7.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De aard en de ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan internationale drugshandel door via postpakketten MDMA tabletten en cocaïne ter verzending naar het buitenland aan te bieden bij post inleverpunten. Zij communiceerden via gecodeerde berichten, zodat de drugs buiten zicht van politie en justitie anoniem kon worden verkocht. Bij het inpakken van de bestelde harddrugs hebben zij er alles aan gedaan om op verhullende en geraffineerde wijze hun handel Nederland uit te voeren. De drugs werd verstopt in metalen blikken en als inhoud van de verpakking werd Luwak koffie vermeld. Het metalen blik met daarin de drugs werd ingeseald met doorzichtig folie en ter verzending in een doos gedaan. De bestellingen werden de hele wereld over gezonden door middel van het aanbieden van de postpakketten bij verschillende post inleverpunten. De drugshandel werd verder verhuld door op de postpakketten met drugs retouradressen op te nemen van fictieve personen en niet bestaande adressen.
De in onderzoek Romsey onderschepte zendingen met metalen blikken bevatten bijna een halve kilogram cocaïne en vier kilogram xtc-pillen (wat overeenkomt met ongeveer 8000 xtc-pillen). Daarnaast waren er nog twee postpakketten waar ketamine in zat. Hoewel deze laatste stof niet onder de Opiumwet valt (wel onder de Geneesmiddelenwet, hetgeen niet aan de verdachte is ten laste gelegd), blijkt hieruit wel dat het aanbod van de verdachte en zijn medeverdachten ruim was. Dat er een heel scala aan drugs door hen Nederland werd uitgevoerd, volgt ook uit handelsvoorraad die in de loods en woning aan de [adres 2] en de woning aan de [adres 4] onder de verdachte in beslag is genomen aan verdovende middelen, waaronder ruim 44 kilogram MDMA (pillen, poeder en brokken), ruim 10 kilogram 2C-B, 2000 LSD zegels, bijna een halve kilogram cocaïne en verder nog amfetamine en methamfetamine. De verklaring van de verdachte dat hij dit tegen betaling enkel in bewaring had van een niet bij naam genoemd persoon, acht de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – ongeloofwaardig. Zowel uit de inpakruimte aangetroffen in de woning aan de [adres 2] (de afgesloten slaapkamer), de aanwezigheid van vele metalen blikken (gelijk aan de blikken aangetroffen in de onderschepte postpakketten), de andere inpakmaterialen (zoals dozen, sealapparaat en adreslabelprinters) en de aangetroffen foto’s van bestellijsten, verzendadressen en een winstberekening volgt dat de verdachte samen met [medeverdachte 6] verschillende soorten harddrugs verkocht en over de hele wereld heeft verzonden. Alles bij elkaar gaat het om meer dan 50 kilogram harddrugs die op deze wijze Nederland zijn uitgevoerd dan wel gereed lagen om Nederland te worden uitgevoerd. De verdachte had hierbij een leidende en organiserende rol. Hij beheerde de handelsvoorraad, kreeg de bestellingen door, pakte deze in en voorzag de postpakketten van het adreslabel. Vervolgens gaf hij de pakketten aan anderen om deze in te leveren bij PostNL-punten. Verder had hij – blijkens een in zijn telefoon aangetroffen financieel overzicht – inzicht in de opbrengsten en kosten en deelde hij in de winst.
Met de deels bekennende verklaring van de verdachte houdt de rechtbank geen rekening in het voordeel van de verdachte, nu deze niet overeenkomt met hetgeen uit de bewijsmiddelen naar voren komt en eerder op het dossier lijkt te zijn afgestemd. Duidelijk is dat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven.
De verdachte heeft met zijn gedragingen zijn eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers blootgesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. Het is immers algemeen bekend dat met name het gebruik van harddrugs een onaanvaardbaar gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De (psychische) gezondheid van gebruikers kan al op heel korte termijn schade worden toegebracht en op langere termijn kan de (lichamelijke en psychische) gezondheid en het welzijn van gebruikers nog verder worden geschaad, waarbij langdurige begeleiding en behandeling nodig kan zijn om de verslavende werking van sommige drugs te overwinnen, als dat al lukt. Ook heeft hij door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van het criminele en steeds gewelddadiger wordende circuit om drugs heen en daarmee schade en overlast voor de samenleving veroorzaakt. PostNL en GLS werden ongewild en ongemerkt een internationale distributeur van Nederlandse drugs. Ook wordt de naam van Nederland in het buitenland geschaad door handelingen als die van de verdachte. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 september 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 2 november 2022 van Reclassering Nederland.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 14 november 2017.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS zowel ten aanzien van de uitvoer als het aanwezig hebben van harddrugs. Voor de uitvoer van harddrugs van tussen de 4000 en 5000 gram, waarbij een verdachte een rol heeft in de organisatie, gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 42 en 45 maanden. Voor het aanwezig hebben van harddrugs in organisatieverband van meer dan 20 kilo gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 48 maanden.
Gelet op de hiervoor besproken ernst van de feiten, de hoeveelheden uitgevoerde en aangetroffen harddrugs en met name de rol van de verdachte in het geheel is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 49 maanden een passende en geboden reactie.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, kan vanwege de ernst van de feiten niet worden volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, en een taakstraf.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden voor, die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in de megazaak Needilup hebben in juli 2016 plaatsgevonden, vervolgens in mei 2017 en tot slot in april 2018. De aanhoudingen in de megazaak Romsey hebben in mei en juni 2017 plaatsgevonden. Op 15 augustus 2017 zijn de megazaken Needilup en Romsey gevoegd. Na het opvragen van en onderzoek aan de Ennetcom-berichten eind 2017 en begin 2018 heeft de politie de einddossiers in beide zaken afgerond in februari 2018, waarna het dossier door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden is verspreid. Reeds op 16 juli 2018 is een eerste regiezitting gehouden. In totaal zijn elf verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal 70 ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in zaken van meerdere medeverdachten diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris, is er een aanvullend proces-verbaal opgemaakt en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Door de raadsvrouw van de verdachte zijn geen onderzoekswensen ingediend, zodat de met de uitvoering van de onderzoekswensen gemoeide tijd geen bijzondere omstandigheid is in de zaak van de verdachte. Op 18 juni 2019 heeft nogmaals een regiezitting plaatsgevonden in de zaken tegen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] , aangezien de toegewezen onderzoekswensen niet volledig waren uitgevoerd. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden meerdere zittingsdagen te worden uitgetrokken.
De rechtbank acht vanwege de bijzondere omstandigheid van de ingewikkeldheid en omvang van de zaak een redelijke termijn van twee jaren en zes maanden gerechtvaardigd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 10 mei 2017, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld.
Dit betekent dat de redelijke termijn met drie jaren en ruim één maand is overschreden, te weten de periode tussen 10 november 2019 en 21 december 2022.
Conclusie
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. De rechtbank zal in plaats van de door haar overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 49 maanden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 41 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er thans geen gronden meer aanwezig zijn en subsidiair dat de verdachte ook een eventueel hoger beroep in vrijheid moet kunnen afwachten, nu zijn persoonlijke belangen zwaarder wegen.
Gelet op dit vonnis zijn de ernstige bezwaren zoals die golden ten tijde van het opleggen van het bevel voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig. De zogenaamde 12-jaarsgrond/geschokte rechtsorde acht de rechtbank niet meer aanwezig, aangezien de ten laste gelegde feiten zich ruim zes jaar geleden hebben voorgedaan en de voorlopige hechtenis van de verdachte sinds 14 november 2017 is geschorst. Nu de verdachte zich na de onderhavige feiten in 2017 niet meer schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit, acht de rechtbank ook de recidivegrond niet langer aanwezig.
De rechtbank zal, gelet op het ontbreken van gronden, het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen en de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing afwijzen.