ECLI:NL:RBNHO:2022:11461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
15/218316-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, hierna aangeduid als [veroordeelde]. De officier van justitie had op 30 maart 2022 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering betrof een bedrag van € 309.363,-, dat door de rechtbank is vastgesteld als het totale wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering betrekking heeft op andere strafbare feiten dan waarvoor [veroordeelde] eerder was veroordeeld, en dat deze feiten hebben geleid tot het verkrijgen van dit voordeel.

De procedure begon op 25 april 2022, waar de rechtbank de behandeling van de ontnemingszaak voor onbepaalde tijd aanhield. De zaak werd uiteindelijk behandeld op 7 december 2022, waarbij de officier van justitie de vordering naar beneden bijstelde tot € 199.833,50. De raadsman van [veroordeelde] verzocht om het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil vast te stellen. De rechtbank heeft de ontnemingsrapportages van verschillende vennootschappen en de veroordeelde zelf beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft uiteindelijk het bedrag van € 118.171,- vastgesteld dat [veroordeelde] aan de Staat moet betalen ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen. De beslissing is genomen op basis van de feiten en omstandigheden die zijn gepresenteerd tijdens de zittingen en de inhoud van de ontnemingsrapportages.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/218316-19 (ontneming)
Uitspraakdatum : 23 december 2022
Tegenspraak
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 30 maart 2022ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
(hierna te noemen: [veroordeelde] )

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 30 maart 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 Sr zal vaststellen op
€ 309.363,-en dat aan [veroordeelde] de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op andere strafbare feiten dan het misdrijf waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld en waarvan aannemelijk is dat deze feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen (artikel 36e, derde lid, Sr).

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt op de terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2022 op welke zitting ook de strafzaak tegen [veroordeelde] aan de orde is geweest. De rechtbank heeft de behandeling van de ontnemingszaak op deze zitting voor onbepaalde tijd aangehouden en er zijn termijnen afgesproken in verband met de schriftelijke voorbereiding van de ontnemingszaak.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van [veroordeelde] gewisselde conclusies van antwoord en repliek.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 7 december 2022. Daarbij zijn gehoord de waarnemend gemachtigd raadsman van [veroordeelde] mr. M. Jonk en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 18 januari 2022 of zoveel eerder als mogelijk.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 199.833,50.

4.Het standpunt van veroordeelde en haar raadsman

De raadsman heeft verzocht het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel dat door [veroordeelde] is genoten vast te stellen op nihil.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1
Grondslag van de vordering
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering verwijst, alsmede de ter zitting door de officier van justitie gegeven toelichting, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat het een vordering betreft die is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr.
Dit betekent dat de vordering betrekking heeft op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waarbij aannemelijk is dat dit feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 mei 2022 is [veroordeelde] veroordeeld voor - kort gezegd - het medeplegen van witwassen en daarvan een gewoonte maken in de periode van 11 januari 2017 tot en met 8 november 2019. Dit is een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
5.2
De ontnemingsrapportages
Op 17 december 2020 heeft de verbalisant [verbalisant 1] , financieel rechercheur bij de Districtsrecherche Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door [vennootschap 1] en haar bestuurders wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 1] .
Op 5 januari 2021 heeft de verbalisant [verbalisant 1] , financieel rechercheur bij de Districtsrecherche Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door [vennootschap 2] en haar bestuurders wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 2] .
Op 6 januari 2021 heeft de verbalisant [verbalisant 1] , financieel rechercheur bij de Districtsrecherche Eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage inzake [veroordeelde] .
Bij de rapporten zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen [veroordeelde] . De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
In de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 1] wordt over de periode 2016 tot en met 2018 middels een eenvoudige kasopstelling het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op een bedrag van € 196.804,-. In de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 2] wordt over de periode januari 2019 tot en met september 2019 middels een eenvoudige kasopstelling het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op een bedrag van € 22.255,-. In beide ontnemingsrapportages wordt dit voordeel hoofdelijk aan [veroordeelde] en haar medeveroordeelde [medeveroordeelde] toegerekend, aangezien sprake is geweest van een grote financiële verwevenheid tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde] (als toenmalige echtelieden) wat een zuivere toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan elk van hen in de weg staat. In de ontnemingsrapportage inzake [veroordeelde] wordt over de periode 2016 tot en met 2019 middels een eenvoudige kasopstelling het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op een bedrag van € 90.304,-. Dit laatste bedrag wordt in het geheel aan [veroordeelde] toegerekend.
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting voldoende aannemelijk is dat andere strafbare feiten dan die waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank grondt dit oordeel op de feiten en omstandigheden die in de ontnemingsrapportages inzake [vennootschap 1] , [vennootschap 2] en [veroordeelde] zijn opgenomen en ontleent aan de inhoud daarvan, met inachtneming van het navolgende, tevens de schatting van het voordeel.
De eenvoudige kasopstellingen die in de ontnemingsrapportages zijn opgemaakt en op grond waarvan steeds het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend, acht de rechtbank deugdelijk en betrouwbaar. De rechtbank merkt ten aanzien van de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 1] op dat onder paragraaf 10.8 'Verdiensten exporthandel' sprake lijkt van een dubbeltelling voor zover wordt gesteld dat [medeveroordeelde] in totaal 11 voertuigen heeft uitgevoerd. Omdat deze dubbeltelling in het voordeel van medeveroordeelde [medeveroordeelde] is – hij heeft hierdoor immers meer legale inkomsten verkregen waardoor een groter bedrag op het onverklaarbaar vermogen in mindering wordt gebracht – zal de rechtbank bij de schatting van het wederrechtelijk vermogen geen acht slaan op deze misslag in de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 1] .
5.4
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
[vennootschap 1]
Als uitgangspunt voor de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel verkregen binnen de vennootschap [vennootschap 1] , baseert de rechtbank zich op de eenvoudige kasopstelling zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 1] . [2] Deze is tot stand gekomen op basis van het verschil tussen de legale contante inkomsten en contante uitgaven van [vennootschap 1] in de periode van 2017 tot en met 2018. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat [medeveroordeelde] heeft verklaard dat het contante geld dat in de periode van 18 januari 2016 tot en met 24 oktober 2018 is opgenomen, is besteed aan diesel, reparaties en overige kosten onderweg. [3]
Kasopstelling [vennootschap 1]
Periode 2017
Beginsaldo (contante geldopname 28-1 2-2016) € 415,00
Verkoop Truck aan [betrokkene 1] april 2017 € 7.000,00
Contante geldopnames rekening [bankrekeningnummer 1] € 42.833,00
Beschikbaar voor uitgaven € 50.248,00
Contante uitgaven voor bedrijfsmiddelen € 42.833,00
Contante stortingen rekening [bankrekeningnummer 1] € 71.988,00
Feitelijke contante uitgaven € 114.821,00
Onverklaarbaar vermogen € - 64.573,00
Periode 2018
Contante geldopnames rekening [bankrekeningnummer 1] € 4.808,00
Beschikbaar voor uitgaven € 4.808,00
Contante uitgaven voor bedrijfsmiddelen € 4.808,00
Contante stortingen rekening [bankrekeningnummer 1] € 156.396,00
Feitelijke contante uitgaven € 161.204,00
Onverklaarbaar vermogen € - 156.396,00
Onverklaarbaar vermogen
2017 € - 64.573,00
2018 € - 156.396,00
Subtotaal € - 220.969,00
Verdiensten export voertuigen € 24.165,00
Totaal wederrechtelijk voordeel € - 196.804,00
[vennootschap 2]
Als uitgangspunt voor de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel verkregen binnen de vennootschap [vennootschap 2] , baseert de rechtbank zich op de eenvoudige kasopstelling zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage inzake [vennootschap 2] . [4] Deze is tot stand gekomen op basis van het verschil tussen de legale contante inkomsten en contante uitgaven van [vennootschap 2] in de periode 1 januari 2019 tot en met september 2019. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat [medeveroordeelde] heeft verklaard dat het contante geld dat in de periode van 12 januari 2019 tot en met 26 juli 2019 is opgenomen, uitgegeven is aan diesel en kosten onderweg. [5]
Kasopstelling [vennootschap 2]
2019 tot en met september
Contante geldopnames rekening [bankrekeningnummer 2] € 50.656,00
Contante uitgaven voor bedrijfsmiddelen € 50.656,00
Contante stortingen rekening [bankrekeningnummer 2] € 22.255,00
Feitelijke contante uitgaven € 22.255,00
(on)verklaarbaar vermogen € - 22.255,00
[veroordeelde]
Als uitgangspunt voor de vaststelling van het wederrechtelijk voordeel verkregen via de bankrekening op naam van [veroordeelde] , baseert de rechtbank zich op de eenvoudige kasopstelling zoals opgenomen in de ontnemingsrapportage inzake [veroordeelde] . [6] Deze is tot stand gekomen op basis van het verschil tussen de legale contante inkomsten en contante uitgaven van [veroordeelde] in de periode 2018 tot en met september 2019.
Kasopstellingen contra [veroordeelde]
Periode 2018
Beginsaldo (contante geldopname 27 december 2017) € 50,00
Contante geldopnames rekening [bankrekeningnummer 3] € 12.946,00
Beschikbaar voor uitgaven € 12.996,00
Contante stortingen rekening [bankrekeningnummer 3] € 95.330,00
Feitelijke contante uitgaven € 95.330,00
Onverklaarbaar vermogen € - 82.334,00
Periode 2019 tot en met september
Contante geldopnames rekening [bankrekeningnummer 3] € 430,00
Beschikbaar voor uitgaven € 430,00
Contante stortingen rekening [bankrekeningnummer 3] geen
Feitelijke contante uitgaven geen
Aangetroffen geldbedrag [adres 1] € 8.400,00
Onverklaarbaar vermogen € - 7.970,00
Onverklaarbaar vermogen
2018 € - 82.334,00
2019 € - 7.970,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € - 90.304,00
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op (€ 196.804,- + € 22.255,- + € 90.304,- =) € 309.363,-. Niet aannemelijk is geworden dat aan de uitgaven een legale bron van inkomsten ten grondslag ligt.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd en stelt de omvang van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 309.363,-.
Gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel heeft als uitgangpunt te gelden dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat een betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
In de ontnemingsrapportages inzake [vennootschap 1] en [vennootschap 2] wordt telkens voorgesteld het wederrechtelijk verkregen voordeel hoofdelijk toe te rekenen aan [veroordeelde] en [medeveroordeelde] . Het in de ontnemingsrapportage inzake [veroordeelde] berekende wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geheel aan [veroordeelde] toegerekend. De officier van justitie heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat het wederrechtelijk voordeel zoals dit wordt berekend in de ontnemingsrapportages inzake [vennootschap 1] en [vennootschap 2] , pondspondsgewijs moet worden toegerekend aan [veroordeelde] en [medeveroordeelde] . Ten aanzien van de toerekening van het in de ontnemingsrapportage inzake [veroordeelde] berekende wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de officier van justitie geen ander standpunt ingenomen dan in de ontnemingsrapportage is gerelateerd.
Ten aanzien van het wederrechtelijk voordeel verkregen binnen de vennootschappen [vennootschap 1] en [vennootschap 2] is de rechtbank van oordeel dat het naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde] beiden hebben geprofiteerd van dit voordeel. Wat betreft de verdeling van het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de behandeling van de onderliggende strafzaak heeft [medeveroordeelde] verklaard dat hij optrad als feitelijk leidinggevende van [vennootschap 1] en dat hij binnen [vennootschap 1] en (het later opgerichte) [vennootschap 2] verantwoordelijk was voor zowel de planning en het personeel. Daarnaast heeft hij verklaard dat [veroordeelde] de boekhouding en administratie van beide ondernemingen deed. [veroordeelde] heeft deze rolverdeling bevestigd. [veroordeelde] heeft ook verklaard dat de reden dat de vennootschap [vennootschap 1] op haar naam stond was gelegen in een eerder faillissement van [medeveroordeelde] .
Daarnaast hebben zowel [medeveroordeelde] als [veroordeelde] verklaard dat ze beiden contante geldbedragen op bankrekeningen hebben gestort maar dat [medeveroordeelde] altijd degene was die bepaalde welk contante geldbedrag op welke bankrekening moest worden gestort. [7]
De rechtbank leidt hieruit af dat [veroordeelde] weliswaar betrokken is geweest bij de vennootschappen maar dat haar rol een uitvoerende was in die zin dat zij voornamelijk deed wat [medeveroordeelde] haar vroeg. Het was ook [medeveroordeelde] die de feitelijke zeggenschap over deze vennootschappen gehad. Gelet op de hiervoor vermelde rolverdeling tussen [veroordeelde] en [medeveroordeelde] is de rechtbank van oordeel dat aan [veroordeelde] een minder groot gedeelte van het in de ontnemingsrapportages inzake [vennootschap 1] en [vennootschap 2] vastgestelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden toegerekend. Dit gedeelte wordt door de rechtbank vastgesteld op 1/3e van het totaalbedrag dat is verkregen binnen de vennootschappen, wat neerkomt op een bedrag van € 73.019,-.
Ten aanzien van de verdeling van het wederrechtelijk voordeel verkregen via de bankrekening van [veroordeelde] overweegt de rechtbank het volgende.
Op de terechtzitting bij de behandeling van de strafzaak heeft [medeveroordeelde] verklaard dat contante geldbedragen op verschillende bankrekeningen werden gestort, waaronder de privébankrekening van [veroordeelde] . Wat betreft de reden voor het gebruik van de privébankrekening van [veroordeelde] voor het storten van contante geldbedragen heeft [medeveroordeelde] verklaard dat dit was gelegen in het feit dat de bankrekening van [vennootschap 1] geblokkeerd was. [8] De rechtbank begrijpt deze verklaring zo dat het gebruik van de bankrekening van [veroordeelde] puur functioneel was terwijl het telkens ging om geldbedragen met eenzelfde oorsprong als de bedragen die werden gestort op de bankrekeningen van [vennootschap 1] en [vennootschap 2] . Zoals hiervoor al overwogen was het [medeveroordeelde] die [veroordeelde] instructie gaf over welk geldbedrag moest worden gestort op welke bankrekening. Daarbij komt dat uit de ontnemingsrapportage blijkt dat van de privébankrekening van [veroordeelde] meerdere betalingen worden verricht ten behoeve van de aflossing van een hypotheek bij Obvion en dat een bedrag van € 18.000,- wordt overgeschreven naar [betrokkene 2] , welke persoon later de nieuwe vriendin van [medeveroordeelde] blijkt te zijn. De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat naast [veroordeelde] ook [medeveroordeelde] heeft geprofiteerd van de contant gestorte geldbedragen op de bankrekening van [veroordeelde] . Het totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 90.304,- moet dan ook pondspondsgewijs worden toegerekend aan [veroordeelde] en [medeveroordeelde] , wat neerkomt op een aan [veroordeelde] toe te rekenen bedrag van € 45.152,-.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op een bedrag van (€ 73.019,- + € 45.152,- =)
€ 118.171,-.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 118.171,-.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 118.171,-(honderdachttienduizend honderdeenenzeventig euro).
Legt aan [veroordeelde] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 118.171,-(honderdachttienduizend honderdeenenzeventig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. M. Mateman en mr. G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2022.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Ontnemingsrapportage contra [vennootschap 1] d.d. 17 december 2020, p. 21.
3.Ontnemingsrapportage contra [vennootschap 1] d.d. 17 december 2020, p. 12.
4.Ontnemingsrapportage contra [vennootschap 2] d.d. 5 januari 2021, p. 13.
5.Ontnemingsrapportage contra [vennootschap 2] d.d. 5 januari 2021, p. 9.
6.Ontnemingsrapportage contra [veroordeelde] d.d. 6 januari 2021, p. 12.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 25 april 2022.
8.Proces-verbaal ter terechtzitting van 25 april 2022.