4.3.1Vrijspraak feit 2 (C10)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat [verdachte] onder 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Bij het onderzoeksteam is het vermoeden gerezen dat op 1 juli 2018 een geslaagde invoer van verdovende middelen heeft plaatsgevonden via de luchthaven Schiphol. De verdovende middelen zouden zich aan boord hebben bevonden van vlucht KL0588 afkomstig uit Lagos (Nigeria), welke vlucht die dag omstreeks 5:30 uur op de luchthaven Schiphol zou arriveren.
Medeverdachte [naam 1] (hierna: [naam 1] ) heeft in zijn verhoor bij de KMAR verklaard dat hij op 1 juli 2018 samen met anderen betrokken is geweest bij de invoer van een bruine tas van het merk Summit met verdovende middelen, welke met de betreffende vlucht is aangekomen.
[verdachte] heeft ontkend dat hij bij deze invoer enige betrokkenheid heeft gehad.
Uit de stukken van het dossier leidt de rechtbank het volgende af.
Op 1 juli 2018 om 04:43 wordt [naam 1] gebeld door [verdachte] . [naam 1] vraagt: “Ga je regelen?” [verdachte] antwoordt: “Ja toch ik ga sowieso regelen toch”.
Om 04:46 uur wordt [naam 1] weer gebeld door [verdachte] , die hem zegt: “Je staat als rijder”. [naam 1] antwoordt: “Oke mooi, nog mooier. Ik zie je dadelijk”.
Uit Schipholpasgegevens blijkt dat [verdachte] het beveiligde gebied betreedt om 05:13 uur.
Om 05:34 uur belt [naam 1] met [verdachte] en zegt: “De bus was een probleem. Ik hoop binnen de halen”. [verdachte] zegt: “Oke, want hij komt hier he, zeventien he. Zevenenveertig”. [naam 1] vraagt: “Hoe laat?”. [verdachte] geeft aan: “Zevenenveertig op het E-tje. En hier bij ons op E zeventien”. [naam 1] zegt dat [verdachte] hem moet ophalen. [verdachte] zegt: “Oke ik haal je op voorin”.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 1] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:37 uur.
Volgens het Centraal Informatie Systeem Schiphol is de vlucht uit Lagos (Nigeria) met vluchtnummer KL0588 op 1 juli 2018 geland op Schiphol om 05:30 uur. Volgens planning zou de vlucht om 05:46 uur aan de blokken staan bij gate E17. In werkelijkheid was dit vijf minuten eerder, om 05:41 uur, het geval.
[naam 1] heeft in zijn verklaring bij de KMAR aangegeven dat hij op 1 juli 2018 laat was, maar alsnog op tijd aankwam en vervolgens zelf de tas heeft gepakt bij de vlucht en deze heeft weggevoerd. [verdachte] heeft niets met deze zending te maken, aldus [naam 1] .
Hetgeen hiervoor is weergegeven over de gebeurtenissen op 1 juli 2018 en de betrokkenheid van [verdachte] daarbij kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het aan [verdachte] tenlastegelegde leiden. Niet valt op te maken dat [verdachte] enige uitvoeringshandelingen heeft verricht die tot het oordeel kunnen leiden dat hij als (mede)pleger was betrokken bij de invoer van harddrugs op 1 juli 2018. Ook kan hieruit niet worden afgeleid dat [verdachte] , al dan niet in vereniging met anderen, handelingen heeft verricht waaruit volgt dat hij zich in strafbare zin heeft schuldig gemaakt aan de voorbereiding dan wel bevordering van de (verlengde) invoer van verdovende middelen.
Aan het voorgaande doet niet af dat [naam 1] op 2 juli 2018 met [verdachte] heeft gesproken over ‘chocola’ die hij voor [verdachte] mee zal brengen en op 3 juli 2018 over ‘lekkers’, dat [verdachte] bij hem wil komen ophalen. Ook indien zou komen vast te staan dat [naam 1] en [verdachte] hier praten over een financiële vergoeding die samenhangt met gebeurtenissen van 1 juli 2018 kan dat zonder bijkomende feiten en omstandigheden, die hier ontbreken, niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 (C10) ten laste gelegde leiden.
De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van het aan hem onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3.5Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (C9)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 17 juni 2018 om 11:43 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] met [naam 1] en zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”. [naam 1] zegt: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] bevestigt dit en zegt: “Als dat lukt is het groen”.
Op 19 juni 2018 om 11:20 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] met [naam 1] en zegt: “Hij heeft mij net gebeld. Laat maar doorgaan, het is geregeld”.
[naam 1] zegt: “Ik zie je vanavond”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] zegt: “Ok dan moet je kwart voor 4 bij de A4 zijn, de shell”.
Op 20 juni 2018 om 19:17 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] opnieuw met [naam 1] . [naam 1] zegt: “Het ziet er positief uit. Vroeg in de ochtend dan zie je me, oke?” De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] bevestigt dit.
Om 23:40 uur belt [naam 1] met [naam 3] . Hij zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend”. Op de vraag van [naam 3] hoe laat dat zal zijn, zegt hij: “Ik denk rond zeven a half acht. Laat je telefoon dus aan staan, zodra ik je bel moet je het adres per sms aan mij sturen, dan kan ik gaan rijden. Als ik niet bel, dan is het omdat er niets is”. [naam 3] reageert met: “Geen probleem. Oke”.
Op 21 juni 2018 om 00:33 uur stuurt [naam 1] een sms naar het nummer * [telefoonnummer 4] : “Groen broertje, bel me als je gaat rijden”.
Om 02:36 uur laat de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] aan [naam 1] weten: “Ik ga nu vertrekken”. Om 03:21 geeft hij aan: “Ik ben bij die Shell daar”. [naam 1] zegt: “Oke. Dusse na zessen komt het. Ik ben op de weg”. Om 03:42 uur vraagt [naam 1] aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] : “Welke auto heb je, die Golf?”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] zegt: “Ja toch, je weet toch”.
Op camerabeelden van Shell A4 Den Ruygen Hoek-Oost is te zien dat om 03:17 uur een Volkswagen Golf het terrein van het tankstation komt oprijden. Dit voertuig parkeert en de bestuurder loopt naar de shop en rekent daar een drankje af, om daarna weer in de Volkswagen Golf plaats te nemen. Op snapshots van de camerabeelden uit de shop wordt [verdachte] herkend.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 03:42 uur een personenauto, die wordt herkend als de Volvo van [naam 1] , het terrein van het tankstation oprijdt. Uit het baken dat is geplaatst in deze auto blijkt ook dat deze zich omstreeks deze tijd bevindt ter hoogte van de Rijksweg A4 te Hoofdorp, waar het tankstation is gevestigd.
Op de camerabeelden is te zien dat [naam 1] om 03:43 uur uit zijn voertuig stapt en plaatsneemt aan de passagierszijde van de Volkswagen Golf. Na negen minuten in de Volkswagen Golf te hebben gezeten rijdt [naam 1] weg in zijn Volvo. Ook de bestuurder van de Volkswagen Golf rijdt weg.
Volgens zijn werkrooster stond [verdachte] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. [naam 1] was volgens zijn rooster ingeroosterd van 14:00 tot 22:30 uur.
Om 06:07 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] met [naam 1] en zegt “Ze arriveren nog”. [naam 1] antwoordt: “Ik weet dat het bijna is. Ey die jongen staat klaar daar”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”.
Op 21 juni 2018 om 06:07 uur landt vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) op de luchthaven Schiphol. De vlucht wordt afgehandeld aan gate G06. Uit camerabeelden van de luchthaven Schiphol blijkt dat op 21 juni 2018 omstreeks 06:17 uur een witkleurige bagagetrekker het platform op rijdt.
Om 06:20 uur wordt de transportband voor bagage aangesloten op de bulkruimte. Aansluitend komt de witkleurige bagagetrekker naar deze transportband toegereden. Om 06:21 uur komen de eerste bagagestukken via de transportband naar beneden. De witkleurige bagagetrekker verlaat omstreeks 06:23 uur het platform met een bagagekar. Op de camerabeelden is te zien dat in de trekker twee personen zitten.
Om 06:24 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] met [naam 1] . [naam 1] vraagt: “Gelukt?”. Het antwoord luidt: “Ja, is hij standby daar?” Dat bevestigt [naam 1] . De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] zegt: “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is bij de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”.
Op de camerabeelden is de witkleurige bagagetrekker met bagagekar om 06:24 uur te zien op de rotonde aan het begin van de G-Pier, waarna hij onder de F-Pier doorrijdt.
Om 06:29 uur vraagt [naam 1] aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] : “Heb je gegeven?”. Deze antwoordt: “Overgedrage ja, snel gedaan”.
Om 06:40 uur straalt het baken in de Volvo van [naam 1] een locatie aan op een parkeerplaats aan de [adres 2] te Amsterdam. Om 07:15 uur ziet het observatieteam de Volvo geparkeerd staan op deze parkeerplaats.
Om 07:46 uur belt [naam 1] met [naam 3] en zegt: “Goedemorgen [bijnaam] , kan je mij het adres sturen. Dan rijd ik naar je toe”. [naam 3] antwoordt: “Oke, ik ga dat nu doen”. [naam 3] verstuurt om 07:48 uur een sms aan [naam 1] met de tekst: “ [adres 3] ”.
Volgens zijn werkrooster stond [naam 2] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij om 07:43 uur het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol verlaat en om 07:57 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de uitrit van personeelsparkeerplaats P5.
Om 08:07 uur ziet het observatieteam dat de Volkswagen Golf die toebehoort aan [naam 2] het parkeerterrein aan de [adres 2] te Amsterdam op komt rijden. De Volkswagen Golf rijdt richting de Volvo van [naam 1] . Beide voertuigen verlaten het parkeerterrein om 08:10 uur.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij om 08:17 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de inrit van parkeerplaats P5. Om 08:37 uur betreedt hij het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol via doorlaatpost 58.
Om 08:37 uur straalt het baken in de Volvo van [naam 1] een locatie aan op de [adres 3] te Almere.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 (C9) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 21 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Cocaïne en/of heroïne ingevoerd?
Om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne te komen zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt. Op grond van dat toetsingskader geldt als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Daarbij is met name het volgende van belang.
In zaaksdossiers waarin door de opsporingsambtenaren geen cocaïne of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen, is blijkens de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen gesprekken door de verdachten evenmin met zoveel woorden over deze stoffen gesproken. Toch is ook in die gevallen een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Deze conclusie kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wel cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen en dat in die zaak tot een bewezenverklaring heeft geleid. In die situatie is onder meer de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi van betekenis. Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hem voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
In dit geval is door de autoriteiten geen bagage met heroïne en/of cocaïne onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Hierdoor is niet komen vast te staan wat het is dat door de verdachten van Schiphol is gebracht en daarop naar [naam 3] in Almere is gebracht.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier de bovenstaande uitzondering voor. Uit het procesdossier komt voldoende concrete informatie naar voren, waaruit kan volgen dat het boven redelijke twijfel verheven is dat de verdachten bagage met heroïne en/of cocaïne binnen Nederland hebben gebracht.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbag-methode, waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers reizigers(bagage) van airside naar landside werd vervoerd. De modus operandi in de onderhavige zaak wijst ook op deze methode. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij meermalen telefonisch contact had met [naam 1] via het nummer * [telefoonnummer 4] . Hij heeft in de nacht van 21 juni 2018, voorafgaand aan zijn dienst op Schiphol, om 03:43 uur een ontmoeting gehad met [naam 1] bij het Shell tankstation aan de A4. [naam 1] stapte bij hem in de auto en gaf hem een envelop. Tijdens zijn werk op de luchthaven is hij later die ochtend samen met zijn collega [naam 4] in een bagagetrekker naar het vliegtuig gegaan. Op een pier moesten ze vervolgens een kar afzetten. De rechtbank stelt op basis van deze verklaring en de vastgestelde feiten en omstandigheden vast dat [verdachte] heeft samengewerkt met [naam 1] , die op zijn beurt heeft samengewerkt met [naam 2] en [naam 3] . Voor zowel [naam 1] als [naam 2] en [naam 3] geldt dat in C11 is komen vast te staan dat zij zich op 16 juli 2018 - circa drie weken na de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 27 kilo heroïne in beslag genomen, die afkomstig was van de vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria), dezelfde vlucht als welke in dit zaaksdossier (C9) betrokken is. [naam 2] heeft in beide gevallen na vertrek van Schiphol [naam 1] ontmoet, waarna [naam 1] naar Almere rijdt waar hij met [naam 3] heeft afgesproken. [naam 1] heeft zich voorts ook op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 11 kilo heroïne, die in beslag genomen is (C8). Kortom, [naam 1] vormt met [naam 2] en [naam 3] een samenwerkingsverband dat in dezelfde periode als waarin het onderhavige feit valt meermalen harddrugs heeft ingevoerd. [naam 1] en [naam 3] hebben in hun onderlinge communicatie aan een enkel woord genoeg om elkaar te begrijpen en ditzelfde is kennelijk het geval voor [naam 1] en [verdachte] . Als [verdachte] in een telefoongesprek op 17 juni 2018 (11:43 uur) tegen [naam 1] zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”, begrijpt [naam 1] waarover het gaat en antwoordt hij: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De rechtbank gaat er gelet op de context vanuit dat [verdachte] hier tegen [naam 1] bedoelt te zeggen dat de zending verdovende middelen pas kan doorgaan als hij erin slaagt een dienst te ruilen, zodat hij beschikbaar is op de luchthaven voor het onderkennen en veiligstellen van de verdovende middelen.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] onder 1 ten laste gelegde feit (C9). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot C9 op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C11, zodat dit als schakelbewijs zal worden gebruikt.
Ten slotte is relevant dat er niet, zoals bij een ‘testzending’, slechts een bagagestuk gesignaleerd is door de verdachten bij de bagage-afhandeling op Schiphol, maar dat uit de tapgesprekken volgt dat er ook daadwerkelijk op verboden wijze iets van airside naar landside is vervoerd, met als doel dit bij [naam 3] af te leveren. Ook deze omstandigheid ondersteunt het vermoeden dat er harddrugs zijn ingevoerd en dat er geen sprake was van een testzending.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de handelingen van de verdachten op 21 juni 2018 betrekking hadden op de daadwerkelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne beantwoordt de rechtbank bevestigend.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland in worden gevoerd, waaronder in bagage. In zijn algemeenheid moet verder worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een harddrugstransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en ook niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de getapte telefoongesprekken met het nummer * [telefoonnummer 4] blijkt dat de gebruiker van dit nummer op 21 juni 2018 samen met [naam 1] bezig is geweest met handelingen die zien op de invoer van harddrugs. Na de nachtelijke ontmoeting met [verdachte] laat [naam 1] om 06:07 uur aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] weten dat “het bijna is” en dat “die jongen klaar staat”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”, waarna op de camerabeelden een bagagetrekker met daarop twee personen bij de vlucht KL0588 uit Lagos wordt gezien. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] zegt vervolgens om 06:24 uur tegen [naam 1] dat het gelukt is en vraagt “of hij standby is daar”. Als [naam 1] dit bevestigt zegt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] : “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is dan bij de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”. Om 06:29 uur vraagt [naam 1] : “Heb je gegeven?”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] antwoordt: “Overgedrage ja, snel gedaan”.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de telefoon met het nummer * [telefoonnummer 4] in zijn bezit had en gebruikte, maar dat zijn collega [naam 4] dit nummer ook gebruikte wanneer ze bij elkaar waren. De gesprekken van 06:07, 06:24 en 06:29 uur op 21 juni 2018 ontkent [verdachte] te hebben gevoerd. Volgens [verdachte] heeft hij in de bewuste ochtend met [naam 4] op de bagagekar gezeten en zou het kunnen dat zijn stem op de achtergrond van een telefoongesprek tussen [naam 4] en [naam 1] te horen is. [verdachte] verklaart echter geen rol te hebben gespeeld bij het onderscheppen of overdragen van een bagagestuk. Evenmin was hij van een dergelijk plan op de hoogte. Deze verklaring stelt de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Daarbij wordt in de eerste plaats in aanmerking genomen dat [naam 4] bij zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft ontkend dat hij de bewuste gesprekken heeft gevoerd. Echter, zelfs als het klopt dat [verdachte] op 21 juni 2018 om 06:07, 06:24 en 06:29 uur niet de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 4] was die met [naam 1] belde over de aankomst van een bagagestuk dat moest worden onderkend en overgedragen, dan was hij bij deze gesprekken wel aanwezig. Gelet op de volgordelijkheid van de gebeurtenissen en het korte tijdsbestek waarbinnen deze plaatsvinden, is [verdachte] in dat geval degene die, naast [naam 4] gezeten op de bagagetrekker, bij het gesprek van 06:24 uur op de achtergrond is te horen terwijl hij zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”. De context van de gesprekken laat in combinatie met de camerabeelden bij het vliegtuig naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat [verdachte] samen met een ander op aanwijzing van [naam 1] , een bagagestuk bij het vliegtuig uit het normale proces van bagageafhandeling heeft verwijderd om deze heimelijk over te dragen aan een persoon die klaar stond om dit in ontvangst te nemen en verder te vervoeren. Door op deze wijze te handelen heeft [verdachte] zich ten minste blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die bagage harddrugs bevatte. Dit uitgangspunt geldt te meer omdat [verdachte] ten tijde van de invoer voor zijn werkzaamheden al enige tijd werkzaam was op de luchthaven Schiphol als rijder bij de afdeling bagageafhandeling en dus wist dat het absoluut was verboden op de hiervoor beschreven wijze bagage buiten het normale proces te brengen. Door de inhoud van de bagage niet te controleren en over te dragen aan een onbekende derde, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze bagage heroïne en/of cocaïne bevatte. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Dat [verdachte] zijn handelingen onder druk of dreiging van [naam 4] zou hebben verricht, zoals hij voor het eerst ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, vindt geen steun in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting. Hierdoor acht de rechtbank dit niet aannemelijk geworden. Afgezien daarvan zou dit opzet op het feit niet wegnemen.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol speelde en feitelijk een substantiële bijdrage leverde aan de (verlengde) invoer van de harddrugs. Hij was in het voortraject al betrokken met [naam 1] , omdat aan de hand van een door hem aangegeven dienstruiling een geschikt moment voor het transport werd bepaald. Op de dag van de invoer heeft hij een ontmoeting gehad met [naam 1] en heeft hij vervolgens samen met een ander de bagage veilig gesteld bij het vliegtuig om deze op Schiphol aan een onbekende derde over te dragen. [naam 1] stond op zijn beurt in contact met deze derde en tevens met [naam 2] en met [naam 3] , aan wie de harddrugs werden afgeleverd. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 1] en anderen. Zijn rol was daarbij van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen van (verlengde) invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen.
De door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.