ECLI:NL:RBNHO:2022:11410

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
15/870737-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Megazaak Needilup/Romsey: Onderzoek naar uitvoer van verdovende middelen via postpakketten

In de megazaak Needilup/Romsey heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de uitvoer van verdovende middelen via postpakketten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, meermalen opzettelijk verdovende middelen buiten Nederland heeft gebracht. De zaak betreft een onderzoek dat begon na het onderscheppen van 36 postpakketten door de Douane, die allemaal drugs bevatten, verpakt in puzzeldozen. De verdachte is op 9 augustus 2016 aangehouden en heeft een rol gespeeld in een organisatie die zich bezighield met grootschalige drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 360 dagen jeugddetentie, waarvan 202 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan 4,5 jaar, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De verdachte is vrijgesproken van een tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk aanwezig had van verdovende middelen. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de Volkswagen Caddy, die gebruikt is voor het vervoer van de postpakketten, bevolen. De uitspraak is gedaan na openbare terechtzittingen in november en december 2022, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870737-16 (P)
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 14, 16 en 23 november 2022 en 7 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Inleiding

In de periode van 19 maart 2016 tot en met 18 april 2016 zijn er 36 (zesendertig) postpakketten onderschept door de Douane en overgedragen aan het Cargo Harc-team Schiphol (hierna: CHTS). Deze postpakketten zijn uitgepakt en bleken allemaal verdovende middelen te bevatten die waren verpakt in puzzeldozen. Op 18 april 2016 is het CHTS gestart met het opsporingsonderzoek genaamd Needilup.
Door het CHTS is contact opgenomen met de inleverlocaties van de postpakketten. Op
14 april 2016 is de piketdienst van het CHTS benaderd door de eigenaar van een [pakketpunt] in Wijk aan Zee. Hij deelde mee dat er die dag 4 (vier) postpakketten waren ingeleverd door dezelfde persoon die ook op 8 april 2016 pakketten had aangeboden, die onderschept waren en drugs bleken te bevatten. Deze persoon zou vervolgens als bijrijder in een Volkswagen Caddy zijn gestapt met het kenteken [kenteken] (hierna: de Caddy).
Uit onderzoek bleek dat de Caddy op 11 april 2016 op naam is gesteld van [verdachte] (hierna: [verdachte] ). De opgevraagde camerabeelden van de [pakketpunt] te Wijk aan Zee zijn vergeleken met de pasfoto van [verdachte] . Ook van andere inleverlocaties zijn beelden opgevraagd en vergeleken.
[verdachte] is geobserveerd. Op 26 mei 2016 is gezien dat de Caddy voor zijn woning stond en dat hij als bijrijder instapt. [verdachte] leverde vervolgens postpakketten in bij de Gamma en de Bruna in Den Helder. De bestuurder bleef in de auto zitten. Ook bij de Albert Heijn, de Stumpel kantoormarkt, de Gamma en de Readshop in Heerhugowaard leverde [verdachte] postpakketten in. Hierop wordt [verdachte] bij zijn woonadres afgezet en is de Caddy weggereden naar de [straatnaam 1] te Beverwijk. Korte tijd later is de bestuurder gezien terwijl hij uit de portiek aan de [straatnaam 1] kwam en naar [restaurant] liep. Aldaar sprong hij op een bezorgscooter. [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) woonde in de [straatnaam 1] te Beverwijk en werkte bij [restaurant] als bezorger. Later die dag wordt gezien dat een andere bestuurder in de Caddy stapte en weg reed. Deze bestuurder parkeerde op de [adres 2] in Beverwijk en kwam vervolgens uit de woning [adres 2] gelopen. Dit was het adres van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Hij stapte in de Caddy en reed naar de [speelgoedwinkel] te Haarlem. Aldaar wordt gezien dat hij puzzels haalde. Het observatieteam hoorde de verkoper zeggen: ‘Als ze de volgende keer binnen zijn, bel ik je wel’. Hierop wordt gezien dat de Caddy naar de [straatnaam 2] in Hillegom reed en achteruit voor een loodsdeur werd gereden. De loodsdeur ging even open en weer dicht. De Caddy is vervolgens weer gezien in de [straatnaam 1] te Beverwijk.
De Caddy is op 8 juni 2016 voorzien van een peilbaken en uit de bakengegevens blijkt dat de Caddy in de periode van 8 juni tot en met 26 juli 2016 regelmatig bij de loods aan de [adres loods] te Hillegom (hierna: de loods) is, soms meerdere keren op een dag. De loods is van 20 tot en met 25 juni 2016 middels videoapparatuur geobserveerd. Op beelden van 21 juni 2016 zijn [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) te zien. Op beelden van 22, 23 en 24 juni 2016 is [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) te zien. Op 23 juni 2016 is ook [medeverdachte 2] gezien. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] dragen witte handschoenen en leggen beiden een doos in de Caddy. Later die dag is [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) bij de loods gezien als bijrijder in een Renault Clio die op naam staat van zijn vader.
Op 26 juli 2016 is [medeverdachte 1] staande gehouden in de Caddy. In de Caddy werden 24 postpakketten aangetroffen. Na onderzoek blijken alle postpakketten drugs te bevatten, waarvan meerdere verpakt in puzzeldozen. In totaal is aangetroffen 4.202 xtc-pillen, 29,2 gram amfetamine, 12,9 gram cocaïne, en 200 LSD-papiertjes. De xtc-pillen betroffen Hello Kitty, Tesla, Red bull en Raket. Hierop is [medeverdachte 1] aangehouden.
Op 27 juli 2016 is de loods doorzocht. Hierbij is 39,59 kilo aan verdovende middelen (MDMA, cocaïne, 2C-B, amfetamine en methamfetamine) en 17.222 LSD-papiertjes aangetroffen, alsmede bestellijsten, puzzeldozen afkomstig van [speelgoedwinkel] , losse puzzelstukjes in vuilniszakken en enveloppen met adresstickers bestemd voor het buitenland. Op een whiteboard waren de namen van xtc-pillen geschreven, te weten Red bull, Tesla, Punisher, Kitty, Raket, Pikachu en Defqon.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zijn op 27 juli 2016 aangehouden. [verdachte] is op 9 augustus 2016 aangehouden.
Op 9 mei 2017 is [medeverdachte 6] aangehouden, op 10 mei 2017 [medeverdachte 3] en op 11 april 2018 [medeverdachte 4] .
In totaal zijn in de periode van 19 maart 2016 tot en met 22 juni 2016 86 postpakketten onderschept. Twee daarvan bevatten een PGP telefoon en de overige pakketten in totaal een hoeveelheid van ruim 50 kilo aan verdovende middelen.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode 19 maart 2016 tot en met 26 juli 2016 te Hillegom en/of Haarlem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, danwel te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken en/of vervoeren en/of voorhanden heeft gehad en/of te vervaardigen,
(een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of
(een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine
en/of ( een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of ( een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 2C-B en/ of (een)
handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende LSD,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B en/of LSD, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 27 juli 2016 te Hillegom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of een
handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of een handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, een
handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 2C-B en/of een
handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende LSD,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B en/of LSD, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft bepleit, de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, zoals hierna zal worden toegelicht.
4. Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
4.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van een extreme overschrijding van de redelijke termijn en de negatieve gevolgen daarvan voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht (ASR).
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vastgesteld kan worden dat sprake is van een enorme overschrijding van de redelijke termijn, maar dat op basis van de jurisprudentie blijkt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889) komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. De strekking van de geldende maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – ‘the proceedings as a whole were not fair.’
De rechtbank overweegt als volgt. De verdediging heeft geen bijzondere omstandigheden aangedragen die leiden tot de conclusie sprake is van een uitzonderlijk geval waarin geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Toepassing van het adolescentenstrafrecht behoort immers nog steeds tot de mogelijkheden. De rechtbank merkt op dat een overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf nooit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank verwerpt het verweer. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Beoordeling van het bewijs

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
5.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat de zendingen van 19 maart, 31 maart en 20 juli 2016 niet aan de verdachte kunnen worden gekoppeld. De verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2.
5.3
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen moet worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen en moeten deze verdovende middelen zich bovendien in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. De rechtbank is van oordeel dat dit op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld. De verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
5.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
5.3.3
Bewijsoverweging
De rechtbank komt, anders dan de raadsman heeft betoogd, ook tot bewezenverklaring van de zendingen op 19 en 31 maart 2016. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 19 maart 2016 wordt om 15:48 uur een pakket met verdovende middelen aangeboden bij de Bruna in Zandvoort. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte blijkt dat deze acht minuten eerder een paal aanstraalt in de nabijheid van dit pakketpunt. Op 31 maart 2016 wordt om 11:10 uur een pakket met verdovende middelen aangeboden bij de Primera te Overveen. De telefoon van de verdachte straalt vijf minuten later een paal aan in de buurt van dit pakketpunt. Daarnaast heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij van de “A-tjes” gegevens kreeg die hij moest invullen op de verzendstickers. Uit het proces-verbaal van bevindingen (map 38, pagina 126) blijkt dat het handschrift op de CN23-formulieren van de 84 verzonden pakketten sterke overeenkomsten met elkaar vertonen, zodat deze allemaal door dezelfde persoon lijken te zijn ingevuld. Bovendien is op de camerabeelden van 8 april 2016 te zien dat de verdachte pakketten inlevert en vervolgens papieren invult in de [pakketpunt] te Wijk aan Zee. De rechtbank acht het, gelet op het vorenstaande, aannemelijk dat de verdachte al de CN23-formulieren heeft geschreven en acht daarom bewezen dat hij ook betrokken is geweest bij de zendingen op 19 en 31 maart 2016.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de zending op 20 juli 2016 en zal de bewezenverklaarde periode daarom beperken tot en met de zending van 22 juni 2016.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 19 maart 2016 tot en met 22 juni 2016 te Hillegom en/of Haarlem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B en/of LSD.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de sanctie

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, onder het volwassenenstrafrecht, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer rekening gehouden met een strafvermindering van 15% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft verder gevorderd het onder de verdachte in beslag genomen voorwerp verbeurd te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van de dag van de uitspraak.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de organisatie de verdachte als kwetsbare jonge jongen een worst van geld heeft voorgehouden en hem als laagste in de hiërarchie van de organisatie heeft ingezet voor het meest risicovolle werk, namelijk het wegbrengen van de postpakketten met verdovende middelen en het op zijn naam zetten van de Volkswagen Caddy. Het doet hem geen recht om hem te straffen als een volle pleger en om hem gelijk te stellen met een drugskoerier. De verdediging verzoekt de rechtbank rekening mee te houden dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, lang in een erg beperkende schorsing met diverse voorwaarden heeft gelopen, dat hij zich goed heeft gehouden aan de begeleiding en steeds heeft meegewerkt. De verdediging verzoekt om toepassing van het adolescentenstrafrecht, aangezien de reclassering daartoe al op 1 november 2016 heeft geadviseerd en toepassing van het adolescentenstrafrecht zeker zou zijn gebeurd als de zaak 2017, 2018 of 2019 zou zijn behandeld. Voor het geval de rechtbank overweegt een detentiestraf op te leggen, verzoekt de verdediging een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen van 12 maanden, met het onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een werkstraf en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (meldplicht). Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven bij gebrek aan gronden. Wel wordt gevraagd om een dadelijke uitvoerbaarheid, zodat het reclasseringstoezicht door kan lopen. De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen (in een structureel samenwerkingsverband) schuldig gemaakt aan grootschalige internationale drugshandel. Via verschillende darknet markets en andere digitale afgeschermde middelen (zoals pgp-telefoons) werd door [medeverdachte 6] onder de vendorname [account] een scala aan harddrugs, waaronder MDMA, cocaïne, 2C-B, amfetamine, crystal meth, cocaïne en LSD ter verkoop aangeboden. Op deze manier konden de drugs buiten het zicht van politie en justitie anoniem worden verkocht. De keerzijde hiervan is dat zij ook geen enkel zicht hadden op wie de drugs uiteindelijk in handen kreeg en hiermee namen zij dus het risico voor lief dat ook minderjarigen drugs van hen kochten. Nadat bestellingen binnenkwamen bij [medeverdachte 6] , werden de drugs ter verzending ingepakt in de loods in Hillegom onder meer door [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] . Hierbij hebben zij er alles aan gedaan om op verhullende en geraffineerde wijze hun handel Nederland uit te voeren. In de loods waren twee ruimtes ingericht om de drugs zo in te pakken dat de producten er professioneel uitzagen (lees: niet de aandacht van de douane zouden trekken) en er geen DNA-sporen of vingerafdrukken achterbleven op de verpakkingen. De drugs werden verstopt in de verpakking van een regulier legaal product, te weten een puzzeldoos. Dit product werd vervolgens ingeseald met doorzichtige folie en ter verzending in een doos gedaan. De bestellingen werden de hele wereld over gezonden door middel van het aanbieden van de postpakketten bij verschillende PostNL-punten. De drugshandel werd verder verhuld door op de postpakketten met drugs retouradressen op te nemen van fictieve personen en niet bestaande adressen. De betaling van de drugs geschiedde in bitcoins, zodat ook de betalingen niet naar de verdachten konden worden herleid.
De in onderzoek Needilup onderschepte zendingen puzzeldozen bevatten ruim 50 kilogram harddrugs. In de loods in Hillegom is ruim 41 kilogram harddrugs aangetroffen en in de postpakketten in de Volkswagen Caddy – waarin [medeverdachte 1] op 26 juli 2016 werd aangehouden – ruim 2 kilogram harddrugs. In de loods zijn ook bestellijsten aangetroffen met adressen in en buiten Europa met hoeveelheden bestelde en reeds verstuurde harddrugs, die niet in Nederland zijn onderschept, dan wel nog te verzenden harddrugs. Alles bij elkaar gaat het in ieder geval om meer dan 100 kilo harddrugs die op deze wijze Nederland zijn uitgevoerd dan wel gereed lagen om Nederland te worden uitgevoerd.
De verdachte had een ondergeschikte rol in de organisatie, maar is wel vol bij de organisatie betrokken geweest. Hij heeft in de bewezenverklaarde periode van 19 maart 2016 tot en met 22 juni 2016 een groot aantal pakketten met harddrugs ter verzending naar het buitenland aangeboden bij diverse PostNL-punten en heeft op die manier meegewerkt aan de uitvoer van een grote hoeveelheid harddrugs. De verdachte deed dit op instructie en onder begeleiding van de medeverdachten die hem met de postpakketten naar verschillende PostNL-punten brachten. Vanaf 26 mei 2016 gebeurde dit vooral door [medeverdachte 1] in een door de organisatie aangeschafte Volkswagen Caddy. De verdachte is met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] mee geweest naar Horn om de Caddy te kopen en deze is op zijn naam gezet. De verdachte, die zelf geen rijbewijs had, heeft zich er daarmee voor geleend om als katvanger voor de organisatie op te treden. Bij het inleveren van de postpakketten met harddrugs bij de PostNL-punten, vulde de verdachte ter plaatse het bij verzending buiten de Europese Unie verplichte CN23-formulier in met fictieve afzendergegevens, zodat (de leden van) de organisatie daarmee niet kon(den) worden achterhaald. De verdachte kreeg contant betaald voor het inleveren van de postpakketten en heeft verklaard daarvoor in totaal ongeveer 5.000 euro te hebben ontvangen.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij als enige van de verdachten in het onderzoek Needilup reeds in een vroeg stadium een (deels) bekennende verklaring over zijn rol in de organisatie en het door hem begane strafbare feit heeft afgelegd.
Dat met de handel in harddrugs grote geldbedragen gemoeid waren, blijkt uit de bewijsmiddelen. De verdachte deelde niet in de winst, maar werd betaald per pakket. Met zijn gedragingen heeft hij zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en heeft hij die afnemers blootgesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. Het is immers algemeen bekend dat met name het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De (psychische) gezondheid van gebruikers kan al op heel korte termijn schade worden toegebracht en op langere termijn kan de (lichamelijke en psychische) gezondheid en het welzijn van gebruikers nog verder worden geschaad, waarbij langdurige begeleiding en behandeling nodig kan zijn om de verslavende werking van sommige drugs te overwinnen, als dat al lukt. Ook heeft hij door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van het criminele en steeds gewelddadiger wordende circuit om drugs heen en daarmee schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. PostNL werd ongewild en ongemerkt een internationale distributeur van Nederlandse drugs. Ook wordt de naam van Nederland in het buitenland geschaad door handelingen als die van de verdachte. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte na zijn aanhouding op 9 augustus 2016 geen misdrijven meer heeft gepleegd, maar alleen een aantal overtredingen heeft begaan (rijden zonder rijbewijs op 1 juli 2020 en diverse malen gebruik maken van het openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs).
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen, gedateerd 1 november 2016, 20 juli 2021 en 12 oktober 2022, van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Omdat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde 18 jaar oud was, heeft de reclassering in november 2016 het volgende geadviseerd in verband met eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht:

De heer [verdachte] is een jongvolwassene die jong aandoet voor zijn leeftijd. We hebben gebruik gemaakt van het ASR wegingskader. We zien voldoende indicaties om betrokkene in aanmerking te laten komen voor het jeugdstrafrecht. Zoals hierboven beschreven handelt betrokkene impulsief, schat risico’s van zijn eigen handelen slecht in, laat zich gemakkelijk beïnvloeden door vrienden/kennissen en hij functioneert vermoedelijk op een beperkt niveau.”.
Inmiddels is de verdachte 25 jaar oud. In het rapport van 12 oktober 2022 vraagt de reclassering zich af of toepassing van het adolescentenstrafrecht nog steeds mogelijk is, maar geeft aan dat statische gegevens als de LVB-problematiek en ADHD nog steeds aan de orde zijn. Een (hulpverlenings)aanpak vanuit de volwassenreclassering wordt voor de verdachte als het meest passend gezien. Gezien de positieve en gemotiveerde houding van de verdachte jegens de reclassering acht de reclassering het niet nodig om de benodigde zorg op te nemen in bijzondere voorwaarden waar de verdachte aan gehouden moet worden. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met alleen een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 13 januari 2017, met daarbij onder meer als bijzondere voorwaarde een locatiegebod met elektronische monitoring. De verdachte heeft bijna 7 maanden onder elektronisch toezicht gestaan. De rechtbank houdt hiermee rekening in straf verlagende zin.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht
Gelet op de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict en de adviezen die door de reclassering zijn uitgebracht over zijn persoonlijkheid en de toepassing van het adolescentenstrafrecht, is de rechtbank van oordeel dat bij het opleggen van een straf aan de verdachte toepassing moet worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht.
De op te leggen straf
Bij de verdachte is sprake van het medeplegen van de uitvoer van een hoeveelheid van ruim 50 kilogram harddrugs. Gelet op de hiervoor besproken ernst van de feiten, de grote hoeveelheid uitgevoerde harddrugs en de rol van de verdachte in het geheel is de rechtbank, uitgaand van de toepasselijkheid van het adolescentenstrafrecht, van oordeel dat onvoorwaardelijke jeugddetentie als strafmodaliteit in de rede ligt. Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 12 maanden een passende en geboden reactie. Dit is een lagere straf dan geëist door de officier van justitie nu de rechtbank het adolescentenstrafrecht toepast en de feiten anders waardeert.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden voor, die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in de megazaak Needilup hebben in juli 2016 plaatsgevonden, vervolgens in mei 2017 en tot slot in april 2018. De aanhoudingen in de megazaak Romsey hebben in mei en juni 2017 plaatsgevonden. Op 15 augustus 2017 zijn de zaken Needilup en Romsey gevoegd. Na het opvragen van en onderzoek aan de Ennetcom-berichten eind 2017 en begin 2018 heeft de politie de einddossiers in beide zaken afgerond in februari 2018, waarna het dossier door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden is verspreid. Reeds op 16 juli 2018 is een eerste regiezitting gehouden. In totaal zijn elf verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal 70 ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in zaken van meerdere medeverdachten diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris, is er een aanvullend proces-verbaal opgemaakt en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Door de raadsman van de verdachte zijn geen onderzoekswensen ingediend, zodat de met de uitvoering van de onderzoekswensen gemoeide tijd geen bijzondere omstandigheid is in de zaak van de verdachte. Op 18 juni 2019 heeft nogmaals een regiezitting plaatsgevonden in de zaken tegen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] , aangezien de toegewezen onderzoekswensen niet volledig waren uitgevoerd. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden meerdere zittingsdagen te worden uitgetrokken.
De rechtbank acht vanwege de bijzondere omstandigheid van de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, alsmede rekening houdend met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict, een redelijke termijn van 22 maanden gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 9 augustus 2016, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld.
Dit betekent dat de redelijke termijn met vier jaren en ruim zes maanden is overschreden, te weten de periode tussen 9 juni 2018 en 21 december 2022 hetgeen haaks staat op het uitgangspunt om in dit soort zaken snel op te treden teneinde een pedagogisch doel te bereiken. Dit is, zeker voor een adolescent, een veel te lange periode om in onzekerheid te verkeren over de afdoening van de zaak.
Conclusie
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. De rechtbank acht het gelet op de termijnoverschrijding niet opportuun om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen langer dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal daarom in plaats van de door haar overwogen 12 maanden onvoorwaardelijke jeugddetentie, 360 dagen jeugddetentie opleggen waarvan een gedeelte van 202 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich schuldig te maken aan een strafbaar feit. Een meldplicht bij de reclassering zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de straf worden verbonden, omdat de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk acht, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Verder zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot het verrichten van een werkstraf van 120 uur die zal bestaan uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Door de verdediging gevraagde dadelijke uitvoerbaarheid
De verdediging heeft dadelijke uitvoerbaarheid van de bij een voorwaardelijke straf op te nemen bijzondere voorwaarden gevraagd om er voor te zorgen dat het reclasseringstoezicht ten behoeve van de verdachte doorloopt. De rechtbank zal dit verzoek niet toewijzen, aangezien er niet aan het vereiste wordt voldaan dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
De rechtbank zal conform artikel 72 lid 3 Sv het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, omdat aan de verdachte geen vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel die vrijheidsbeneming meebrengt of kan meebrengen, onvoorwaardelijk wordt opgelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank tevens de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen.

9.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken] waarmee onder meer postpakketten met harddrugs zijn vervoerd, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • artikelen 33, 33a, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 6. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
360 [driehonderdenzestig] dagen. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 202 [tweehonderdtwee] dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 [twee] jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Zeehaenkade 30 te Utrecht. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 [honderdtwintig] urenwerkstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 [zestig] dagen jeugddetentie.
Beslissingen ten aanzien van het beslag
Verklaart verbeurd:
- STK Bestelauto [kenteken] VOLKSWAGEN Caddy 634757.
Beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.S. Jansen en mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2022.