4.3.4Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 19 mei 2018 om 20:57 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en zegt hem: “Ik heb alles voor de kinderen ze kom morgen ja. Half vijf, vijf uur zo ja”, waarop [medeverdachte 2] zegt: “Is goed” en ze bespreken waar het beter is: “31 of 28”. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat als hij “kinderen” zegt, [medeverdachte 2] weet dat er iets gaat gebeuren. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat als werd verteld dat er morgen een zending zou komen, hij met [medeverdachte 2] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn.
Om 21:00 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] en vraagt hem: “Laten we morgen euhh om drie uur zo euhh zo rond vijf uur, oke?” en “Laten we vooraf ontmoeten”, waarop [verdachte] antwoordt dat dat goed is.
Op 20 mei 2018 om 13:20 uur belt [verdachte] [medeverdachte 2] op en ze maken een afspraak om drie uur à half vier. [verdachte] vraagt [medeverdachte 2] of er nog nieuws is “van de dinges, van de/het kluswerk”? waar [medeverdachte 2] niet op ingaat, maar zegt: “We zien elkaar”.
Om 14:07 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geeft aan dat het vier uur kan zijn, vier tot vijf, waarna ze afspreken dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] zal bellen vanaf vier uur.
Om 14:35 uur belt [verdachte] [medeverdachte 2] en ze spreken af om half vier bij die McDonald’s waar ze altijd eten.
Om 14:42 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en vraagt hem alsjeblieft nu te komen, bij D28, omdat “hij vroeg komt”. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat de KLM-jongens die hem hadden gezegd dat “er iets naar buiten zou komen”, hem ook hadden gezegd: “Misschien komt ie wat eerder”.
[medeverdachte 2] zegt dat hij nu nog buiten is (de rechtbank begrijpt: op landside) en dat hij even gaat bellen.
Direct aansluitend belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem: “De vriend is nu aangekomen, hij staat te wachten!”, waarop [verdachte] zegt dat hij gelijk komt. Vervolgens belt [medeverdachte 1] meermalen met [medeverdachte 2] om te vragen waar hij is en dat hij snel naar D28 moet gaan. [medeverdachte 2] op zijn beurt belt [verdachte] met hetzelfde verzoek. [medeverdachte 3] zegt in dit gesprek op de achtergrond dat [medeverdachte 2] moet zeggen dat ze aan het wachten zijn. Ook zegt [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat hij, als hij binnen is, dat meteen aan [medeverdachte 2] moet doorgeven.
Om 14:52 uur passeert de auto van [medeverdachte 3] de verkeerscamera’s bij KMAR Schiphol afrit 2 en belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] om te zeggen dat hij er bijna is, waarop [medeverdachte 1] zegt: “28 he”. [medeverdachte 1] belt vervolgens weer driemaal met [medeverdachte 2] om te vragen waar hij blijft.
Om 15:02 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] die zegt dat hij nu naar binnen (de rechtbank begrijpt: naar airside) gaat. [verdachte] rijdt dan met een witte bedrijfsauto (merk Dacia Lodgy, hierna: de Dacia) met het opschrift ‘[werkgever 2]’ en kenteken [kenteken] airside op. [medeverdachte 2] zegt hem: “Je moet opschieten want hij is aan het wachten”.
Om 15:08 uur rijdt [medeverdachte 2] in de directe omgeving van gate D28. Hij belt dan met [verdachte] en zegt dat hij heeft gezien dat [verdachte] binnen (de rechtbank begrijpt: op airside) is. [medeverdachte 2] geeft hem aanwijzingen waar hij naar toe moet gaan en zegt dat zijn neef daar staat te wachten. Om 15:10 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2], zegt dat hij bijna bij [medeverdachte 2] is en dat hij een witte auto ziet. Twee minuten later belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem dat hij [verdachte] kan zien en dat hij eraan komt. [medeverdachte 1] belt vervolgens meermalen met [medeverdachte 2] om te zeggen dat hij eraan komt. Om 15:15 uur belt [medeverdachte 2] met [verdachte] en zegt: “Hij komt er aan”, waarop [verdachte] zegt: “Het is toch die zwarte jongen, die jij hebt toch die paniekzaaier?” [medeverdachte 2] zegt dat als [verdachte] “het” heeft gekregen hij dat aan [medeverdachte 2] moet doorgeven en dat hij - [medeverdachte 2] - staat te kijken. Om 15:18 uur belt [verdachte] [medeverdachte 2] en zegt: “Ik zie hem”.
Om 15:19 uur stopt de Dacia in de directe omgeving van gate D28, naast een bagagetrekker met aanhanger. [medeverdachte 1] stapt van deze bagagetrekker, pakt een zwarte koffer uit de aanhanger en legt deze koffer in de Dacia. De Dacia rijdt weg. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem heeft gezegd de koffer in de auto te leggen.
Eveneens om 15:19 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 2] en zegt: “Het is oké”, waarna [medeverdachte 2] zegt: “Kom jij maar, we gaan naar beneden”. Om 15:20 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] en zegt hem: “Hij komt eraan, wees op je hoede” en [medeverdachte 3] zegt: “Oké, kom op dan, ik ben aan het wachten.”. Op dat moment straalt de telefoon van [medeverdachte 3] een zendmastlocatie aan op de Evert van de Beekstraat te Schiphol.
Om 15:24 uur verlaat [verdachte] airside via doorlaatpost 90 en belt hij [medeverdachte 2] om hem te zeggen dat hij nu naar buiten (de rechtbank begrijpt: landside) gaat. [medeverdachte 2] geeft aan dat dat akkoord is. Direct daarna krijgt [medeverdachte 2] telefoon van [medeverdachte 1] die zegt: “Vrouw thuis he”, waarop [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] belt en zegt hem: “Zijn vrouw schijnt thuis te zijn”. Ook op dat moment straalt de telefoon van [medeverdachte 3] voormelde zendmastlocatie op Schiphol aan.
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] weer en zegt hem: “Kleine tien minuut” en [medeverdachte 1] zegt: “Bij vrouw” en [medeverdachte 2] zegt: “Voor deur wachten jou vrouw zeg het tegen er”. Om 15:57 uur belt [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en zegt hem desgevraagd dat het oké is en hij vraagt [medeverdachte 2]: “Waar moet ik heen?”.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij 3.000 euro heeft gekregen voor zijn werkzaamheden. Ook heeft hij verklaard dat de rol van [medeverdachte 2] was om de bagage naar buiten (de rechtbank begrijpt: buiten het beveiligd gebied) te brengen en naar de eigenaar te brengen. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] voor zijn werkzaamheden twee keer een envelop gegeven met geld.
[verdachte] heeft zich gedurende de gehele procedure op zijn zwijgrecht beroepen.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van het feit (C5) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Cocaïne en/of heroïne in zwarte koffer
Om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne te komen zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt. Op grond van dat toetsingskader geldt als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Daarbij is met name het volgende van belang.
In zaaksdossiers waarin door de opsporingsambtenaren geen cocaïne of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen, is blijkens de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen gesprekken door de verdachten evenmin met zoveel woorden over deze stoffen gesproken. Toch is ook in die gevallen een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Deze conclusie kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wel cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen en dat in die zaak tot een bewezenverklaring heeft geleid. In die situatie is onder meer de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi van betekenis. Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hem voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
In dit geval is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Hierdoor is niet komen vast te staan wat de inhoud van de koffer was.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier de bovenstaande uitzondering voor. Uit het procesdossier komt voldoende concrete informatie naar voren, waaruit kan volgen dat de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zwarte koffer boven redelijke twijfel verheven is.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbag-methode waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers reizigers(bagage) van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak wordt van die methode gebruik gemaakt. Daarbij komt dat [verdachte] heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor de invoer van de bagage. Voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geldt dat in zaaksdossier C4 is komen vast te staan dat zij zich op 18 mei 2018 - twee dagen vóór de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 21 kilo cocaïne in beslag genomen. In C8 dat ziet op 6 juni 2018 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook harddrugs ingevoerd, toen ging het om 11 kilo heroïne. In C14 dat ziet op 13 augustus 2018 is [medeverdachte 2] ten slotte aangehouden nadat er in zijn auto 8 kilo heroïne was aangetroffen. Kortom, [medeverdachte 2] vormt met [medeverdachte 3] een tandem die in dezelfde periode als waarin het onderhavige feit valt meermalen harddrugs heeft ingevoerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben aan een enkel woord genoeg om elkaar te begrijpen en ditzelfde is kennelijk het geval voor [medeverdachte 2] en [verdachte]. Als [medeverdachte 2] in een telefoongesprek op 20 mei 2018 (om 14:42 uur) tegen [verdachte] zegt: “Abi, de vriend is aangekomen, hij staat te wachten”, begrijpt [verdachte] waarover het gaat omdat hij antwoordt: “Ohhh, ik kom dan gelijk”.
De onderlinge communicatie verloopt steeds volgens een bepaald, vast patroon. [medeverdachte 2] heeft contact met een opdrachtgever, waarbij hij kennelijk informatie ontvangt over de aankomst van bagage met harddrugs op Schiphol. Vervolgens schakelt [medeverdachte 2] een andere corrupte Schipholmedewerker in om de bagage met drugs van het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol af te voeren en net daarbuiten over te dragen aan [medeverdachte 3], die vervolgens de noodzakelijke schakel voor [medeverdachte 2] vormt voor het verdere vervoer van de drugs.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit (C5). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot die feiten op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C4 en C8, zodat dit als schakelbewijs zal worden gebruikt. Ten slotte is in dit geval de zwarte koffer niet zoals bij een testzending slechts gesignaleerd door [verdachte] en de medeverdachten bij de bagage-afhandeling op Schiphol, maar daadwerkelijk op verboden wijze van airside naar landside vervoerd, met als doel deze bij (de vrouw van) [medeverdachte 1] af te leveren.
Ook deze omstandigheid ondersteunt het vermoeden dat er harddrugs in de zwarte koffer aanwezig waren en dat er geen sprake was van een testzending. Het procesdossier bevat geen contra-indicaties voor dat vermoeden.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke twijfel dat de handelingen van de verdachten op 20 mei 2018 betrekking hadden op daadwerkelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne beantwoordt de rechtbank bevestigend.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van harddrugs op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en ook niet gebleken. Voorts geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer in bagage. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door op de hiervoor onder de feiten en omstandigheden weergegeven wijze te regelen dat de zwarte koffer door hem net buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol aan [medeverdachte 3] werd overgedragen, zich ten minste heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die zwarte koffer harddrugs zoals heroïne en/of cocaïne bevatte. Dit uitgangspunt geldt te meer omdat [verdachte] ten tijde van de invoer voor zijn werkzaamheden al enige tijd op de luchthaven Schiphol kwam en dus wist dat het absoluut was verboden op de hiervoor beschreven wijze bagage van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen.
Door de inhoud van de bagage niet te controleren en deze van het beveiligde gebied te brengen en over te dragen aan [medeverdachte 3], heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze bagage heroïne en/of cocaïne bevatte. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om reizigersbagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de reizigersbagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol speelde en aldus feitelijk een substantiële bijdrage leverde aan de organisatie van de invoer van de koffer met harddrugs vanaf het beveiligde gebied van Schiphol. Het feit dat [verdachte] blijkens de getapte telefoongesprekken steeds aan een enkel woord genoeg had om te begrijpen wat [medeverdachte 2] op dat moment van hem verlangde, impliceert reeds een zekere mate van nauwe en bewuste samenwerking. Hij staat steeds op intensieve wijze in contact met [medeverdachte 2], zowel voorafgaand aan de zending van de koffer, als net na de landing daarvan op Schiphol en als hij de koffer op landside gaat overdragen aan [medeverdachte 3].
[medeverdachte 2] staat op zijn beurt steeds in nauw contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en anderen. Zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.