4.3.4Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (C4)
Feiten en omstandigheden
Op 18 mei 2018 om 11:10 uur treft personeel van de Douane in de bagagekelder ter hoogte van loskade 22 te Schiphol een blauwe rolkoffer aan waarin zich, naar later bleek, 21 pakketten met een totaal nettogewicht van ruim 21 kilogram cocaïne bevonden. Deze koffer was afkomstig van vlucht KL749 vanuit Bogota (Colombia) met bestemming Hong Kong via vlucht KL887 om 17:20 uur.
Om 14:02 uur belt [medeverdachte 2] vanaf Schiphol met [verdachte] en vraagt hem of hij aan het werk is. [verdachte] beaamt dit en zegt desgevraagd dat hij tot half drie werkt. Daarop geeft [medeverdachte 2] aan dat het kan zijn dat hij hem belt, waarop [verdachte] zegt: “Oke abi, ik ben immers toch hier.” Twee minuten later belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] die thuis in Amsterdam is en vraagt hem of hij “deze kant op wil komen”, waarop [medeverdachte 3] hem vraagt of [medeverdachte 2] zijn - [medeverdachte 2] - huis bedoelt, waarop [medeverdachte 2] zegt: “Nee, naar die dinges”. [medeverdachte 3] zegt dan: “Oke, ik kan wel komen.”
De auto van [medeverdachte 3] passeert die dag om 14:26 uur en 14:29 uur verkeerscamera’s op Schiphol.
Om 14:34 uur bellen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar vanaf Schiphol en zegt [medeverdachte 3] desgevraagd dat hij zijn auto heeft geparkeerd “waar je altijd de auto parkeert”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Is goed, ik kom eraan”.
Om 15:18 uur wordt de hiervoor genoemde blauwe rolkoffer afkomstig van vlucht KL749 op bagageband 25 gestort. In overleg met de officier van justitie worden de aangetroffen pakketten cocaïne verwisseld voor pakketten papier en ongeveer 2 gram cocaïne.
Om 15:25 uur belt [medeverdachte 2] met [verdachte] en zegt hem: “Ga maar met spoed naar 31”, en: “Gelijk, hij staat te wachten”. [verdachte] zegt: “Is goed, abi”. Meteen daarna belt [medeverdachte 2], wiens telefoon dan een zendmastlocatie buiten Schiphol aanstraalt, met een onbekend gebleven man (nr. [telefoonnummer 8]) en zegt hem: “Abi iemand van ehh [werkgever 1] kome, ik ben buite. Hij komt naar jou toe”. [medeverdachte 2] zegt, gevraagd naar de kleur: “Oranje kleur met ‘R’”.
Om 15:28 uur passeert de auto van [medeverdachte 3] de verkeerscamera bij de Rijkerstraat P30 te Schiphol, ter hoogte van de personeelsparkeerplaats.
Om 15:30 uur belt [medeverdachte 2] weer met bedoelde onbekend gebleven man (nr. [telefoonnummer 8]), wiens zendmastlocatie op dat moment de D-pier op Schiphol is, en zegt hem desgevraagd dat hij eraan komt, dat hij bijna bij hem is en: “kijk witte”.
Om 15:36 uur rijdt een witkleurige auto voorzien van een rood/oranje kleurige “R” op het beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol ter hoogte van gate D4, in de richting van de oplopende gatenummers, waaronder ook D31.
Om 15:36 uur belt via mastlocatie D-pier te Schiphol de onbekend gebleven man (nr. [telefoonnummer 8]) met [medeverdachte 2] om te vragen waar hij blijft, waarop [medeverdachte 2] zegt dat hij hem gaat bellen. Direct daarna belt [medeverdachte 2] met [verdachte] en gevraagd waar hij nu is, antwoordt [verdachte] dat hij daar over één minuut is, waarop [medeverdachte 2] zegt: “Maar luister, het is 31 of 28, maar ik denk dat het 31 is” en [verdachte] zegt: “Haa, hij heeft mij gezien, hij heeft mij gezien, hij komt achter mij aan”.
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] en zegt hem: “Hij komt eraan” waarop [medeverdachte 3] zegt: “Ok, dat is goed”. Op dat moment is de zendmastlocatie van de door [medeverdachte 3] gebruikte telefoon E. van de Beekstraat 202 te Schiphol.
Om 15:42 uur rijdt deze witte bedrijfsauto bij de D-pier in de richting van doorlaatpost 60. Om 15:43 uur biedt [verdachte] bij deze doorlaatpost zijn Schipholpas aan en verlaat hij het beveiligde gebied als bestuurder van de witte bedrijfsauto.
Om 15:52 uur belt [medeverdachte 2] met [verdachte] en zegt hem desgevraagd dat het is geklaard. Op dat moment is
de zendmastlocatie van zowel de door [verdachte] als de door [medeverdachte 2] gebruikte telefoon E. van de Beekstraat te Schiphol.
Vrijwel direct hierna, om 15:53 uur, wordt [medeverdachte 2] gebeld door de onbekend gebleven man (nr. [telefoonnummer 8]) die hem vraagt of alles goed is, hetgeen [medeverdachte 2] beaamt, waarna ze afspreken elkaar die avond op dezelfde plek te zien.
Om 16:09 uur passeert de auto van [medeverdachte 3] de verkeerscamera op de Middenweg te Amsterdam.
Om 16:15 uur is door personeel van de KMAR bij bagageband 25 gezocht naar voormelde blauwe rolkoffer, maar deze koffer is niet meer aangetroffen.
Om 21:53 uur rijdt [medeverdachte 2] van zijn woning naar de woning van [medeverdachte 3]. Om 22:08 uur stapt [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 3] in de auto.
Om 22:32 uur stapt [medeverdachte 2] uit de auto bij de J.P. Heijestraat te Amsterdam waar hij contact maakt met twee onbekend gebleven mannen, waarna zij allen in de auto van [medeverdachte 3] stappen die doorrijdt naar de Kinkerstraat te Amsterdam. Aldaar stapt om 22:38 uur een van de onbekend gebleven mannen uit de auto van [medeverdachte 3] en pakt uit diens kofferbak een blauwe rolkoffer en loopt ermee weg. Kort hiervoor heeft [medeverdachte 2] telefonisch contact met de onbekend gebleven man (nr.[telefoonnummer 8]) die zich om 22:32 uur in de nabije omgeving van [medeverdachte 2] bevindt.
Op 19 mei 2018 om 00:43 uur wordt [medeverdachte 2] gebeld door de onbekend gebleven man (nr.[telefoonnummer 8]) die hem zegt dat er een groot probleem is en dat ze elkaar morgen zien om even te praten.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 (C4) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne op 18 mei 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van cocaïne beantwoordt de rechtbank bevestigend.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een harddrugstransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich – gelet op hetgeen in het vorenstaande is overwogen – met betrekking tot [verdachte] echter niet voor. Voorts geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland in worden gevoerd, waaronder in bagage.
Naast het voorgaande betrekt de rechtbank de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [verdachte] bij de beantwoording van de vraag of hij opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van cocaïne. [verdachte] heeft aldaar samengevat verklaard dat hij in de zomerperiode van 2018 één of twee keer heeft geholpen bij de invoer van (wat hem naar zijn zeggen achteraf pas bleek) verdovende middelen. Hij heeft een paar keer een koffer meegenomen en weggevoerd. Op de dag dat het gebeurde, had hij telefonisch contact met [medeverdachte 2]. Hij, [verdachte], wist dat hij bij de D-pier moest zijn, omdat er een bericht van [medeverdachte 2] op zijn telefoon binnenkwam. Hij bestuurde een witte bedrijfsauto van [werkgever 1] met een oranje “R” erop. Hij ging naar de D-pier om de koffer te halen. De koffer werd door één persoon meegegeven. Die deed de deur van zijn - [verdachte]’s - auto open en gooide de koffer erin. Hij wist niet wat er in de koffer zat op 18 mei 2018, maar heeft wel gedacht dat het verdovende middelen zouden kunnen zijn. Het zou kunnen kloppen dat hij op 18 mei 2018 met de auto met daarin een koffer naar doorlaatpost 60 is gereden en daar het beveiligd terrein heeft verlaten, waarna iemand de koffer kwam ophalen. Hij zou rond de 2000 euro per keer krijgen van [medeverdachte 2].
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door op de hiervoor omschreven wijze samen te werken om de koffer buiten de douane om buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen, wetende dat hij hiervoor een aanzienlijk bedrag zou ontvangen, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bagage harddrugs zoals cocaïne bevatte. Dit uitgangspunt geldt te meer omdat [verdachte] ten tijde van de invoer al enige jaren medewerker van de luchthaven Schiphol was en wist dat het absoluut was verboden bagage van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen.
Door de inhoud van de bagage vervolgens niet te controleren, heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans dat deze cocaïne bevatte bewust aanvaard. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van cocaïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [verdachte] blijkens de getapte telefoongesprekken steeds aan een enkel woord genoeg had om te begrijpen wat [medeverdachte 2] op dat moment van hem verlangde. Dit impliceert reeds een zekere mate van nauwe en bewuste samenwerking. Als [medeverdachte 2] bijvoorbeeld tegen [verdachte] zegt: “Het kan zijn dat ik je bel” en [verdachte] antwoordt: “Ok, abi, ik ben immers toch hier” (E09 p.119), ziet dit gesprek blijkens de hiervoor omschreven context op de mogelijkheid dat [verdachte] op [medeverdachte 2] verzoek op het werk een koffer met drugs kan vervoeren. [verdachte] heeft verder met zowel de onbekend gebleven man (nr. [telefoonnummer 8]) als [medeverdachte 3] in persoon contact gehad. Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de betrokkenheid van [verdachte] van voldoende gewicht is om het medeplegen van (verlengde) invoer van cocaïne naar Nederland wettig en overtuigend bewezen te achten.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.
4.3.5Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 (C7)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 31 mei 2018 om 09:17 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] en zegt: “zondag ochtend 10 uur”, waarop [medeverdachte 2] zegt: “oke, dat is goed”. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat als er een zending zou aankomen, hij met [medeverdachte 2] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn. Volgens [medeverdachte 1] was de rol van [medeverdachte 2] om de bagage naar buiten te brengen en naar de eigenaar te brengen, en is [medeverdachte 3] een contact van [medeverdachte 2].
Op 1 juni 2018 om 08:29 uur zendt [medeverdachte 2] [verdachte] een sms met de vraag of hij zondag werkt, waarop [verdachte] direct sms’t: “Ja” en [medeverdachte 2] “Oke” sms’t.
Op 2 juni 2018 om 21:37 uur stuurt [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] een sms met de tekst: “Niet vergeten morgen tussen 09:45 en 10:00 uur”. Nog geen minuut later bellen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en ze zeggen onder meer:
“[medeverdachte 3]: Ha hij kan mogelijk ook bellen, zei die, in verband met morgen.
[medeverdachte 2]: Welke? Die van vorige keer?
[medeverdachte 3]: Ha, die van vorige keer, ha.
[medeverdachte 2]: Euhh, dat ter zijde, het is oke als hij belt, maar euuuhhh (praat fluisterend) we krijgen morgen tussen kwart voor tien en tien uur.
[medeverdachte 3]: Akkoord, akkoord!
[medeverdachte 2]: Gasten, twee tal!
[medeverdachte 3]: Akkoord.
[medeverdachte 2]: Luister, weet je ook waar? Hoog waarschijnlijk moet je achter de dinges staan, het komt gelijk van de andere kant, niet vanaf dezelfde plek, maar van de andere kant.
[medeverdachte 3]: Akkoord.
[medeverdachte 2]: Sta achter het benzinestation.
[medeverdachte 3]: Akkoord.”
Op zondag 3 juni 2018 betreden [medeverdachte 2] en [verdachte] het beveiligd gebied op Schiphol om 06:33 uur respectievelijk 06:48 uur.
Om 09:14 uur vraagt [medeverdachte 2] per sms aan [verdachte] of hij op het werk is, wat [verdachte] direct bevestigt.
Om 09:22 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] om te zeggen dat hij “daar” om 10 uur gaat parkeren. [medeverdachte 2] antwoordt dat dat goed is. Direct daarna belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en zegt: “het komt over 10 minuten aan, jongen!” waarop [medeverdachte 3] zegt dat hij eraan komt.
Om 09:24 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem: “Abi, je moet om tien uur gereed zijn, hij heeft mij zojuist gebeld” en “Kom maar om tien uur richting mij, of, wacht maar om tien uur mijn telefoontje af”. Verder geeft [medeverdachte 2] aan [verdachte] uitleg over de plek waar [verdachte] moet zijn en [medeverdachte 2] zegt dat hij er om tien uur is.
Om 09:42 uur sms’t [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2]: “Ik ben er”.
Om 09:56 uur belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en zegt “Ha, oke, wacht maar, op dit moment, ... dus spoedig” en [medeverdachte 3] zegt: “ik ben aan de kant waar jij naar buiten zal komen” en “Akkoord, ik ben aan het wachten”.
Om 10:08 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] en ze zeggen onder meer:
“[medeverdachte 2]: Luister, vanaf welke kant zal je gaan als je het hebt opgehaald? Vanaf hier of vanaf de andere kant?
[verdachte]: Nee, ik zal het vanaf hier geven, abi.
[medeverdachte 2]: Gaat je vanaf hier naar binnen?
[verdachte]: Hehe.
[medeverdachte 2]: Dan euhhhh ... achter het benzinestation, oke?
[verdachte]: Is goed abi.
[medeverdachte 2]: Hij gaat daar op jou wachten, ik ga het aan hem doorgeven.”
Om 10:09 uur belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en zegt: “Dinges, euhh, kom maar achter het benzinestation”, waarop [medeverdachte 3] zegt dat het oké is.
Om 10:10 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en zegt: “Abi kom, kom, ab ik hebbe die jongen weghalen dus ehh kom snel! [medeverdachte 2] zegt: “ja, ja, ik ben hier wacht”. Meteen hierna belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem: “Het is oke, abi, ga gelijk naar binnen, ga gelijk naar binnen, het/hij is er aangekomen” en [verdachte] antwoordt dat het akkoord is en dat hij gaat.
Om 10:12 uur belt [medeverdachte 2] eerst [medeverdachte 1] en zegt hem: “ 1 minuut”. Direct daarna belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem: “oke, hij is achter jou” en aansluitend belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en zegt hem: “hij komt er aan”.
Om 10:14 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en zegt straks weer “voor de andere” te komen, over tien minuten. [medeverdachte 2] zegt dat over een kwartier de “zelfde man” komt, wat [medeverdachte 1] goed vindt.
[medeverdachte 2] belt aansluitend met [medeverdachte 3] en zegt: “over een kwartier gaan we er nog een ophalen, wacht maar even”. Direct daarna, om 10:16 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem met spoed naar binnen te gaan omdat er over tien minuten “nog een” is. Om 10:17 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en zegt dat hij (de rechtbank begrijpt: de man) moet parkeren, “hij moet niet zo staan hier” maar “hij moet gewoon parkeren”. [medeverdachte 1] verklaart over dit gesprek dat zodra hij het heeft hij het aan de man geeft die moet parkeren.
Om 10:20 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 2] en vraagt hem: “waar is die vriend?” en [medeverdachte 2] zegt dat die achter het benzinestation is en dat [verdachte] hem moet zeggen dat hij moet wachten want “de andere komt er ook aan”.
Vervolgens is er tussen 10:21 uur en 10:42 uur telefonisch communicatie tussen [medeverdachte 2] en [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die gaat over wie waar wanneer gaat parkeren. Om 10:38 uur zegt [verdachte] in een telefoongesprek met [medeverdachte 2]: “Het is dus waar we net ook hebben opgehaald?”, wat [medeverdachte 2] bevestigt. Om 10:41 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2]: “kom maar bij ehh dinges achtentwintig”, waarna [medeverdachte 2] direct [medeverdachte 3] belt en tegen [medeverdachte 3] zegt: “We gaan het ophalen” en “je moet dit eerst ophalen, het komt eraan”.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat met “28” Delta 28 (de rechtbank begrijpt: gate D28) wordt bedoeld.
Om 10:48 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] vraagt hem: “Abi, brenge naar jouw vrouw?” en [medeverdachte 1] antwoordt: “ja, vrouw”. Direct daarna belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] en zegt hem: “geef ze allebei aan zijn vrouw”.
Om 10:52 uur verlaat [verdachte] doorlaatpost 90 met een witte bedrijfsauto met een rode “R” van [werkgever 1] erop.
Om 10:58 uur sms’t [verdachte] naar [medeverdachte 2]: “Het is geregeld”. Om 11:02 uur betreedt [verdachte] via doorlaatpost 60 weer het beveiligd gebied op Schiphol.
Om 11:08 uur sms’t [medeverdachte 2] [medeverdachte 3]: “Zij/Hij schijnt achter de deur te wachten”. Op dat moment straalt de telefoon van [medeverdachte 3] een zendmast aan die in de buurt ligt van het woonadres van de vrouw van [medeverdachte 1]. Datzelfde is het geval om 11:17 uur wanneer [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] sms’t: “Laat haar/hem komen”. Om 11:21 uur sms’t [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] “Ok”.
Om 12:47 uur en 15:12 uur verlaat [medeverdachte 2] respectievelijk [verdachte] het beveiligd gebied op Schiphol.
Om 16:18 uur belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] en ze spreken af elkaar over een kwartier bij [medeverdachte 1] te ontmoeten.
Om 17:21 uur ontmoet [medeverdachte 2] [verdachte] bij moskee “Ulu Camli”, gelegen aan de Zeeburgerdijk te Amsterdam. Om 17:25 uur loopt [verdachte] daar met een witte envelop in zijn hand weg.
[verdachte] heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij de koffer had gepakt en naar buiten had gebracht. Op 3 juni 2018 heeft hij ’s middags [medeverdachte 2] ontmoet bij die moskee en kreeg hij van [medeverdachte 2] het geld voor zijn werkzaamheden, ongeveer 2000 euro, in een envelop.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 (C7) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een hoeveelheid heroïne en/of cocaïne op 3 juni 2018, meermalen gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit al het bovenstaande blijkt dat [verdachte], net als op 18 mei 2018, door [medeverdachte 2] wordt ingeschakeld voor de invoer van bagage. Deze keer landen er in de ochtend op Schiphol twee door hem in te voeren bagagestukken, zo volgt uit de telefoongesprekken tussen [medeverdachte 2] en [verdachte], en tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Zo zegt [medeverdachte 2] tegen [verdachte] met spoed naar het beveiligde terrein (“binnen”) te gaan omdat er over tien minuten “nog een is”. [medeverdachte 2] spreekt met [medeverdachte 3] over “gasten, een tweetal” en “geef ze allebei aan zijn vrouw”, waarmee hij kennelijk op de door hen in te voeren bagage doelt, hetgeen [medeverdachte 3] ook zo begrijpt uit deze steekwoorden, gelet op zijn handelwijze nadien. Voor het ophalen van de bagage, het vervoer daarvan over het beveiligd terrein en het overdragen daarvan aan [medeverdachte 3], die buiten het beveiligd terrein op de bagage wacht, schakelt [medeverdachte 2] deze keer, evenals op 18 mei 2018 (C4), [verdachte] in die wederom gebruik maakt van een witte bedrijfsauto van zijn werk en weer instructies krijgt van [medeverdachte 2]. In een tijdsbestek van nog geen uur brengt [verdachte] op 3 juni 2018 aldus tweemaal een bagagestuk buiten de douane om naar [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] brengt vervolgens die ochtend die twee bagagestukken naar het woonadres van de vrouw van [medeverdachte 1]. In de middag betaalt [medeverdachte 2] aan [verdachte] een bedrag van ongeveer 2.000 euro voor zijn bijdrage die dag.
Cocaïne en/of heroïne in bagage
Om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne te komen zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt. Op grond van dat toetsingskader geldt als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Daarbij is met name het volgende van belang.
In zaaksdossiers waarin door de opsporingsambtenaren geen cocaïne of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen, is blijkens de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen gesprekken door de verdachten evenmin met zoveel woorden over deze stoffen gesproken. Toch is ook in die gevallen een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Deze conclusie kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wel cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen en dat in die zaak tot een bewezenverklaring heeft geleid. In die situatie is onder meer de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi van betekenis. Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hem voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
In dit geval is de bagage niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Hierdoor is niet komen vast te staan wat de inhoud van de bagage was.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier de bovenstaande uitzondering voor. Uit het procesdossier komt - zoals hiervoor reeds is verwoord - voldoende concrete informatie naar voren, waaruit kan volgen dat de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zwarte koffer boven redelijke twijfel verheven is. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbag-methode waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers reizigers(bagage) van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak wordt van die methode gebruik gemaakt.
Daarnaast geldt dat [verdachte] net als ter zake van feit 1 (C4) ook in deze zaak heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Voor zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geldt dat in C4 is komen vast te staan dat zij zich op 18 mei 2018 - een paar weken vóór de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 21 kilo cocaïne in beslag genomen.
De rechtbank acht verder van belang dat ook in deze zaak, op vergelijkbare wijze als in C4, [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen. Zo begrijpt [medeverdachte 2] meteen wat [verdachte] bedoelt als hij het in hun onderlinge communicatie heeft over “Abi, volgens mij moeten ze het naar die oude plek brengen want daar (nieuwe plek) is een beetje riskant, er zijn veel dingen hoor”, waarna [verdachte] zegt “maar aan de achterkant en zo zijn er dingen van Ka.. (maakt zijn zin niet af) want [medeverdachte 2] zegt “niet bij naam noemen, niet bij naam noemen”. Kennelijk weten [verdachte] en [medeverdachte 2] precies op welke plek op het beveiligde terrein op Schiphol onopvallend kan worden overgedragen en hebben zij aan een enkel woord genoeg om naar die plek te verwijzen op een manier die voor de ander begrijpelijk is.
Op vergelijkbare wijze als in C4 is [medeverdachte 2] degene die in contact staat met een opdrachtgever/afnemer en met [medeverdachte 3] die steeds net buiten het beveiligd gebied klaar staat om de bagage met harddrugs in ontvangst te nemen. De communicatielijnen verlopen op vergelijkbare wijze als in C4 ook op die dag volgens een vast patroon, waarbij [medeverdachte 2] een spilfunctie inneemt, zowel binnen als buiten het beveiligd gebied op de luchthaven Schiphol. In de gevoerde gesprekken worden locaties en tijdstippen genoemd en afgesproken, waarbij – zoals hiervoor overwogen – de verdachten kennelijk steeds aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te kunnen begrijpen.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van feit 2 (C7). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze van de verdachten in deze zaak op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C4, zodat deze overeenkomstige handelwijze, bij wijze van schakelbewijs, zal worden gebruikt als bewijs in de onderhavige zaak. Bovendien heeft [verdachte] ter terechtzitting verklaard dat hij die middag een bedrag van ongeveer 2.000 euro van [medeverdachte 2] ontving voor zijn bijdrage die dag, welke betaling niet voor de hand ligt als er geen invoer zou hebben plaatsgevonden. Ook deze omstandigheid ondersteunt het vermoeden dat er harddrugs in de bagage aanwezig was en dat er geen sprake was van een testzending. Het procesdossier bevat geen contra-indicaties voor dat vermoeden.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke twijfel dat de handelingen van de verdachten op
3 juni 2018 betrekking hadden op daadwerkelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Verlengde invoer/opzet/medeplegen
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor ter zake van feit 1 (C4) over verlengde invoer, de aanwezigheid van harddrugs in de bagage, opzet en medeplegen heeft overwogen. Zij is van oordeel dat hetgeen daar is vermeld ook voor deze zaak geldt. Door de grote overeenkomsten tussen C7 en C4 acht de rechtbank de bewijsvoering ter zake van feit 1 (C4) mede redengevend voor de bewijsvoering ter zake van feit 2 (C7).