ECLI:NL:RBNHO:2022:11443

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/15/22/23 R
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de beoordeling van de schuldenlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van een schuldeiser, [betrokkene], tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, [schuldenares]. De rechtbank had eerder op 3 maart 2022 de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor [schuldenares]. [betrokkene], de ex-partner van [schuldenares], verzocht de rechtbank om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot vijf jaar of, subsidiair, te beëindigen. Hij voerde aan dat de rechtbank bij de toelating van [schuldenares] niet correct was geïnformeerd over de hoogte van zijn vordering en dat [schuldenares] niet te goeder trouw was geweest in haar aflossingsgedrag. De rechtbank heeft de argumenten van [betrokkene] beoordeeld en vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het niet doen van een aanbod aan de schuldeisers geen grond was voor beëindiging van de regeling. De rechtbank heeft het verzoek van [betrokkene] tot beëindiging of verlenging van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er geen reden was om de regeling tussentijds te beëindigen. De beslissing is genomen in het openbaar en is in overeenstemming met de relevante artikelen van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
insolventienummer: C/15/22/23 R
vonnis van 20 december 2022
in de zaak van:
[schuldenares],
geboren op [geboortedatum] te [plaats 1] (Verenigd Koninkrijk),
wonende te [plaats 2],
hierna: [schuldenares].

1.De procedure

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 3 maart 2022 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [schuldenares].
1.2.
[betrokkene] (hierna: [betrokkene]) is de ex-partner van [schuldenares] en schuldeiser in de schuldsaneringsregeling. [betrokkene] heeft op 28 september 2022 bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend en verzocht om primair op grond van artikel 349a lid 3 van de Faillissementswet (Fw) de schuldsaneringsregeling te verlengen tot een termijn van vijf jaar en subsidiair op grond van artikel 350 Fw de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
1.3.
[schuldenares] heeft op 1 december 2022 een verweerschrift ingediend. [betrokkene] heeft per brief van 2 december 2022 nadere producties in het geding gebracht.
1.4.
Op 13 december 2022 heeft de zitting plaatsgevonden. Op de zitting zijn [betrokkene], bijgestaan door mr. J.X.C. Peters, [schuldenares], bijgestaan door mr. W.Y. Hofstra, en de bewindvoerder, mr. [bewindvoerder], verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank kan op verzoek van een schuldeiser de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen. [1] De rechtbank beëindigt de regeling onder meer als de schuldenaar in staat is zijn betalingen te hervatten [2] of als er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van indiening van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling al bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid, Fw [3] .
2.2.
Als er reden is de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, kan de rechtbank op verzoek van een schuldeiser de schuldsaneringsregeling ook verlengen tot ten hoogste vijf jaar. [4]
2.3.
[betrokkene] heeft aangevoerd dat het verzoek van [schuldenares] om haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, afgewezen had moeten worden. [5] Hij heeft daarvoor - samengevat -de volgende redenen gegeven:
- de rechtbank is bij toelating van [schuldenares] tot de schuldsaneringsregeling niet juist geïnformeerd over de hoogte van de vordering van [betrokkene];
- de rechtbank is bij toelating van [schuldenares] tot de schuldsaneringsregeling niet geïnformeerd over het feit dat voor een groot deel sprake is van gezamenlijke schulden van [schuldenares] en [betrokkene], en [betrokkene] daarop aflost;
- [schuldenares] had kunnen voortgaan met het (af)betalen van haar vorderingen omdat zij over voldoende afloscapaciteit beschikte,
- [schuldenares] is niet te goeder trouw geweest bij het onbetaald laten van haar schulden, omdat zij te weinig heeft afgelost op de gezamenlijke schulden in de periode voorafgaand aan de schuldsaneringsregeling, terwijl zij daartoe wel in de gelegenheid was,
- bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is ten onrechte gesteld dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling met de schuldeisers te komen en dat [betrokkene] geen afstand wil doen van zijn regresvorderingen; [schuldenares] heeft geen aanbod gedaan aan de schuldeisers, terwijl [betrokkene] heeft aangegeven bereid te zijn tot overleg.
[betrokkene] heeft daarnaast aangevoerd dat de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd omdat [schuldenares] in staat is om haar betalingen te hervatten [6] , omdat zij voldoende afloscapaciteit heeft.
2.4.
[schuldenares] heeft als verweer gevoerd dat, gezien de houding van [betrokkene], er geen reële kans was op een buitengerechtelijke schuldregeling, dat het niet doen van een aanbod aan de schuldeisers geen grond is voor afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en dat schuldenares, voordat zij is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, heeft afgelost wat zij kon, zij zich heeft moeten houden aan de regels van de Kredietbank en dat zij zich ook nu houdt aan de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.5.
In het verzoekschrift van [schuldenares] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling waren de volgende schulden opgenomen:
1) Belastingdienst (preferent): € 58,95
2) Belastingdienst (concurrent): € 3.622,00
3) Interbank (concurrent) € 12.703,69
4) ANB AMRO Bank (concurrent) € 3.252,67
5) [betrokkene] € 1,00
In de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw stond het volgende:
“(…)
De schuldbemiddelingsinstantie, te weten Kredietbank Nederland, heeft de crediteuren namens verzoeker geen aanbod gedaan, omdat ex-partner heeft ondanks herhaalde verzoeken geen saldo opgave gedaan en en houdt vast aan zijn regresrecht.”
2.6.
De rechtbank stelt vast dat in het verzoekschrift van [schuldenares] om haar toe te laten tot de schuldsaneringsregeling de vordering van [betrokkene] staat opgenomen voor een bedrag van € 1,-, terwijl nu is komen vast te staan dat hij eerder, op 23 december 2021, bij de Kredietbank een vordering had ingediend ter hoogte van € 39.203,60. Op de zitting heeft [schuldenares] erkend dat die vordering (in elk geval ongeveer) klopt. Inmiddels heeft [betrokkene] in de schuldsaneringsregeling een vordering ter hoogte van € 34.132,17 ingediend. Deze vordering is door de bewindvoerder (voorlopig) erkend. Daarnaast is niet gebleken dat [schuldenares] bij haar verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank heeft geïnformeerd dat de schulden aan de Interbank en de ABN AMRO Bank gezamenlijke schulden zijn. Dat betekent dat aflossingen door [betrokkene] in mindering strekken op die schulden en [schuldenares] in haar verhouding tot [betrokkene] tot slechts de helft van die schulden aansprakelijk is. [betrokkene] heeft daarom gelijk dat de rechtbank bij de toelating van [schuldenares] tot de schuldsaneringsregeling niet juist of volledig is geïnformeerd over de hoogte van haar schulden.
2.7.
Maar de rechtbank is van oordeel dat, als de rechtbank wel juist of volledig was geïnformeerd over de schuldenlast van [schuldenares], dit niet tot afwijzing van haar verzoek tot toelating tot schuldsaneringsregeling zou hebben geleid. Voor zover [betrokkene] aflost op de (resterende) vorderingen van Interbank en ABN AMRO Bank, heeft hij een regresvordering op [schuldenares]. Die regresvordering kan uiteindelijk ten hoogste de helft van de schuld aan de twee banken bedragen. In zoverre zal de totale schuldenlast van [schuldenares], die voor het grootste deel bestaat uit de schulden aan de banken, dan lager zijn.
Daar staat tegenover dat de rechtbank bij de toelating van [schuldenares] tot de schuldsaneringsregeling geen rekening heeft gehouden met haar schuld aan [betrokkene] van
€ 39.203,60, zoals hiervoor genoemd. Voor de totale schuldenlast van [schuldenares] had dit daarom niet tot een wezenlijk ander beeld geleid. Als het juiste bedrag van de vordering van [betrokkene] op de schuldenlijst had gestaan, was het bedrag van de totale schuld van [schuldenares], rekening houdend met het feit dat voor een deel sprake was van gezamenlijke schulden en de mogelijkheid dat [schuldenares] alleen de helft zou hoeven te voldoen, zelfs hoger geweest. De rechtbank heeft [schuldenares] toegelaten tot de schuldsaneringsregeling uitgaande van een lagere schuldenlast. Als de rechtbank bekend was geweest met een (per saldo) hogere schuldenlast, had dat daarom zeker niet tot afwijzing van het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling geleid.
2.8.
De rechtbank stelt verder vast dat in het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is vermeld dat [schuldenares] een afloscapaciteit heeft van € 1.028,- per maand. Dat is dus geen informatie waarmee de rechtbank bij toelating van [schuldenares] tot de schuldsaneringsregeling geen rekening heeft kunnen houden. Daarmee is er geen grond om nu de schuldsaneringsregeling te beëindigen omdat volgens [betrokkene] [schuldenares] bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling zich niet in een situatie bevond dat zij niet meer kon voortgaan met het betalen van haar schulden. Dat [schuldenares] volgens [betrokkene] - gezien haar afloscapaciteit - vóór toelating tot de schuldsaneringsegeling meer had kunnen aflossen aan de schuld aan Interbank en haar schuld aan [betrokkene] en dat [betrokkene] al voor een flink deel op de gezamenlijke schulden had afgelost, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor is overwogen, was de totale schuldenlast van [schuldenares] immers zelfs hoger dan waarvan de rechtbank bij toelating van [schuldenares] tot de schuldsaneringsregeling was uitgegaan.
2.9.
[betrokkene] heeft niet gesteld en het is ook niet gebleken dat [schuldenares] inmiddels over een grotere afloscapaciteit beschikt dan ten tijde van haar toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank is van oordeel dat daarom er ook geen grond is om de schuldsaneringsregeling te beëindigen omdat in [schuldenares] in staat zou zijn haar betalingen te hervatten.
2.10.
[betrokkene] heeft ook gesteld dat [schuldenares] in de periode van vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling meer had kunnen aflossen op haar schulden omdat zij voldoende afloscapaciteit had. Daarmee zou haar verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling zijn afgewezen omdat zij niet te goeder trouw zou zijn geweest bij het onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de [schuldenares] de rechtbank bij haar verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling hierover onjuist of onvolledig heeft ingelicht. Er is niet alsnog gebleken van feiten en omstandigheden waaruit bijvoorbeeld kwade opzet van [schuldenares] blijkt of waaruit blijkt dat zij haar financiële middelen aan heel andere zaken heeft besteed dan haar vaste lasten en het aflossen van schulden.
2.11.
[betrokkene] heeft tenslotte aangevoerd dat voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling geen voorstel is gedaan aan de schuldeisers om een tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. In het verzoekschrift van [schuldenares] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling is gesteld dat [betrokkene] geen afstand zou willen doen van zijn regresrecht en dat daarom geen aanbod is gedaan aan de schuldeisers. Volgens [betrokkene] is de vermelding dat hij geen afstand wilde doen van zijn regresrecht, onjuist. De Kredietbank heeft hem niet eens een aanbod gedaan. De schuldhulpverlener van de Kredietbank heeft inmiddels erkend dat het slechts haar aanname was dat [betrokkene] geen afstand zou willen doen van zijn regresrecht. Ook is de vermelding onjuist dat hij geen opgave van zijn vordering heeft gedaan.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [schuldenares] voorafgaand aan haar verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling geen aanbod heeft gedaan aan haar schuldeisers, geen reden kan zijn om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Het niet doen van een aanbod aan de schuldeisers of het niet met voldoende redenen afzien van het doen van een aanbod, is immers geen grond tot afwijzing van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling als genoemd in artikel 288, eerste en tweede lid, Fw. In artikel 350 lid 3 Fw onder f is bepaald dat de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd als feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 leden 1 en 2 Fw. Die situatie doet zich hier niet voor. De verplichting van een schuldenaar om voorafgaand aan een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een poging te doen om aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden, volgt uit artikel 285 lid 1, aanhef en onder f, Fw. Indien de schuldenaar niet tot een buitengerechtelijke schuldregeling is gekomen, dient het verzoekschrift een met redenen omklede verklaring te bevatten dat er geen reële mogelijkheden voor een buitengerechtelijke schuldregeling zijn. Het is daarmee een voorwaarde om het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling inhoudelijk in behandeling te nemen. Als niet aan die voorwaarde wordt voldaan, leidt dat ertoe dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Op het gegeven dat de rechtbank in de procedure tot toelating tot de schuldsaneringsregeling [schuldenares] kennelijk ontvankelijk heeft geacht in haar verzoek, kan in het kader van het verzoek van [betrokkene] tot tussentijdse beëindiging niet meer worden teruggekomen. Dat is in lijn met artikel 292 lid 2 Fw. Daarin staat dat tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden verzet, hoger beroep of cassatie kan worden ingesteld.
2.13.
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is om de schuldsaneringsregeling van [schuldenares] tussentijds te beëindigen. Dat betekent dat er ook geen grond is om de schuldsaneringsregeling te verlengen, zoals [betrokkene] primair heeft verzocht. Dat betekent dat de rechtbank zowel het primaire verzoek van [betrokkene] tot het verlengen van de schuldsaneringsregeling van [schuldenares] als het subsidiaire verzoek tot het beëindigen van de schuldsaneringsregeling zal afwijzen

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van [betrokkene] tot verlenging of tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [schuldenares] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 20 december 2022. [7]

Voetnoten

1.Artikel 350 Fw
2.Artikel 350 lid 3, onder b, Fw
3.Artikel 350 lid 3, onder f, Fw
4.Artikel 349a lid 3 Fw
5.Artikel 350 lid 3, onder f, Fw
6.Artikel 350 lid 3, onder b, Fw
7.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.