ECLI:NL:RBNHO:2022:11555

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
15/820000-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne door Schipholmedewerkers met gebruik van de airbag-methode

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018. De verdachte, die werkzaam was op Schiphol, speelde een uitvoerende rol in een criminele organisatie die gebruik maakte van de zogenaamde 'airbag-methode' om verdovende middelen in Nederland te brengen. Dit onderzoek, genaamd Ryeford-Monston, leidde tot de aanhouding van meerdere verdachten en onthulde een netwerk van Schipholmedewerkers die betrokken waren bij de invoer van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs, ondanks dat er geen drugs in beslag waren genomen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de afgeluisterde communicatie tussen de verdachte en medeverdachten, die een patroon van samenwerking en betrokkenheid bij de drugshandel aantoonde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820000-19
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 september 2022, 15 september 2022, 26 september 2022 en 6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman,
mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
(C5)
Primair
Het op of omstreeks 20 mei 2018 medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.InleidingOp 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.

Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal van het aan hem ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe primair aangevoerd dat het dossier geen althans onvoldoende bewijs bevat dat er heroïne en/of cocaïne is ingevoerd, dan wel dat de invoer van deze middelen is voorbereid. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de invoer van harddrugs had.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in Bijlage II bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Algemene feitelijke achtergrond
[verdachte] werkte sinds 1 april 2018 voor [werkgever 1] (voorheen “[werkgever 2]” genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol In verband daarmee beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) was in 2018 circa 12 jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via uitzendbureau [werkgever 3]. In verband daarmee beschikte hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [werkgever 4] en beschikte hij over een Schipholpas voor het beveiligde gebied. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [werkgever 4], waarmee hij ook tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
Medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), een neef van [medeverdachte 2], was ten tijde van het onderzoek Ryeford-Monston niet werkzaam op de luchthaven Schiphol. Hij werkte bij [werkgever 5], een supermarkt te Amsterdam. In het verleden is hij werkzaam geweest op de luchthaven Schiphol.
4.3.3
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaak iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten in de hierna te bespreken zaak heeft betwist dat hij de gebruiker is van een hierna te noemen nummer dat aan hem wordt toegeschreven en dat hij deelnemer is geweest aan de met dat nummer gevoerde gesprekken of verzender of ontvanger van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 1] is in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 1]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] is in gebruik bij [medeverdachte 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 2]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] is in gebruik bij [medeverdachte 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [medeverdachte 3]
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 4] is in gebruik bij [medeverdachte 3] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
4.3.4
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 19 mei 2018 om 20:57 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en zegt hem: “Ik heb alles voor de kinderen ze kom morgen ja. Half vijf, vijf uur zo ja”, waarop [medeverdachte 2] zegt: “Is goed” en ze bespreken waar het beter is: “31 of 28”. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat als hij “kinderen” zegt, [medeverdachte 2] weet dat er iets gaat gebeuren. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat als werd verteld dat er morgen een zending zou komen, hij met [medeverdachte 2] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn.
Om 21:00 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] en vraagt hem: “Laten we morgen euhh om drie uur zo euhh zo rond vijf uur, oke?” en “Laten we vooraf ontmoeten”, waarop [verdachte] antwoordt dat dat goed is.
Op 20 mei 2018 om 13:20 uur belt [verdachte] [medeverdachte 2] op en ze maken een afspraak om drie uur à half vier. [verdachte] vraagt [medeverdachte 2] of er nog nieuws is “van de dinges, van de/het kluswerk”? waar [medeverdachte 2] niet op ingaat, maar zegt: “We zien elkaar”.
Om 14:07 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geeft aan dat het vier uur kan zijn, vier tot vijf, waarna ze afspreken dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] zal bellen vanaf vier uur.
Om 14:35 uur belt [verdachte] [medeverdachte 2] en ze spreken af om half vier bij die McDonald’s waar ze altijd eten.
Om 14:42 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en vraagt hem alsjeblieft nu te komen, bij D28, omdat “hij vroeg komt”. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat de KLM-jongens die hem hadden gezegd dat “er iets naar buiten zou komen”, hem ook hadden gezegd: “Misschien komt ie wat eerder”.
[medeverdachte 2] zegt dat hij nu nog buiten is (de rechtbank begrijpt: op landside) en dat hij even gaat bellen.
Direct aansluitend belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem: “De vriend is nu aangekomen, hij staat te wachten!”, waarop [verdachte] zegt dat hij gelijk komt. Vervolgens belt [medeverdachte 1] meermalen met [medeverdachte 2] om te vragen waar hij is en dat hij snel naar D28 moet gaan. [medeverdachte 2] op zijn beurt belt [verdachte] met hetzelfde verzoek. [medeverdachte 3] zegt in dit gesprek op de achtergrond dat [medeverdachte 2] moet zeggen dat ze aan het wachten zijn. Ook zegt [medeverdachte 2] tegen [verdachte] dat hij, als hij binnen is, dat meteen aan [medeverdachte 2] moet doorgeven.
Om 14:52 uur passeert de auto van [medeverdachte 3] de verkeerscamera’s bij KMAR Schiphol afrit 2 en belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] om te zeggen dat hij er bijna is, waarop [medeverdachte 1] zegt: “28 he”. [medeverdachte 1] belt vervolgens weer driemaal met [medeverdachte 2] om te vragen waar hij blijft.
Om 15:02 uur belt [medeverdachte 2] [verdachte] die zegt dat hij nu naar binnen (de rechtbank begrijpt: naar airside) gaat. [verdachte] rijdt dan met een witte bedrijfsauto (merk Dacia Lodgy, hierna: de Dacia) met het opschrift ‘[werkgever 2]’ en kenteken [kenteken] airside op. [medeverdachte 2] zegt hem: “Je moet opschieten want hij is aan het wachten”.
Om 15:08 uur rijdt [medeverdachte 2] in de directe omgeving van gate D28. Hij belt dan met [verdachte] en zegt dat hij heeft gezien dat [verdachte] binnen (de rechtbank begrijpt: op airside) is. [medeverdachte 2] geeft hem aanwijzingen waar hij naar toe moet gaan en zegt dat zijn neef daar staat te wachten. Om 15:10 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2], zegt dat hij bijna bij [medeverdachte 2] is en dat hij een witte auto ziet. Twee minuten later belt [medeverdachte 2] [verdachte] en zegt hem dat hij [verdachte] kan zien en dat hij eraan komt. [medeverdachte 1] belt vervolgens meermalen met [medeverdachte 2] om te zeggen dat hij eraan komt. Om 15:15 uur belt [medeverdachte 2] met [verdachte] en zegt: “Hij komt er aan”, waarop [verdachte] zegt: “Het is toch die zwarte jongen, die jij hebt toch die paniekzaaier?” [medeverdachte 2] zegt dat als [verdachte] “het” heeft gekregen hij dat aan [medeverdachte 2] moet doorgeven en dat hij - [medeverdachte 2] - staat te kijken. Om 15:18 uur belt [verdachte] [medeverdachte 2] en zegt: “Ik zie hem”.
Om 15:19 uur stopt de Dacia in de directe omgeving van gate D28, naast een bagagetrekker met aanhanger. [medeverdachte 1] stapt van deze bagagetrekker, pakt een zwarte koffer uit de aanhanger en legt deze koffer in de Dacia. De Dacia rijdt weg. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem heeft gezegd de koffer in de auto te leggen.
Eveneens om 15:19 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 2] en zegt: “Het is oké”, waarna [medeverdachte 2] zegt: “Kom jij maar, we gaan naar beneden”. Om 15:20 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] en zegt hem: “Hij komt eraan, wees op je hoede” en [medeverdachte 3] zegt: “Oké, kom op dan, ik ben aan het wachten.”. Op dat moment straalt de telefoon van [medeverdachte 3] een zendmastlocatie aan op de Evert van de Beekstraat te Schiphol.
Om 15:24 uur verlaat [verdachte] airside via doorlaatpost 90 en belt hij [medeverdachte 2] om hem te zeggen dat hij nu naar buiten (de rechtbank begrijpt: landside) gaat. [medeverdachte 2] geeft aan dat dat akkoord is. Direct daarna krijgt [medeverdachte 2] telefoon van [medeverdachte 1] die zegt: “Vrouw thuis he”, waarop [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] belt en zegt hem: “Zijn vrouw schijnt thuis te zijn”. Ook op dat moment straalt de telefoon van [medeverdachte 3] voormelde zendmastlocatie op Schiphol aan.
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] weer en zegt hem: “Kleine tien minuut” en [medeverdachte 1] zegt: “Bij vrouw” en [medeverdachte 2] zegt: “Voor deur wachten jou vrouw zeg het tegen er”. Om 15:57 uur belt [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] en zegt hem desgevraagd dat het oké is en hij vraagt [medeverdachte 2]: “Waar moet ik heen?”.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij 3.000 euro heeft gekregen voor zijn werkzaamheden. Ook heeft hij verklaard dat de rol van [medeverdachte 2] was om de bagage naar buiten (de rechtbank begrijpt: buiten het beveiligd gebied) te brengen en naar de eigenaar te brengen. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] voor zijn werkzaamheden twee keer een envelop gegeven met geld.
[verdachte] heeft zich gedurende de gehele procedure op zijn zwijgrecht beroepen.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van het feit (C5) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Krachtens artikel 1, vierde lid van de Opiumwet omvat dit onder meer, voor zover hier van belang, elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op dit artikel gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moet worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Cocaïne en/of heroïne in zwarte koffer
Om tot een bewezenverklaring van de opzettelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne te komen zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt. Op grond van dat toetsingskader geldt als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. Daarbij is met name het volgende van belang.
In zaaksdossiers waarin door de opsporingsambtenaren geen cocaïne of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen, is blijkens de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen gesprekken door de verdachten evenmin met zoveel woorden over deze stoffen gesproken. Toch is ook in die gevallen een bewezenverklaring mogelijk, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Deze conclusie kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden getrokken indien blijkt van een patroon van handelingen en gebeurtenissen dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon, beschreven in een zaaksdossier waarin wel cocaïne en/of heroïne is aangetroffen en in beslag genomen en dat in die zaak tot een bewezenverklaring heeft geleid. In die situatie is onder meer de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de modus operandi van betekenis. Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van de hem voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
In dit geval is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Hierdoor is niet komen vast te staan wat de inhoud van de koffer was.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier de bovenstaande uitzondering voor. Uit het procesdossier komt voldoende concrete informatie naar voren, waaruit kan volgen dat de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zwarte koffer boven redelijke twijfel verheven is.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbag-methode waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers reizigers(bagage) van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak wordt van die methode gebruik gemaakt. Daarbij komt dat [verdachte] heeft samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor de invoer van de bagage. Voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] geldt dat in zaaksdossier C4 is komen vast te staan dat zij zich op 18 mei 2018 - twee dagen vóór de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 21 kilo cocaïne in beslag genomen. In C8 dat ziet op 6 juni 2018 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ook harddrugs ingevoerd, toen ging het om 11 kilo heroïne. In C14 dat ziet op 13 augustus 2018 is [medeverdachte 2] ten slotte aangehouden nadat er in zijn auto 8 kilo heroïne was aangetroffen. Kortom, [medeverdachte 2] vormt met [medeverdachte 3] een tandem die in dezelfde periode als waarin het onderhavige feit valt meermalen harddrugs heeft ingevoerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben aan een enkel woord genoeg om elkaar te begrijpen en ditzelfde is kennelijk het geval voor [medeverdachte 2] en [verdachte]. Als [medeverdachte 2] in een telefoongesprek op 20 mei 2018 (om 14:42 uur) tegen [verdachte] zegt: “Abi, de vriend is aangekomen, hij staat te wachten”, begrijpt [verdachte] waarover het gaat omdat hij antwoordt: “Ohhh, ik kom dan gelijk”.
De onderlinge communicatie verloopt steeds volgens een bepaald, vast patroon. [medeverdachte 2] heeft contact met een opdrachtgever, waarbij hij kennelijk informatie ontvangt over de aankomst van bagage met harddrugs op Schiphol. Vervolgens schakelt [medeverdachte 2] een andere corrupte Schipholmedewerker in om de bagage met drugs van het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol af te voeren en net daarbuiten over te dragen aan [medeverdachte 3], die vervolgens de noodzakelijke schakel voor [medeverdachte 2] vormt voor het verdere vervoer van de drugs.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit (C5). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot die feiten op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C4 en C8, zodat dit als schakelbewijs zal worden gebruikt. Ten slotte is in dit geval de zwarte koffer niet zoals bij een testzending slechts gesignaleerd door [verdachte] en de medeverdachten bij de bagage-afhandeling op Schiphol, maar daadwerkelijk op verboden wijze van airside naar landside vervoerd, met als doel deze bij (de vrouw van) [medeverdachte 1] af te leveren.
Ook deze omstandigheid ondersteunt het vermoeden dat er harddrugs in de zwarte koffer aanwezig waren en dat er geen sprake was van een testzending. Het procesdossier bevat geen contra-indicaties voor dat vermoeden.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke twijfel dat de handelingen van de verdachten op 20 mei 2018 betrekking hadden op daadwerkelijke (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne beantwoordt de rechtbank bevestigend.
In zijn algemeenheid moet worden aangenomen dat belanghebbenden bij een transport van harddrugs op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van harddrugs met een (zeer) grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn ten aanzien van [verdachte] niet gesteld en ook niet gebleken. Voorts geldt dat het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol frequent harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer in bagage. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door op de hiervoor onder de feiten en omstandigheden weergegeven wijze te regelen dat de zwarte koffer door hem net buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol aan [medeverdachte 3] werd overgedragen, zich ten minste heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die zwarte koffer harddrugs zoals heroïne en/of cocaïne bevatte. Dit uitgangspunt geldt te meer omdat [verdachte] ten tijde van de invoer voor zijn werkzaamheden al enige tijd op de luchthaven Schiphol kwam en dus wist dat het absoluut was verboden op de hiervoor beschreven wijze bagage van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen.
Door de inhoud van de bagage niet te controleren en deze van het beveiligde gebied te brengen en over te dragen aan [medeverdachte 3], heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze bagage heroïne en/of cocaïne bevatte. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat kan worden bewezen dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne en deze aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om reizigersbagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de reizigersbagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol speelde en aldus feitelijk een substantiële bijdrage leverde aan de organisatie van de invoer van de koffer met harddrugs vanaf het beveiligde gebied van Schiphol. Het feit dat [verdachte] blijkens de getapte telefoongesprekken steeds aan een enkel woord genoeg had om te begrijpen wat [medeverdachte 2] op dat moment van hem verlangde, impliceert reeds een zekere mate van nauwe en bewuste samenwerking. Hij staat steeds op intensieve wijze in contact met [medeverdachte 2], zowel voorafgaand aan de zending van de koffer, als net na de landing daarvan op Schiphol en als hij de koffer op landside gaat overdragen aan [medeverdachte 3].
[medeverdachte 2] staat op zijn beurt steeds in nauw contact met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en anderen. Zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
(C5)
Primair
hij op 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en acht maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast hebben zij gevorderd het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is kostwinner in een gezin met drie kleine kinderen, heeft al jaren een fulltime dienstverband en heeft geen strafblad. Ook moet rekening worden gehouden met de geringe rol van de verdachte bij het feit en de omstandigheid dat er geen harddrugs in beslag is genomen waardoor de ingevoerde hoeveelheid onbekend is. In het voordeel van de verdachte moet daarom aansluiting worden gezocht bij trede 1 van de tabel van de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbank hanteert. Als laatst moet rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op al het voorgaande heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van heroïne en/of cocaïne. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van internationale handel in verdovende middelen. De verdachte heeft hierbij een uitvoerende rol gespeeld. Gelet op het procesdossier, het feit dat hieruit blijkt dat in de zaken waarin harddrugs is inbeslaggenomen het steeds gaat om aanzienlijke hoeveelheden variërend van acht kilogram tot zo’n zevenentwintig kilogram, in samenhang met de vele overeenkomsten tussen de verschillende zaken, gaat de rechtbank er met het oog op de straftoemeting van uit dat het in de gevallen waarin de hoeveelheden heroïne en/of cocaïne onbekend zijn gebleven, ook hoeveelheden in die orde van grootte betrof. Een dergelijke substantiële hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van deze middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren.
Als Schipholmedewerker heeft de verdachte een wezenlijke rol gehad bij het plegen van dit feit, omdat hij zich door het gebruik van zijn Schipholpas en van bedrijfsauto’s buiten de douane om vrijelijk over het beveiligde terrein van Schiphol kon bewegen. Hij heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn positie, waardoor hij bij uitstek beschikte over mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Voor de bestrijding van de internationale handel in harddrugs is het van groot belang dat vooral ook medewerkers van een (lucht)haven weerstand bieden tegen de verleiding zich in te laten met de invoer van harddrugs.
De verdachte deed dit niet, had voor de hiervoor genoemde gevolgen geen oog en was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig misdrijf is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het feit en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken van deze omvang plegen te worden opgelegd, kan niet anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden volstaan. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van een verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat in deze zaak van het uitgangspunt van twee jaren moet worden afgeweken. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaken van het aanzienlijke aantal verdachten in het onderzoek Ryeford-Monston gelijktijdig ter berechting aan te brengen, acht de rechtbank gelet op de inhoud van en samenhang tussen de verschillende zaken van onvoldoende gewicht om ten nadele van de verdachte uit te gaan van een duur van de redelijke termijn die langer is dan de gebruikelijke twee jaren. Ook de coronapandemie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in dit specifieke geval een langere duur rechtvaardigt. De rechtbank gaat daarom uit van een duur van twee jaren vanaf het moment dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen, waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 25 februari 2019, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 20 december 2022, gewezen.
De rechtbank stelt daarom vast dat de redelijke termijn daarmee met tweeëntwintig maanden is overschreden. De rechtbank compenseert deze termijnoverschrijding door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met vier maanden.
Duur van de gevangenisstraf
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, zoals door de officieren van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.