ECLI:NL:RBNHO:2022:11579

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
334656 FT RK 22-820 en 334657 FT RK 22-821
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boedelachterstand en terugbetaling door zoon in Wsnp

Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een hoger beroep ex artikel 315 Faillissementswet (Fw) betreffende de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) van appellanten, [appellant 1] c.s. De zaak betreft een verzoek van appellanten om een boedelachterstand van € 4.000,- te mogen aflossen met een bedrag dat hun zoon aan hen had terugbetaald. De rechter-commissaris had dit verzoek eerder afgewezen, met de redenering dat de vordering op de zoon tot terugbetaling in de boedel valt en dus niet ter vrije beschikking van appellanten staat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat appellanten tijdens de Wsnp kosten voor de opleiding van hun zoon hebben voorgeschoten, wat heeft geleid tot een betalingsachterstand aan de boedel. De zoon heeft een bedrag van € 4.000,- terugbetaald aan appellanten, die dit bedrag op de boedelrekening hebben gestort. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de nauwe relatie tussen de vordering op de zoon en de boedelachterstand, maken dat de boedel niet benadeeld is door de storting van het bedrag.

De rechtbank concludeert dat het belang van appellanten bij een positieve afwikkeling van de Wsnp zwaarder weegt dan het belang van de boedel bij extra inkomsten. Daarom wordt de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en wordt bepaald dat de storting van € 4.000,- op de boedelrekening zowel de vordering op de zoon als de boedelachterstand dekt. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. W.S.J. Thijs in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
rekestnummer: 334656 FT RK 22-820 en 334657 FT RK 22-821
insolventienummer: C/15/19/420 R en C/15/19/421 R
Beschikking van 22 december 2022
in het hoger beroep ex artikel 315 Faillissementswet (Fw) van:

1.[appellant 1],

2. [appellant 2],
wonende te [plaats],
appellanten,
advocaat mr. S. van Beers te Zeist,
hierna ook: [appellant 1] c.s.,
tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 6 december 2022 in de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (hierna: Wsnp) van [appellant 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het beroepschrift ex artikel 315 Fw van 12 december 2022 met 1 productie;
-de brief van mr. Van Beers van 19 december 2022 met nadere producties 2 tot en met 4;
-de mondelinge behandeling van 20 december 2022 waarbij zijn verschenen:
  • [appellant 1] en [appellant 2], bijgestaan door mr. Van Beers voornoemd;
  • Mr. B.J. Mekkelholt, bewindvoerder.
Voormelde personen hebben hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft zittingsaantekeningen gemaakt.
1.2.
De rechtbank heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op uiterlijk 30 december 2022.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 10 december 2019 is het faillissement van [appellant 1] c.s. opgeheven en is gelijktijdig de toepassing van de Wsnp uitgesproken, met benoeming van (thans) mr. J. van der Kluit tot rechter-commissaris en mr. Mekkelholt tot bewindvoerder.
2.2.
De zoon van [appellant 1] c.s. (hierna: de zoon) is in 2019 begonnen met een opleiding als dakdekker. [appellant 1] c.s. hebben tijdens de Wsnp kosten van deze opleiding ten behoeve van de zoon betaald. Als gevolg hiervan is een betalingsachterstand ontstaan aan de boedel. De zoon heeft een bedrag van € 4.000,- terugbetaald aan [appellant 1] c.s. Laatstgenoemden hebben dit bedrag op hun beurt op de boedelrekening gestort.
2.3.
Op 31 oktober 2022 heeft mr. Mekkelholt, namens [appellant 1] c.s., aan de rechter-commissaris verzocht om de boedelachterstand (gedeeltelijk) af te mogen lossen door middel van voormeld bedrag van € 4.000,-.
2.4.
De rechter-commissaris heeft dit verzoek bij beschikking van 6 december 2022 afgewezen op de volgende gronden:
“Op grond van artikel 295 Fw omvat de boedel alle goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en de goederen die hij tijdens de schuldsaneringsregeling verkrijgt, behalve een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet. De vordering van schuldenaren op hun zoon tot terugbetaling van het voorgeschoten bedrag van € 4.000,- valt daarom in de boedel. Een (terug)betaling op die vordering komt daarom ook aan de boedel toe. Dat bedrag staat daarom niet ter vrije beschikking van schuldenaren om daarmee hun boedelachterstand in te lossen.”

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 315 Fw staat tegen een beschikking van de rechter-commissaris gedurende vijf dagen hoger beroep open bij de rechtbank. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven. De bestreden beschikking is gegeven op 6 december 2022. Omdat de vijfdagentermijn eindigde op een zondag, eindigde de beroepstermijn op maandag 12 december 2022. Het beroepschrift is door de griffie op laatstgenoemde datum ontvangen. Het beroep is daarmee tijdig ingesteld. Het beroep is verder, conform artikel 361 lid 1 Fw, ingesteld bij advocaat.
3.2.
[appellant 1] c.s. verzoeken primair vernietiging van de beslissing van de rechter-commissaris en te bepalen dat het bedrag van € 4.000,- dat [appellant 1] c.s. aan de boedel hebben voldaan in mindering strekt op de ontstane boedelachterstand. Subsidiair verzoeken [appellant 1] c.s. te bepalen dat de betaling van € 4.000,- als gift dient te worden aangemerkt ter aflossing van de boedelachterstand.
3.3.
[appellant 1] c.s. leggen ‑ samengevat - aan hun verzoeken ten grondslag dat het onbegrijpelijk, onredelijk en onrechtvaardig is als het bedrag van € 4.000,- niet kan worden aangewend ter aflossing van de boedelachterstand. De boedel is door het voorschieten van de kosten door [appellant 1] c.s. en weer terugbetalen door de zoon niet benadeeld. Het gevolg van de beslissing van de rechter-commissaris is dat de boedel ten onrechte met voormeld bedrag wordt verrijkt. Daarnaast heeft de bewindvoerder inzage in de bankafschriften van [appellant 1] c.s. en had het op de weg van de bewindvoerder gelegen om de voorgeschoten bedragen terug te vragen bij de zoon van [appellant 1] c.s., zodat er geen sprake was van een boedelachterstand, aldus [appellant 1] c.s.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat [appellant 1] c.s. een boedelachterstand hebben laten ontstaan doordat zij tijdens de Wsnp betalingen aan hun zoon hebben gedaan, naar zeggen van [appellant 1] c.s. in verband met het voorschieten van opleidingskosten van de zoon. Ter gelegenheid van onderhavige procedure hebben [appellant 1] c.s. onder meer een Arbeidsovereenkomst Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL) van de zoon en bankafschriften overgelegd met betalingen tot een bedrag van ruim € 3.900,-. Een deel van deze bankafschriften heeft betrekking op betalingen aan de zoon met omschrijvingen als “Studieboeken”, “Studiekosten”, “Boekengeld” en “Examengeld”. Daarnaast ziet een aantal bankafschriften op opnames bij verschillende geldautomaten, waarover [appellant 1] c.s. hebben verklaard dat de zoon hun pasje gebruikte om voor de opleiding benodigde zaken zoals gereedschap en materiaal te kunnen aanschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [appellant 1] c.s. mede aan de hand van deze stukken en de toelichting hierop voldoende aannemelijk gemaakt dat de betalingen inderdaad bestemd waren en ook zijn aangewend voor de kosten van de opleiding van de zoon. Daarbij speelt mee dat zij naar eigen zeggen zelf nooit enig bedrag bij een geldautomaat pinnen, maar hun bankpas alleen gebruiken om in een winkel te betalen. De bewindvoerder heeft dit niet weersproken. Het overzicht van de gestelde studiekosten telt op tot ruim € 3.900,-. De zoon heeft deze kosten in twee termijnen van elk € 2.000,- terugbetaald aan [appellant 1] c.s. en laatstgenoemden hebben deze twee bedragen vervolgens op de boedelrekening gestort. Hoewel de vordering van [appellant 1] c.s. op hun zoon in verband met het voorschieten van de studiekosten en daarmee ook het vervolgens terugbetaalde bedrag, ingevolge artikel 295 lid 1 Fw in de boedel valt, en de beslissing van de rechter-commissaris in die juridische zin op zichzelf juist is, ziet de rechtbank in voormelde omstandigheden aanleiding te bepalen dat met de betaling van € 4.000,- door de zoon aan de ouders en vervolgens door storting van dat bedrag op de boedelrekening niet alleen de vordering op de zoon is voldaan, maar ook de boedelachterstand met dit bedrag is ingelopen. Doorslaggevend hierbij is dat in ieder geval ter zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de vordering op de zoon en de boedelachterstand in zodanig verband staan dat de een niet zonder de ander zou zijn ontstaan. De boedel is per saldo niet benadeeld, terwijl indien dit bedrag niet in mindering strekt op de ontstane achterstand de boedel wel wordt verrijkt. Aangezien de zoon het bedrag heeft kunnen terugbetalen door op eigen naam een lening af te sluiten, zou deze verrijking van de boedel alleen het gevolg zijn van het feit dat [appellant 1] c.s. hun zoon in eerste instantie de lasten van een persoonlijke lening hebben willen besparen, zonder dat zij de juridische consequentie daarvan hebben (kunnen) overzien. Dat kan in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet worden aanvaard. Het belang van [appellant 1] c.s. bij een positieve afwikkeling van de Wsnp (de schone lei) moet zwaarder wegen dan het belang van de boedel bij extra boedelinkomsten.
3.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De beschikking van de rechter-commissaris zal worden vernietigd en de rechtbank zal bepalen dat met de storting van een bedrag van in totaal € 4.000,- op de boedelrekening de vordering op de zoon is voldaan en dat de boedelachterstand met dat bedrag is ingelopen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart het beroep gegrond,
4.2.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 6 december 2022,
4.3.
bepaalt dat met de storting van een bedrag van in totaal € 4.000,- op de boedelrekening de vordering op de zoon is voldaan en dat de boedelachterstand met dat bedrag is ingelopen.
Aldus gegeven op 22 december 2022 door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.