ECLI:NL:RBNHO:2022:11514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
HAA 21/2970
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie transitievergoeding na ontbinding arbeidsovereenkomst door verstoorde arbeidsverhouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 7 december 2022, wordt het beroep van eiseres, een N.V., tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie van de transitievergoeding beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, met als argument dat de arbeidsovereenkomst met de ex-werkneemster was ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en niet wegens arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat de kantonrechter in zijn beschikking expliciet heeft vermeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster. Dit betekent dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding zoals opgenomen in artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de wijziging van de grondslag van het primaire besluit niet correct was en dat de omstandigheden haar dwongen om mee te werken aan de ontbindingsprocedure, verworpen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding op juiste gronden is gedaan. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2970

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] N.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: R. Roos).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om compensatie van de door haar aan mevrouw [naam] (verder: de ex-werkneemster) betaalde transitievergoeding.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 maart 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 mei 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Ex-werkneemster was sinds [datum] in dienst bij eiseres dan wel haar rechtsvoorganger en zij heeft zich op 2 oktober 2018 ziek gemeld. De ex-werkneemster heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst met eiseres te ontbinden. Op 24 augustus 2020 hebben eiseres en de ex-werkneemster een vaststellingsovereenkomst gesloten. Bij beschikking van 28 augustus 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en de ex-werkneemster met ingang van 1 oktober 2020 ontbonden en eiseres veroordeeld om aan ex-werkneemster een beëindigingsvergoeding te betalen van € 23.250,00 bruto. In de beschikking staat onder meer:
“2.2. [eiseres] heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanige verstoorde arbeidsverhouding dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
2.3.
Nu [eiseres] heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is en de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden.(…)
2.4.
[naam] is thans arbeidsongeschikt, maar vaststaat dat het ontbindingsverzoek daarmee geen verband houdt.(…)
3.2.
veroordeelt [eiseres] om aan [naam] een beëindigingsvergoeding te betalen van € 23.250,- bruto(…)”
1.2.
Bij besluit van 18 september 2020 heeft verweerder aan de ex-werkneemster per 29 september 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.3.
Op 28 januari 2021 heeft eiseres bij verweerder een formulier “Aanvraag compensatie voor transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid” ingediend. Verweerder heeft hierop het primaire besluit genomen. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat ex-werkneemster geen recht heeft op een transitievergoeding omdat zij de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres geen recht heeft op compensatie, omdat – kort gezegd - het dienstverband niet is beëindigd wegens ziekte van de werkneemster. Het dienstverband is beëindigd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding.

De beoordeling door de rechtbank

Grondslagwijziging primair besluit
2.
Eiseres voert in de eerste plaats aan dat het beroep gegrond moet worden verklaard, omdat verweerder bij brief van 1 april 2021 de grondslag van het primaire besluit heeft gewijzigd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zij van mening is dat er een hoorzitting moet plaatsvinden vóórdat de grondslag gewijzigd wordt.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in bezwaar het primaire besluit door het bestuursorgaan dient te worden heroverwogen. Het is dan mogelijk dat het ontbreken van een grondslag of het toepassen van een onjuiste grondslag wordt hersteld. Artikel 7:11 van de Awb staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg om bij brief aan een betrokkene een vooraankondiging te doen van het wijzigen van de grondslag en niet is gebleken dat eiseres door de werkwijze van verweerder in haar belangen, waaronder haar verweermogelijkheden, is geschaad. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om de gronden van het bezwaar nader aan te vullen en op 12 mei 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft de gewijzigde motivering uiteindelijk in het bestreden besluit neergelegd. Voor het oordeel dat een hoorzitting dient plaats te vinden vóórdat de grondslag wordt gewijzigd of een wijziging van de grondslag tot een gegrond bezwaar dient te leiden, biedt de wettekst ook geen aanknopingspunten. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

Transitievergoeding

4. Eiseres is van mening dat haar niet zou mogen worden tegengeworpen dat de ex-werkneemster bij de kantonrechter om ontbinding heeft gevraagd, hetgeen ertoe heeft geleid dat het dienstverband is beëindigd met een vaststellingsovereenkomst van 24 augustus 2020 en een beschikking tot ontbinding door de kantonrechter van 28 augustus 2020 per 1 oktober 2020. Eiseres voelde zich door de omstandigheden gedwongen om aan de ontbindingsprocedure mee te doen en verweerder heeft een heel beperkte uitleg gegeven aan het bepaalde in artikel 7:673e, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze uitleg is naar de mening van eiseres niet in overeenstemming met het doel van de wet.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eiseres en de ex-werkneemster tot een overeenkomst zijn gekomen over de beëindiging van het dienstverband. Niet ter discussie staat voorts dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. In de beschikking van de kantonrechter staat expliciet dat vaststaat dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee dus niet voldaan aan een van de voorwaarden voor compensatie van de betaalde transitievergoeding, zoals opgenomen in artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW. De strekking van de wet noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e van het BW biedt aanknopingspunten voor een andere uitkomst.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder op juiste gronden de aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding afgewezen. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. W.B. Klaus, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:673 (deels)
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1°door de werkgever is opgezegd;
2°op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3°na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b.de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1°door de werknemer is opgezegd;
2°op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3°na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.(…)
Artikel 7:673e (deels)
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(…)verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1°.is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2°.van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten;(…)
3. De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.(…)