op straat in ontvangst neemt, kort daarvoor van de zijde van [naam 5] vanuit Afrika via Schiphol Nederland is ingevoerd. Dit geldt temeer nu [verdachte] in een gesprek met [naam 3] reeds op 26 januari 2018 al spreekt over ‘het van Afrika’, in verband waarmee zij elkaar gaan ontmoeten.
[verdachte] heeft verklaard dat zij de tas in ontvangst heeft genomen voor een vriendin genaamd [naam 9]. Zij geeft aan te hebben gedacht dat er wellicht kleding of voedingsmiddelen in de tas zouden zitten, omdat [naam 9] dergelijke goederen geregeld van en naar Afrika zendt. Voor het bestaan van deze vriendin is echter geen enkel aanknopingspunt gevonden. Gelet hierop stelt de rechtbank de verklaring van [verdachte], inhoudend dat zij onwetend was van de inhoud van de tas, als ongeloofwaardig ter zijde.
De rechtbank concludeert gelet op al het voorgaande dat [verdachte] door aldus te handelen opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband. Het feit dat zij blijkens de getapte telefoongesprekken in contact staat met [naam 3] en met hem een locatie voor de overdracht aan haar heeft afgesproken en zij tevens in contact staat met [naam 5] als opdrachtgever van het transport, impliceert naar het oordeel van de rechtbank reeds een betekenisvolle mate van nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat [verdachte] niet alleen de verdovende middelen in ontvangst neemt, maar dat zij ook degene is die in Nederland namens de organisatie verantwoordelijk is voor de betaling van overige betrokkenen bij de invoer.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de betrokkenheid van [verdachte] van voldoende gewicht is om het medeplegen van (verlengde) invoer van heroïne naar Nederland wettig en overtuigend bewezen te achten.
4.2.5Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B feit 1 (C9)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 17 juni 2018 om 11:43 uur belt de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] met [naam 3] en zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”. [naam 3] zegt: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] bevestigt dit en zegt: “Als dat lukt is het groen”.
Op 19 juni 2018 om 11:20 uur belt de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] met [naam 3] en zegt: “Hij heeft mij net gebeld. Laat maar doorgaan, het is geregeld”. [naam 3] zegt: “Ik zie je vanavond”. De gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] zegt: “Ok dan moet je kwart voor 4 bij de A4 zijn, de shell”.
Op 20 juni 2018 om 19:17 uur belt de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] opnieuw met [naam 3]. [naam 3] zegt: “Het ziet er positief uit. Vroeg in de ochtend dan zie je me, oke?” De gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] bevestigt dit.
Om 23:40 uur belt [naam 3] met [verdachte]. Hij zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend”. Op de vraag van [verdachte] hoe laat dat zal zijn, zegt hij: “Ik denk rond zeven a half acht. Laat je telefoon dus aan staan, zodra ik je bel moet je het adres per sms aan mij sturen, dan kan ik gaan rijden. Als ik niet bel, dan is het omdat er niets is”. [verdachte] reageert met: “Geen probleem. Oke”.
Op 21 juni 2018 om 00:33 uur stuurt [naam 3] een sms naar het nummer *[telefoonnummer 13]: “Groen broertje, bel me als je gaat rijden”.
Om 02:36 uur laat de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] aan [naam 3] weten: “Ik ga nu vertrekken”. Om 03:21 geeft hij aan: “Ik ben bij die Shell daar”. [naam 3] zegt: “Oke. Dusse na zessen komt het. Ik ben op de weg”. Om 03:42 uur vraagt [naam 3] aan de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13]: “Welke auto heb je, die Golf?”. De gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] zegt: “Ja toch, je weet toch”.
Op camerabeelden van Shell A4 [naam 10] is te zien dat om 03:17 uur een Volkswagen Golf het terrein van het tankstation komt oprijden. Dit voertuig parkeert en de bestuurder loopt naar de shop en rekent daar een drankje af, om daarna weer in de Volkswagen Golf plaats te nemen. Op snapshots van de camerabeelden uit de shop wordt [naam 2] herkend.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 03:42 uur een personenauto, die wordt herkend als de Volvo van [naam 3], het terrein van het tankstation oprijdt. Uit het baken dat is geplaatst in deze auto blijkt ook dat deze zich omstreeks deze tijd bevindt ter hoogte van de Rijksweg A4 te Hoofdorp, waar het tankstation is gevestigd.
Op de camerabeelden is te zien dat [naam 3] om 03:43 uur uit zijn voertuig stapt en plaatsneemt aan de passagierszijde van de Volkswagen Golf. Na negen minuten in de Volkswagen Golf te hebben gezeten rijdt [naam 3] weg in zijn Volvo. Ook de bestuurder van de Volkswagen Golf rijdt weg.
Volgens zijn werkrooster stond [naam 2] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. [naam 3] was volgens zijn rooster ingeroosterd van 14:00 tot 22:30 uur.
Om 06:07 uur belt de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] met [naam 3] en zegt “Ze arriveren nog”. [naam 3] antwoordt: “Ik weet dat het bijna is. Ey die jongen staat klaar daar”. De gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”.
Op 21 juni 2018 om 06:07 uur landt vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) op de luchthaven Schiphol. De vlucht wordt afgehandeld aan gate G06. Uit camerabeelden van de luchthaven Schiphol blijkt dat op 21 juni 2018 omstreeks 06:17 uur een witkleurige bagagetrekker het platform op rijdt.
Om 06:20 uur wordt de transportband voor bagage aangesloten op de bulkruimte. Aansluitend komt de witkleurige bagagetrekker naar deze transportband toegereden. Om 06:21 uur komen de eerste bagagestukken via de transportband naar beneden. De witkleurige bagagetrekker verlaat omstreeks 06:23 uur het platform met een bagagekar. Op de camerabeelden is te zien dat in de trekker twee personen zitten.
Om 06:24 uur belt de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] met [naam 3]. [naam 3] vraagt: “Gelukt?”. Het antwoord luidt: “Ja, is hij standby daar?” Dat bevestigt [naam 3]. De gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] zegt: “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is bij de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”.
Op de camerabeelden is de witkleurige bagagetrekker met bagagekar om 06:24 uur te zien op de rotonde aan het begin van de G-Pier, waarna hij onder de F-Pier doorrijdt.
Om 06:29 uur vraagt [naam 3] aan de gebruiker van het nummer *[telefoonnummer 13]: “Heb je gegeven?”. Deze antwoordt: “Overgedrage ja, snel gedaan”.
Om 06:40 uur straalt het baken in de Volvo van [naam 3] een locatie aan op een parkeerplaats aan de [straatnaam 2] te Amsterdam. Om 07:15 uur ziet het observatieteam de Volvo geparkeerd staan op deze parkeerplaats.
Om 07:46 uur belt [naam 3] met [verdachte] en zegt: “Goedemorgen [bijnaam], kan je mij het adres sturen. Dan rijd ik naar je toe”. [verdachte] antwoordt: “Oke, ik ga dat nu doen”. [verdachte] verstuurt om 07:48 uur een sms aan [naam 3] met de tekst: “[adres 2]”.
Volgens zijn werkrooster stond [naam 1] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. Uit de Schipholpasgegevens van [naam 1] blijkt dat hij om 07:43 uur het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol verlaat en om 07:57 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de uitrit van personeelsparkeerplaats P5.
Om 08:07 uur ziet het observatieteam dat de Volkswagen Golf die toebehoort aan [naam 1] het parkeerterrein aan de [straatnaam 2] te Amsterdam op komt rijden. De Volkswagen Golf rijdt richting de Volvo van [naam 3]. Beide voertuigen verlaten het parkeerterrein om 08:10 uur.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 1] blijkt dat hij om 08:17 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de inrit van parkeerplaats P5. Om 08:37 uur betreedt hij het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol via doorlaatpost 58.
Om 08:37 uur straalt het baken in de Volvo van [naam 3] een locatie aan op de [straatnaam 3] te Almere.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak B feit 1 (C9) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 21 juni 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
Evenals in C11 wordt [verdachte] in C9 primair ten laste gelegd dat zij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Zoals hiervoor al is overwogen, moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ extensief worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer van verdovende middelen.
Cocaïne en/of heroïne afgeleverd aan [verdachte]?
Om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne te komen zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt. Op grond van dat toetsingskader geldt als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Daarbij is met name het volgende van belang.
In zaaksdossiers waarin door de opsporingsambtenaren geen cocaïne of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen, is blijkens de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen gesprekken door de verdachten evenmin met zoveel woorden over deze stoffen gesproken. Toch is ook in die gevallen een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Deze conclusie kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wel cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen en dat in die zaak tot een bewezenverklaring heeft geleid. In die situatie is onder meer de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi van betekenis. Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hem voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
In dit geval is door de autoriteiten geen bagage met heroïne en/of cocaïne onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Hierdoor is niet komen vast te staan wat door de verdachten van Schiphol is gebracht en daarop naar [verdachte] in Almere is gebracht.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier de bovenstaande uitzondering voor. Uit het procesdossier komt voldoende concrete informatie naar voren waaruit kan volgen dat het boven redelijke twijfel verheven is dat de verdachten bagage met heroïne en/of cocaïne binnen Nederland hebben gebracht.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbag-methode, waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. De modus operandi in de onderhavige zaak wijst ook op deze methode.
Daarnaast geldt dat [verdachte] in dit zaaksdossier heeft samengewerkt met medeverdachte [naam 3], die op zijn beurt heeft samengewerkt met (onder meer) [naam 1]. Voor zowel [verdachte] als [naam 3] en [naam 1] geldt dat in C11 is komen vast te staan dat zij zich op 16 juli 2018 - circa drie weken na de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 27 kilo heroïne in beslag genomen, die afkomstig was van vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria), eenzelfde lijnvlucht als waar het in dit zaaksdossier (C9) over gaat. [naam 1] heeft in beide gevallen na vertrek van Schiphol [naam 3] ontmoet, waarna [naam 3] naar Almere rijdt waar hij met [verdachte] heeft afgesproken. [naam 3] heeft zich voorts ook op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 11 kilo heroïne, die in beslag genomen is (C8). Hoewel [naam 3] niet specifiek een verklaring heeft willen afleggen over C9, heeft hij in het algemeen verklaard dat hij tussenpersoon was en dat hij degene is die [naam 1] heeft benaderd om een rol te vervullen bij het verdere vervoer, buiten de douane om, van de bagage. Voorts heeft [naam 3] verklaard dat het zijn - [naam 3] - taak was verdovende middelen ‘buiten’ te krijgen en af te leveren bij [verdachte], waarna hij op een telefoontje moest wachten en [verdachte] hem geld gaf.
Verder is van belang dat [naam 3] en [verdachte] aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen. Als [naam 3] in een telefoongesprek op 20 juni 2018 (om 23:40 uur) tegen [verdachte] zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend” en haar vraagt ‘het adres’ per sms te sturen, begrijpt [verdachte] waarover het gaat omdat zij antwoordt: “Geen probleem. Oke”.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van dit aan [verdachte] ten laste gelegde feit (C9). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot dit feit op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van zaaksdossier C11, zodat het bewijs van het in die zaak ten laste gelegde feit als schakelbewijs zal worden gebruikt.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van de verdachten op 21 juni 2018 betrekking hadden op (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
Uit de volgordelijkheid van de vermelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte], evenals in C11, in dit zaaksdossier de persoon is bij wie de harddrugs, na invoer via Schiphol, zijn afgeleverd. In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van harddrugs op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger. Dat dit ook geldt voor [verdachte] en zij derhalve op de hoogte was van de inhoud van hetgeen zij in ontvangst nam, leidt de rechtbank onder andere af uit het feit dat zij met [naam 3] niet op haar huisadres heeft afgesproken, maar dat zij hem het adres van een andere locatie heeft toegezonden. Op de dag voorafgaand aan deze invoer hebben zij onderling al contact gehad over datgene dat ‘als alles goed gaat zoals het hoort’ vroeg in de ochtend tot een ontmoeting tussen hen zal leiden. Met het oog daarop moet [verdachte] haar telefoon aan laten staan. “Als ik niet bel dan is het omdat er niets is”, aldus [naam 3]. In de ochtend van 21 juni 2018 vraagt [naam 3] [verdachte] vervolgens telefonisch om het adres te sturen, dan rijdt hij naar haar toe. Twee minuten later ontvangt hij een adres in Almere.
[verdachte], die [bijnaam] wordt genoemd en woonachtig is in Almere, heeft verklaard dat zij [naam 3] kent via een vriendin genaamd [naam 9]. Toen [naam 3] haar die ochtend belde, was [naam 9] bij haar in huis. [naam 9] vroeg haar of zij geld wilde ophalen (‘collecten’), maar zij kon die ochtend niet. Hoewel zij [naam 3] niet heeft verteld dat zij niet kon komen, is zij niet naar de ontmoeting toe gegaan. [verdachte] is voorts niet degene die het adres in Almere aan [naam 3] heeft gestuurd. Dat moet [naam 9] hebben gedaan, met de telefoon die aan haar ([verdachte]) toebehoort, aldus [verdachte]. Voor het bestaan van deze vriendin biedt het dossier echter geen enkel aanknopingspunt. Gelet hierop stelt de rechtbank de verklaring van [verdachte], inhoudend dat zij niet naar de door haar met [naam 3] besproken ontmoeting is gegaan, als ongeloofwaardig ter zijde.
De rechtbank concludeert gelet op al het voorgaande dat [verdachte] door aldus te handelen opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van de in beslag genomen heroïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Voor het toetsingskader van medeplegen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor met betrekking tot zaak A feit 2 (C11) heeft overwogen en overweegt aanvullend het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband. Het feit dat zij blijkens de getapte telefoongesprekken in contact staat met [naam 3] en met hem vooraf het moment van de overdracht aan haar heeft afgesproken, waarvoor zij per sms de locatie aangeeft, impliceert naar het oordeel van de rechtbank reeds een zekere mate van nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat [verdachte] niet alleen de verdovende middelen in ontvangst neemt, maar dat zij ook degene is die in Nederland namens de organisatie verantwoordelijk is voor de betaling van overige betrokkenen bij de invoer.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de betrokkenheid van [verdachte] van voldoende gewicht is om het medeplegen van (verlengde) invoer van heroïne naar Nederland wettig en overtuigend bewezen te achten.
4.2.6Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 1 (C10)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 29 juni 2018 belt [naam 3] meerdere malen met [verdachte] over een ontmoeting. Om 13:29 uur geeft [verdachte] aan dat ze er binnen tien minuten zal zijn.
Op 30 juni 2018 stuurt [naam 5] via Whatsapp een afbeelding aan [naam 3], die achteraf niet goed zichtbaar meer te maken is. [naam 3] stuurt daarop aan [naam 5]: “Bigman send the pic to my other phone”.
In een aan [naam 3] toebehorende Samsung Galaxy J3 telefoon is een foto aangetroffen van een bruine reistas van het merk Summit met daarnaast een voet van een persoon met een donkere huidskleur. De aanmaakdatum van de foto is 30 juni 2018.
Op 30 juni 2018 om 17:15 uur stuurt [naam 5] via whatsapp een adres in Almere naar [naam 3]: [adres 3]
Om 22:09 uur stuurt [naam 5] naar [naam 3]:
NAME [naam 11]
TAG NO: KL 383342
DESTINATION: ATL
FLIGHT NO DL 71
POSITION: BULK 5
FLIGHT REG: PHAKB
DEPARTURE TIME 2213HRS
Op 1 juli 2018 wordt [naam 3] om 04:46 uur gebeld door [naam 2], die hem zegt: “Je staat als rijder”. [naam 3] antwoordt: “Oke mooi, nog mooier. Ik zie je dadelijk”. [naam 3] belt tien minuten later met [naam 6] en laat weten dat hij onderweg is.
Uit Schipholpasgegevens blijkt dat [naam 2] het beveiligde gebied om 05:13 uur betreedt. [naam 3] komt om 05:17 uur aan op de personeelsparkeerplaats P44.
Om 05:19 uur belt [naam 3] met [naam 6] en zegt: “Oke luister, hij komt op half, ik sta bij de bushalte. Als ik het niet haal. Dezelfde …. met Summit. Het is bruin oke?”.
Om 05:34 uur belt [naam 3] met [naam 2] en zegt: “De bus was een probleem. Ik hoop binnen de halen”. [naam 2] zegt: “Oke, want hij komt hier he, zeventien he. Zevenenveertig”. [naam 3] vraagt: “Hoe laat?”. [naam 2] geeft aan: “Zevenenveertig op het E-tje. En hier bij ons op E zeventien”. [naam 3] zegt dat [naam 2] hem moet ophalen. [naam 2] zegt: “Oke ik haal je op voorin”.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 3] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:37 uur.
De vlucht uit Lagos (Nigeria) met vluchtnummer KL588 en registratienummer PHAKB is op 1 juli 2018 geland op Schiphol om 05:30 uur. Volgens planning zou de vlucht om 05:46 uur aan de blokken staan bij gate E17. In werkelijkheid was dit vijf minuten eerder, om 05:41 uur, het geval.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 1] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:47 uur. [naam 1] was blijkens zijn werkrooster op 1 juli 2018 niet ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol. 24 minuten later, om 06:11 uur, verlaat [naam 1] het beveiligd gebied.
Op 1 juli 2018 hebben [naam 3] en [naam 1] tienmaal telefonisch contact met elkaar tussen 05:15 uur en 06:03 uur. De telefoonnummers die zij gebruiken (*[telefoonnummer 7] voor [naam 1] en *[telefoonnummer 4] voor [naam 3]) zijn allebei de dag tevoren, op 30 juni, voor het eerst aangemeld bij de telecomprovider. Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers van de periode tussen 30 juni 2018 en 13 juli 2018 blijkt dat zij met deze telefoonnummers enkel elkaar hebben gebeld.
Om 12:26 uur zoekt [naam 5] via whatsapp belcontact met [naam 3].
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 3] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol verlaat om 14:37 uur.
Om 14:48 uur belt [naam 3] met [naam 5]. [naam 5] vraagt: “Hoe laat vertrekt ze, als de dame ergens heen wil, hoe laat?” [naam 3] antwoordt: “Ik ben gewoon op haar aan het wachten. Je weet dat (…) ga ik naar haar”. [naam 5] vraagt: “Hoe laat? 45 minuten?” [naam 3] bevestigt dit.
Om 14:51 uur belt [naam 3] met [naam 1].
Om 14:58 uur verlaat [naam 3] met zijn Volvo het personeelsparkeerterrein op de luchthaven Schiphol. Uit de gegevens van het in deze auto geplaatste peilbaken blijkt dat de Volvo naar de [straatnaam 4] in Amsterdam rijdt en daar parkeert om 15:20 uur. Deze locatie is in de directe omgeving van de woning van [naam 1] aan de [straatnaam 5] te Amsterdam. Na 40 minuten vertrekt de Volvo naar Almere.
Om 16:23 uur belt [naam 3] met [verdachte]. Hij zegt: “Ik ben hier in de [straatnaam 6]”. [verdachte] antwoordt: “Oke, ik kom eraan”.
Om 16:28 uur parkeert de Volvo van [naam 3] gedurende 7 minuten aan de [straatnaam 7] in Almere. Deze locatie is in de directe omgeving van de [straatnaam 8] te Almere, waar [naam 3] en [verdachte] zijn aangehouden op 16 juli 2018. Ook in de directe omgeving van dit adres ligt de [straatnaam 9] 76 te Almere, het adres dat [naam 3] de avond tevoren, op 30 juni 2018, via Whatsapp heeft ontvangen van [naam 5].
[naam 3] verklaart dat er op 1 juli 2018 een koffer met drugs uit Lagos zou komen. Het ging om een bruine Summit tas. Hij was zelf rijder. Hij was op tijd en is met de wagen naar de vlucht gegaan. De koffer heeft hij direct naar Delta gereden en daar heeft hij deze afgeleverd aan een Turk in een wit KLM busje. [naam 3] denkt dat hij na zijn werk bij [naam 1] is geweest. Big bro ([naam 5]) geeft hem de opdrachten. In het gesprek van 14:48 uur doelt [naam 5] met “ze” en “de vrouw” op [verdachte], denkt [naam 3]. Big bro en [verdachte] zijn één. Op 1 juli 2018 heeft [naam 3] [verdachte] ontmoet om haar die bruine tas met verdovende middelen te geven.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak A feit 2 (C11) en zaak B (C9) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 1 juli 2018, zoals onder dit feit primair aan haar ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit al het bovenstaande blijkt dat [verdachte] op 1 juli 2018, volgens een eerder gemaakte afspraak, [naam 3] ontmoet op een adres in Almere. De ontmoetingsplaats ligt nabij het adres waar [naam 3] en [verdachte] zijn aangehouden op 16 juli 2018. [naam 3] heeft eerder de dag tevoren van [naam 5] gegevens ontvangen over een binnenkomende vlucht en bagage die zich daarop bevindt. Over de aankomst van deze bagage heeft hij op 1 juli 2018 vervolgens contact met meerdere Schipholmedewerkers. Net als in C11 staat [naam 3] in nauw contact met [naam 1], die zich op 1 juli 2018 kort na aankomst van de betreffende vlucht gedurende enige tijd binnen het beveiligde gebied van Schiphol bevindt terwijl hij die dag geen dienst heeft. In C11 heeft [naam 3] [naam 1] later op de dag ontmoet bij zijn woning, bij welke gelegenheid [naam 1] een bagagestuk aan [naam 3] heeft overgedragen. In C9 heeft de rechtbank geoordeeld dat tussen hen beiden eenzelfde overdracht heeft plaatsgevonden op een parkeerterrein aan de [straatnaam 2] te Amsterdam. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank ook in C10 van oordeel dat [naam 3], die in de middag van 1 juli 2018 gedurende 40 minuten heeft geparkeerd in de directe omgeving van de woning van [naam 1], daar van [naam 1] een bagagestuk in ontvangst heeft genomen. Evenals in C11 en C9 rijdt [naam 3] vervolgens naar Almere om [verdachte] te ontmoeten, ten einde het bagagestuk aan haar te geven. Hij heeft tevens verklaard dat het ging om de overdracht van verdovende middelen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van [naam 3], nu deze op diverse punten steun vindt in overige bewijsmiddelen. [verdachte] heeft verklaard dat zij op 1 juli 2018 met [naam 3] heeft afgesproken omdat hij haar vriendin [naam 9] niet kon bereiken. Het zou iets te maken hebben gehad met het ophalen van geld, dat heeft [naam 9] [verdachte] in haar gedachten geprent. [naam 3] heeft echter niets aan haar gegeven, aldus [verdachte]. Nu het dossier voor het bestaan van deze vriendin geen enkel aanknopingspunt biedt, stelt de rechtbank de verklaring van [verdachte], inhoudend dat zij de drugs niet in ontvangst heeft genomen, als ongeloofwaardig ter zijde.
De rechtbank verwijst voor het overige naar hetgeen zij in C11 en C9 heeft overwogen met betrekking tot verlengde invoer, opzet en medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen daar is vermeld ook voor deze zaak geldt. Door de grote overeenkomsten tussen deze dossiers acht de rechtbank de bewijsvoering in C11 en C9 mede redengevend voor C10.