ECLI:NL:RBNHO:2022:11521

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
AWB-21_2258
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over recht op Tozo-uitkering en verschoonbaarheid van bezwaartermijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat zijn bezwaar tegen de intrekking van de Tozo 1-uitkering kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser had een Tozo 1-uitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken omdat hij geen geldige verblijfstitel had. Eiser maakte bezwaar, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Eiser stelde dat hij eerder bezwaar had gemaakt, maar kon dit niet bewijzen.

De rechtbank heeft de zaak op 11 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder. De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de bezwaartermijn in dit geval verschoonbaar is, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder eiser verkeerde, zoals stress door zijn verblijfsstatus en de impact van de coronacrisis. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden en dat de termijnoverschrijding niet volledig aan eiser kan worden tegengeworpen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos op 19 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad(verweerder)
(gemachtigden: mr. P. Koenhen en J. Ockers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 23 april 2021 waarbij eisers bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Aan eiser is een uitkering op grond van de Tozo 1 toegekend. Tozo 2 en 3-uitkeringen zijn afgewezen. Bij besluit van 19 oktober 2020 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het recht op de Tozo 1-uitkering over de periode van maart 2020 tot en met mei 2020 is ingetrokken omdat is gebleken dat hij geen geldige verblijfstitel heeft. De teveel betaalde uitkering ad € 3.156,96 (netto) vordert verweerder van eiser terug.
2. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 december 2020 heeft verweerder eiser meegedeeld dat is geconstateerd dat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en hem in de gelegenheid gesteld aan te geven om welke reden hij zijn bezwaar te laat heeft ingediend. Omdat eiser op die brief niet heeft gereageerd, heeft verweerder met het besluit op bezwaar van 5 januari 2021 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard; het bezwaarschrift is niet binnen de wettelijke termijn ingediend en verweerder is niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Nadat eiser op 5 februari 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met één van de medewerkers, waarbij hij aangaf de in het besluit van 5 januari 2021 genoemde brief van 3 december 2020 niet te hebben ontvangen, heeft verweerder hem in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat hij eerder dan 1 december 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2020. Ook is hem verzocht om stukken aan te leveren waaruit blijkt dat hij ook bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 3 september 2020 en 17 december 2020 tot afwijzing van de Tozo 2- en 3-uitkeringen. Eiser heeft daarop per email op 1 maart 2021 gereageerd.
Vervolgens heeft verweerder het besluit van 23 april 2021 genomen.
Hierbij zijn de door eiser ingediende bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daar beroep tegen ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank vat het besluit van 23 april 2021 op als een herzien besluit op bezwaar. Verweerder stelt daarin dat de email van 1 maart 2021 voor hem geen aanleiding is om alsnog inhoudelijk in te gaan op de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit van 19 oktober 2021. Verweerder houdt er dus aan vast dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn niet is gebleken. Ook stelt verweerder dat eiser met de email niet heeft aangetoond tijdig bezwaar te hebben gemaakt tegen de beslissingen van 3 september 2020 en 17 december 2020.
Het beroep van eiser richt zich tegen het niet inhoudelijk behandelen van zijn bezwaren.
5. Naar de rechtbank begrijpt, zoals ter zitting is gesteld, heeft eiser gelet op alles wat zich bij hem afspeelde rond de periode waarin de betreffende besluiten zijn genomen (ook) bedoeld een verzoek om herziening in te dienen. Eiser heeft daarbij met name gewezen op het feit dat de IND nadat hij bezwaar had gemaakt met terugwerkende kracht de ongewenstverklaring weer heeft opgeheven. Dat verzoek om herziening ligt echter in deze procedure niet ter beoordeling voor aan de rechtbank. Dat is een ander traject, los van deze procedure, waar verweerder ook nog niet op heeft beslist.
6. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of verweerder de bezwaren van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
7. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
8. Niet ter discussie staat dat het primaire besluit tot intrekking en terugvordering van de Tozo 1-uitkering op 19 oktober 2020 is verzonden naar eiser. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 20 oktober 2020 en is geëindigd in de nacht van 30 november 2020 op 1 december 2020 om 00:00 uur. In het eerdere besluit van 5 januari 2021 staat dat het bezwaarschrift, gedateerd op 25 oktober 2020, op 1 december 2020 aan de receptie van het gemeentehuis in Zaandam afgegeven. Eiser zegt weliswaar dat hij zijn bezwaarschrift wel eerder in de brievenbus had gedeponeerd, daarover telefonisch contact heeft gehad met de gemeente, waarbij hem is gezegd dat er geen brief was geregistreerd en dat hij die brief daarna opnieuw heeft ingediend, bij de receptie, maar die verklaring vindt nergens enige bevestiging in de stukken. Verweerder heeft een overzicht van de geregistreerde belmomenten opgevraagd en daaruit blijkt niet van een contactmoment in de betreffende periode. Het betoog van de gemachtigde op zitting dat het overzicht van telefonische contacten niet volledig is wordt ook niet nader onderbouwd. Op de envelop staat een (leesbaar) stempel van het klant contact centrum gemeente Zaanstad “stukken in ontvangst genomen datum: 1 december 2020”. De rechtbank moet op dat stempel afgaan. Dit datumstempel is hier het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van de ontvangst. Die termijn van zes weken is strikt. De wetgever heeft er destijds voor gekozen die grens in de Awb vast te leggen op zes weken. Dit betekent dat eiser zijn bezwaarschrift net (1 dag) te laat heeft ingediend.
9. Op de hoofdregel kan een uitzondering worden gemaakt als er een geldige reden is waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Dat staat in artikel 6:11 van de Awb. De vraag is dus of de termijnoverschrijding in dit geval, in juridische termen, “ verschoonbaar” is. Het gaat dan om de feiten en omstandigheden die hebben gemaakt dat te laat beroep is ingesteld. Eiser voert aan dat hij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt op 25 oktober 2020 en daar ook nog achteraan heeft gebeld, maar enig bewijs daarvan ontbreekt. De rechtbank moet er daarom van uit gaan dat hij pas bezwaar heeft gemaakt met het op 1 december 2020 bij de gemeente afgegeven stuk.
Was eiser verschoonbaar te laat?
10. Op zitting heeft eiser nader toegelicht dat hij vanwege de problemen met zijn verblijfsstatus veel stress heeft gehad. Hij heeft het een lange tijd emotioneel zwaar gehad. Hij heeft moeten procederen tegen een ten onrechte opgelegde ongewenstverklaring. Die vergissing heeft echter veel nadelige gevolgen gehad voor hem. Op 15 september 2020 heeft hij verzocht om opheffing van die ongewenstverklaring. Tegen de afwijzing door de IND heeft hij bezwaar moeten maken. De IND heeft uiteindelijk in bezwaar bij besluit van 31 mei 2021 de ongewenstverklaring opgeheven. Op 6 augustus 2021 heeft de IND hem bericht dat de ongewenstverklaring met terugwerkende kracht per 15 september 2020 is opgeheven. Eiser heeft op de zitting verder aangegeven dat hij in die betreffende periode, midden in de corona-crisis, geen inkomsten meer had en geen eten kon kopen. Hij zat er helemaal doorheen. De intrekking van de Tozo-1 uitkering en de afwijzingen van de Tozo-2- en 3-uitkeringen dateren uit die periode.
11. De rechtbank acht het voorstelbaar dat al deze omstandigheden eiser behoorlijk hebben beperkt in zijn functioneren. Het was onmiskenbaar een voor eiser moeilijke en heftige periode, ook met de nodige frustraties over het lange wachten op de IND. Daar komt bij dat eiser in de bezwaarfase niet over beroepsmatige rechtsbijstand beschikte. De jurisprudentie verwacht wel in zijn algemeenheid van mensen dat zij derden inschakelen voor hulp en zonodig pro forma bezwaar te maken, maar er zijn situaties denkbaar waarin het niet realistisch is dat te verlangen van een rechtzoekende. De rechtbank acht het gelet op de combinatie van de forse omstandigheden die zich in de betreffende periode bij eiser voordeden – waaronder ook een in het najaar van 2020 weer opvlammende corona-crisis met alle onzekerheden die dit voor de hele maatschappij met zich meebracht – zeker niet onbegrijpelijk dat hij toen niet zo goed georganiseerd was. Waarbij ook in acht moet worden genomen dat het hier gaat om een in crisistijd opgetuigde noodregeling, voor een bepaalde doelgroep (ZZP-ers) die vaak geen ervaring heeft met bestuursrechtelijke procedures. Bovendien gaat het hier gaat om een termijnoverschrijding van slechts één dag. Het gaat wel om een harde grens van zes weken, maar dit pleit wel in het voordeel van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het voorgaande onvoldoende heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
12. De rechtbank is van oordeel dat, alles overziende, in dit geval de (combinatie van de) hiervoor genoemde als zeer bijzonder aan te merken omstandigheden in die periode in redelijkheid niet in volle omvang aan eiser tegengeworpen kunnen worden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat in dit specifieke geval de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verweerder heeft dus ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet alsnog inhoudelijk naar de zaak kijken en op het bezwaar beslissen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.516,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.