ECLI:NL:RBNHO:2022:11576

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/871456-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van heroïne door Schipholmedewerkers met gebruik van de airbag-methode

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van heroïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte, die als coördinator werkzaam was op Schiphol, speelde een uitvoerende rol in het transport van 7.936 gram heroïne, dat op 13 augustus 2018 werd ingevoerd door middel van de zogenaamde 'airbag-methode'. Deze methode houdt in dat verdovende middelen in bagage worden verstopt, die door Schipholmedewerkers uit het beveiligde gebied worden gehaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de organisatie en uitvoering van deze invoer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot gevangenneming afgewezen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871456-18
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 september 2022, 16 september 2022, 29 september 2022, 11 oktober 2022 en
6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
C14
Primair
Het op of omstreeks 13 augustus 2018 medeplegen van de invoer van 7.936 gram heroïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 11 augustus 2018 tot en met 13 augustus 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal van het aan hem ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in Bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.
4.3.2
Algemene feitelijke achtergrond
De verdachte (hierna ook: [verdachte]) was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor Airport Group Schiphol en werkte als coördinator bij de afdeling [werkgever 1] op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen. Voor zijn werkzaamheden beschikte hij over een schipholpas waarmee hij toegang had tot airside, het beveiligde gedeelte van de luchthaven waar onder andere de afhandeling van vliegtuigen en bagage plaatsvindt.
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]) is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [werkgever 2] en beschikte hij over een Schipholpas voor airside, het beveiligde gedeelte van de luchthaven waar onder andere de afhandeling van de bagage plaatsvindt. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [werkgever 2], waarmee hij ook het beveiligde gebied kon verlaten.
4.3.3
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer tussen [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers. De conclusie dat [verdachte] of [medeverdachte] iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie van de rechtbank dat hij de gebruiker is van het betreffende aan hem toegeschreven nummer. Ter onderbouwing van die conclusie overweegt de rechtbank het volgende, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal over de identificatie van de gebruikers van de betreffende telefoonnummers.
[medeverdachte] heeft niet betwist dat hij de gebruiker is van het aan hem toegeschreven mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1]) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer en dat hij toen deelnemer is geweest aan de met dat nummer gevoerde gesprekken of verzender of ontvanger van daarmee verstuurde sms-berichten.
[verdachte] heeft wel betwist dat hij de gebruiker is van het aan hem toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2]). Namens hem heeft zijn raadsman zich op het standpunt gesteld dat op grond van de stukken van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 13 augustus 2018 de gebruiker van dit nummer was, waardoor vrijspraak van het ten laste gelegde feit moet volgen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Bij [werkgever 1], de afdeling van Schiphol waar [verdachte] werkte, was een werktelefoon in gebruik met het nummer [telefoonnummer 3], aangeduid als de ‘Bos 1’. Onder andere [verdachte] maakte gebruik van deze telefoon. Op 11 augustus 2018 rond 12:23 uur heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de gebruiker van de Bos 1 en de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1], welk nummer, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, in gebruik was bij [medeverdachte]. [verdachte] heeft verklaard voor zijn werk tevens gebruik te maken van een iPhone met het nummer [telefoonnummer 4] (hierna [telefoonnummer 4]). Deze iPhone is bij [verdachte] aangetroffen tijdens zijn aanhouding. Uit onderzoek aan deze iPhone is naar voren gekomen dat op 11 augustus 2018 rond 18:30 uur een WhatsApp-gesprek heeft plaatsgevonden tussen de gebruiker van deze telefoon ([telefoonnummer 4]) en de Bos 1. De gebruiker van deze telefoon ([telefoonnummer 4]) zegt daarin onder meer: “Ik heb een nummer van een loodgieter opgeslagen in de big 1 vandaag onder abi. Kan je die nummer naar mij sturen”
.De gebruiker van de Bos 1 stuurt daarop: “[telefoonnummer 1]”
.
Op 13 augustus 2018 om 08:10 uur stuurt [medeverdachte] een sms naar [telefoonnummer 2] met de tekst: “Kom je carli tejet hep”
,hetgeen wordt geïnterpreteerd als: kom je naar Charlie (de rechtbank begrijpt: de C-pier) als je tijd hebt
.De gebruiker van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 2] antwoordt om 08:16 uur: “Ik kom nu
”.Het onderzoeksteam heeft daarop de beelden van cameratoezicht van de C-pier bekeken. Op deze beelden werd gezien dat om 08:20 uur bij gate C08 een bagagetrekker kwam aanrijden, waar een man uit stapte, gekleed in een Schiphol Group uniform. Van het beeld van deze persoon is een screenshot gemaakt. Dit screenshot is ter terechtzitting aan [verdachte] getoond. [verdachte] heeft vervolgens verklaard dat hij de persoon op het screenshot is.
Diezelfde dag om 13:08 uur sms’t [medeverdachte] aan de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2]: “3 uur achter moskee”. Om 15:14 uur stuurt de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2] aan [medeverdachte]: “Ben onderweg”. Om 15:41 uur ziet het onderzoeksteam op de inmiddels in beslag genomen telefoon van [medeverdachte] ([telefoonnummer 1]) een sms binnenkomen van het nummer [telefoonnummer 2] met de tekst: “broer waar jij”. Het nummer [telefoonnummer 2] straalde op dat moment een zendmast aan op de Cruquiusweg 31 in Amsterdam. Op 300 meter van deze locatie bevindt zich een moskee, waarvan bekend was dat [medeverdachte] deze regelmatig bezocht. Om 16:08 uur meldt de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 2]: “Ok ben achter moskee”. Vanaf 15:45 uur is er geobserveerd in de omgeving van de moskee. Daarbij werd een Volkswagen Polo gesignaleerd, die op het Zeeburgerpad, dichtbij de moskee, stond geparkeerd. Op het moment dat het onderzoeksteam via de telefoon van [medeverdachte] belde naar het nummer [telefoonnummer 2] werd door een lid van het observatieteam waargenomen dat de inzittende van de Polo gebruik maakte van een mobiele telefoon. Daarop zijn verbalisanten overgegaan tot de aanhouding van de inzittende van de Polo, zijnde de verdachte [verdachte]. De verbalisant [verbalisant] zag dat [verdachte] op het moment dat hij uit de auto stapte in iedere hand een telefoontoestel had; in de ene hand een iPhone (de [telefoonnummer 4]) en in de andere hand een antracietkleurige telefoon met een scherm. Deze verbalisant heeft de iPhone uit de hand van [verdachte] gepakt. Hij heeft waargenomen dat het andere telefoontoestel door [verdachte] richting het nabij gelegen Lozingskanaal werd gegooid. Twee dagen later hebben duikers in het Lozingskanaal een telefoon gevonden die was voorzien van een simkaart horende bij het telefoonnummer [telefoonnummer 2].
De rechtbank stelt op grond van het vorengaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, vast dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] op 13 augustus 2018 en in de dagen daarvoor de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en dat de voor het bewijs gebruikte tapgesprekken en sms-berichten met gebruikmaking van dat telefoonnummer door [verdachte] zijn gevoerd, respectievelijk verstuurd of ontvangen.
De rechtbank merkt daarbij op dat er geen aanknopingspunt is voor een scenario waarin iemand anders dan [verdachte] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in die bewuste periode en op die plaatsen.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen van de leden van het observatieteam en/of van de verbalisant [verbalisant], noch wat betreft de waarnemingen zelf, noch wat betreft de wijze waarop deze zijn geverbaliseerd.
4.3.4
Feiten en omstandigheden zaaksdossier C14
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 11 augustus 2018 om 18:48 uur belt [verdachte] met [medeverdachte] en zegt dat hij [medeverdachte] de dag erna misschien nodig heeft tussen 6 en 7 uur. [verdachte] zal hem in de ochtend rond 5/6 uur een sms sturen en zegt: “misschien vandaag 12 uur (…) groen of rood licht geven”.
Op 12 augustus 2018 in de ochtend laat [verdachte] aan [medeverdachte] weten: “ging niet door” en vraagt of het “morgen” oké is, hetgeen [medeverdachte] bevestigt. [verdachte] zal [medeverdachte] ’s avonds weer sms-en. Diezelfde avond stuurt [medeverdachte] om 21:33 uur een sms aan [verdachte] met de vraag: “Hulat [de rechtbank begrijpt: hoe laat] ik kom morgen”, waarop [verdachte] om 22.07 uur “6” antwoordt.
Op 13 augustus 2018 betreedt [medeverdachte] om 05:50 uur het beveiligde gebied van Schiphol. Om 06:48 uur ontvangt hij een sms van [verdachte] met de tekst: “Broer rond 7:30”, waarna [verdachte] hem om 07:27 uur vraagt over 5 minuten naar Charlie [de rechtbank begrijpt: Pier C] te komen. [medeverdachte] antwoordt circa 2 minuten later dat hij “nu” naar Charlie komt.
Om 07:39 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte] weer telefonisch contact en voeren zij het volgende gesprek:
[verdachte]: “Alleen moet ie jou geven, moet ie der in gooien, jij gaat pakken van de kar, wat moet ie doen?”
[medeverdachte]: “Jij moet, jij moet der in gooien”
[verdachte]: “Ok maar dan moet je goed staan he..deur open. (…) Hij komt nu … hij is onderweg”
Een minuut later geeft [verdachte] telefonisch aan [medeverdachte] door dat “die jongen” bij hem is en nu naar [medeverdachte] toe komt. Om 07:46 uur belt [verdachte] weer met [medeverdachte] en voeren zij het volgende gesprek:
[medeverdachte]: “Niet bellen alsjeblieft!”
[verdachte]: “Die jongen heeft twee (2) gegeven aan jou toch? (…)
Eentje niet vinden abi. Alleen eentje..
De bruine niet
gooi..gooi als je die ..abi die bruine gooi maar bij de zelfde plek terug op de grond ik ga pakken”
[medeverdachte]: “Nee nu niet, ben nu bijna buiten. Kan niet”
Om 07:51 uur verlaat [medeverdachte] bij doorlaatpost 90 het beveiligde gebied en rijdt met een bedrijfsauto van [werkgever 2] naar P30. Daar parkeert hij de bedrijfsauto bij zijn eigen auto en laadt een bruine koffer en een zwarte vuilniszak van de bedrijfsauto in zijn eigen auto. Om 08:02 uur rijdt [medeverdachte] het beveiligde terrein op met de bedrijfsauto.
Om 08:10 uur stuurt [medeverdachte] [verdachte] een sms met het verzoek naar Pier C te komen waarop [verdachte] antwoordt dat hij nu komt. [medeverdachte] en [verdachte] zijn vervolgens beiden om 08:20 uur ter hoogte van gate C8 en praten met elkaar. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf herkent op een screenshot van de toen gemaakte camerabeelden. Om 13:00 uur ontvangt [medeverdachte] een sms van [verdachte] met de tekst: “3 uur achter moskee”.
Diezelfde dag rond 14:00 uur heeft het onderzoeksteam de auto van [medeverdachte] doorzocht. In de kofferbak wordt een bruin gekleurde tas/koffer van het merk Summit aangetroffen met daarin pakketten met verdovende middelen. [medeverdachte] is vervolgens om 14:05 uur aangehouden. Aanvullend onderzoek heeft uitgewezen dat de Summit tas 8 zakken met een totaalgewicht van 7.935,9 gram heroïne bevatte.
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte] is zijn mobiele telefoon in beslag genomen. Het onderzoeksteam ziet daarop om 15:41 uur een sms van [verdachte] binnenkomen met de vraag waar [medeverdachte] is. Het telefoonnummer van [verdachte] straalt op dat moment een zendmast aan op de Cruquiusweg 31 in Amsterdam, op ongeveer 300 meter afstand van de Ulu Camii Moskee aan de Zeeburgerdijk 119. Het onderzoeksteam besluit dan de telefoon van [medeverdachte] over te nemen om hiermee contact te kunnen houden met [verdachte] en deze te kunnen aanhouden.
Om 15:21 uur belt [verdachte] met een onbekend gebleven persoon ([telefoonnummer 5]) die vraagt hoe laat [verdachte] bij hem zal zijn. [verdachte] antwoordt dat hij het “nu” gaat ophalen dat hij daarna meteen zal komen.
Om 16:07 uur stuurt het onderzoeksteam met de telefoon van [medeverdachte] een sms naar [verdachte] met de tekst: “Abi war ben je nyt bel ben onderweg
”.Daarop ontvangt [medeverdachte] om 16:08 uur een sms van [verdachte]: “Ok ben achter moskee
”.
Zoals hiervoor in paragraaf 4.3.3 al is beschreven, is er vanaf 15:45 uur geobserveerd in de omgeving van de moskee. Daarbij wordt een Volkswagen Polo gesignaleerd, die op het Zeeburgerpad, dichtbij de moskee, staat geparkeerd. Op het moment dat het onderzoeksteam met de telefoon van [medeverdachte] belt naar [verdachte] (nummer [telefoonnummer 2]) neemt een lid van het observatieteam waar dat de inzittende van de Polo gebruik maakt van een telefoon. Daarop is [verdachte], de inzittende van de Polo, aangehouden.
4.3.5
Bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 13 augustus 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (verlengde) invoer van heroïne.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moeten worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Opzet
De vraag of Housssni opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe het volgende.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van harddrugs op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en evenmin gebleken. Voorts geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer in bagage. Deze bekendheid geldt voor [verdachte] te meer omdat hij ten tijde van de invoer reeds vijftien jaar medewerker van de luchthaven Schiphol was en wist dat het absoluut was verboden op de door hem georganiseerde wijze bagage van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [verdachte] een onbekend gebleven derde heeft aangestuurd om in het beveiligde gebied van Schiphol een bruine Summit tas in een door [medeverdachte] bestuurde bedrijfsauto te plaatsen, waarna [medeverdachte] die tas volgens afspraak met [verdachte] buiten de douane om buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft gebracht met de bedoeling deze later aan [verdachte] over te dragen. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] met zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de tas heroïne bevatte. Aldus heeft hij ten minste voorwaardelijk opzet gehad op de (verlengde) invoer van heroïne.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om reizigersbagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de reizigersbagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij deze drugsinvoer een actieve rol speelde en dat hij zowel intellectueel (organisatorisch) als feitelijk (uitvoerend) een substantiële bijdrage leverde aan de organisatie van het verdere vervoer van de tas met verdovende middelen vanaf het beveiligde gebied van Schiphol. Hij heeft al op 11 augustus 2018 contact met [medeverdachte] om diens beschikbaarheid af te stemmen en stuurt [medeverdachte] op 12 augustus 2018, de dag voorafgaand aan de invoer, een sms met het tijdstip waarop [medeverdachte] de volgende dag beschikbaar moet zijn. In de ochtend van 13 augustus 2018 is hij in het beveiligde gebied van de luchthaven aanwezig, stuurt hij [medeverdachte] opnieuw een sms met een tijdstip waarop [medeverdachte] beschikbaar moet zijn en bespreekt hij met [medeverdachte] hoe een door hem aangestuurde derde de tas zal overdragen aan [medeverdachte]. Daarna stemt hij met [medeverdachte] af waar en wanneer [medeverdachte] die tas aan hem zal overdragen buiten het beveiligde gebied. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] en anderen bij de (verlengde) invoer van heroïne op 13 augustus 2018. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
De verdediging heeft meermalen benadrukt dat [verdachte] zich tijdens het onderzoek coöperatief heeft opgesteld, maar dat het onderzoeksteam, dat [verdachte] al kende uit een eerder onderzoek naar overtreding van de Opiumwet (welk onderzoek voor [verdachte] tot een sepot heeft geleid), heeft nagelaten in te gaan op voor [verdachte] ontlastende elementen, zoals de overdracht van zijn woning op 13 augustus 2018 om 11.00 uur. Dit alles maakt het oordeel van de rechtbank echter niet anders. Er is geen aanknopingspunt in het dossier dat het onderzoeksteam zich op enigerlei wijze heeft laten leiden door dit eerdere onderzoek waarin [verdachte] was betrokken. Verder doen de door [verdachte] aangedragen punten, ook als deze zouden komen vast te staan, geen afbreuk aan de inhoud van de hiervoor vermelde conclusies van de rechtbank.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
(C14)
Primair
hij op 13 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 7.936 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en één maand.
7.2
Standpunt van de verdediging
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer acht kilogram heroïne in Nederland via Schiphol. De verdachte heeft hierbij zowel een organiserende als een uitvoerende rol gespeeld. Deze rol bestond er met name in dat de verdachte voorafgaand aan de invoer afspraken maakte met medeverdachte [medeverdachte] over het – met medewerking van nog een derde – afvoeren van de tas met heroïne vanaf het beveiligde gebied van de luchthaven en de overdracht van de tas, later die dag, weer aan hem, verdachte. Hiermee heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. De aangetroffen substantiële hoeveelheid heroïne moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne is een voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stof. Harddrugs als heroïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van deze middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren.
Als Schipholmedewerker heeft de verdachte een wezenlijke rol gehad bij het plegen van dit feit, omdat hij zich door het gebruik van zijn Schipholpas buiten de douane om vrijelijk over het beveiligde terrein van Schiphol kon bewegen. Hij heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn positie, waardoor hij bij uitstek beschikte over mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Voor de bestrijding van de internationale handel in harddrugs is het van groot belang dat vooral ook medewerkers van een (lucht)haven weerstand bieden tegen de verleiding zich in te laten met de invoer van harddrugs. De verdachte deed dit niet, had voor de hiervoor genoemde gevolgen geen oog en was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin.
Gelet op de ernst van dit geheel en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken van deze omvang plegen te worden opgelegd, kan niet anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden volstaan. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die naar voren komen uit het reclasseringsadvies van 23 augustus 2022 van de hand van [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat aan de verdachte op de pro formazitting van 25 oktober 2018 door het Openbaar Ministerie de toezegging is gedaan dat zijn zaak, met het oog op een spoedige berechting, zou worden afgesplitst van die van de andere verdachten in onderzoek Ryeford Monston. Desondanks heeft het nog meerdere jaren geduurd voor het tot een inhoudelijke behandeling van zijn zaak is gekomen.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank acht, alles afwegend, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van een verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat in deze zaak van het uitgangspunt van twee jaren moet worden afgeweken. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaken van het aanzienlijke aantal verdachten in het onderzoek Ryeford-Monston gelijktijdig ter berechting aan te brengen, acht de rechtbank gelet op de inhoud van en samenhang tussen de verschillende zaken van onvoldoende gewicht om ten nadele van de verdachte uit te gaan van een duur van de redelijke termijn die langer is dan de gebruikelijke twee jaren. Ook de coronapandemie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in dit specifieke geval een langere duur rechtvaardigt. De rechtbank gaat daarom uit van een duur van twee jaren vanaf het moment dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen, waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 13 augustus 2018, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 20 december 2022, gewezen.
De rechtbank stelt daarom vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim achtentwintig maanden is overschreden. De rechtbank compenseert deze termijnoverschrijding door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met zes maanden.
Duur van de gevangenisstraf
Mede gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officieren van justitie hebben gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben in hun requisitoir gevorderd dat de rechtbank bij vonnis de gevangenneming van de verdachte, dan wel de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis zal bevelen (pagina 8 van het ‘requisitoir strafmaat’). Ten tijde van het uitspreken van het requisitoir was de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Na repliek en dupliek heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. De rechtbank legt de vordering van de officieren van justitie aldus uit dat zij thans de gevangenneming van de verdachte vorderen.
Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen. Bij de beslissing de geschorste voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen heeft de rechtbank overwogen dat de ernstige bezwaren die tot het bevel voorlopige hechtenis hebben geleid nog onverkort bestaan, maar dat er geen gronden (geschokte rechtsorde en/of gevaar voor herhaling) meer zijn om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Dit is ook thans nog het geval.
Daarbij geldt dat bij de behandeling van een strafzaak het uitgangspunt is, en dat blijft het ook na de onderhavige veroordeling, dat een verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Dit veroordelende vonnis maakt dat niet anders. De hoogte van de op te leggen straf levert op zichzelf evenmin een grond op voor een nieuw bevel tot voorlopige hechtenis. Daarbij weegt de rechtbank het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak mee.
De officieren van justitie hebben hun standpunt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte bij een veroordelend vonnis dient te herleven mede gebaseerd op artikel 75, eerste lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling houdt in dat een bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven of verlengd op de grond dat in het
bestreden vonniseen vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Deze bepaling is gezien haar plaats in de wet en haar bewoordingen uitsluitend gericht aan de appelrechter en dient daarom bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing te blijven.

8.Bijkomende straf

verbeurdverklaring
Op 17 augustus 2018 is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK GSM-toestel, Nokia (18-068776-16).
De telefoon is niet teruggegeven.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat genoemde telefoon verbeurd zal worden verklaard.
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de betreffende telefoon dient te worden verbeurd verklaard.
Deze telefoon is gevonden in het Lozingskanaal langs het Zeeburgerpad. Zoals hiervoor is vastgesteld, is deze telefoon door de verdachte op 13 augustus 2018 aldaar in het water gegooid. Daarmee staat vast dat de telefoon aan de verdachte toebehoort. Verder is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van deze telefoon is begaan of voorbereid.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK GSM-toestel, Nokia (18-068776-16).
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.