ECLI:NL:RBNHO:2022:11398

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
15/860106-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak rondom verdovende middelen en chemicaliën

In de megazaak Needilup/Romsey heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1962 te [geboorteplaats]. De verdachte werd beschuldigd van het uitvoeren, aanwezig hebben en voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder de uitvoer van verschillende chemicaliën en het voorhanden hebben van verdovende middelen zoals MDMA, amfetamine en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen in zijn woning en loods. De officier van justitie had gerekwireerd tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij de (poging tot) vervaardiging van cocaïne en dat de aangetroffen chemicaliën niet konden worden gelinkt aan de verdachte. De uitspraak volgde na openbare terechtzittingen op 10, 14, 17, 23 november en 7 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860106-17 (P)
Uitspraakdatum: 21 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10, 14, 17, 23 november 2022, 7 en 21 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D Rutten, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv, gevolgd door een wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 8 maart 2017 tot en met 9 mei 2017 te Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, danwel het verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken en/of te vervoeren van (een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende (34-)MDMA en/of (een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende (meth)amfetamine en/of (een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (34-)MDMA en/of (meth)amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 10 mei 2017 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende (34-)MDMA en/of
(een) handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende (meth)amfetamine en/of
(een) handelshoeveelhe( i)d(en) van een materiaal bevattende Cocaïne
een handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 2C-B en/of
een handelshoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende LSD,
zijnde (34-)MDMA en/of (meth)amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B en/of LSD (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3:
hij op of omstreeks 10 mei 2017 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, van in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (ondermeer) voorhanden gehad:
- een hoeveelheid zoutzuur en/of
- een hoeveelheid aceton en/of
- een hoeveelheid methylamine en/of
- een hoeveelheid azijnzuur (ijsazijn) en/of
- een hoeveelheid caustic soda en/of
- een hoeveelheid ammoniak en/of
- een hoeveelheid calciumchloride en/of
- een hoeveelheid citroenzuur en/of
- een hoeveelheid kaliumdichromaat en/of
- een hoeveelheid natriumboorhydride en/of
- een hoeveelheid methanol en/of
- een hoeveelheid iodomethane en/of
- een hoeveelheid benzoylchloride en/of
- een hoeveelheid ethylacetaat en/of
- een hoeveelheid succinamide (barnsteenzuur) en/of
- een hoeveelheid loodacetaat en/of
- een hoeveelheid hexaan en/of
- een hoeveelheid methyleenchloride,
- twee persmallen en/of
- electrische verwarmingsketel en/of
- laboratorium glaswerk,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat feit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 2, met uitzondering van de aangetroffen verdovende middelen op de [adres 2] , en 3 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.

4.Vrijspraak

Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De uitvoer en de aangetroffen verdovende middelen op de [adres 2]De rechtbank is van oordeel, zoals ook gerekwireerd door de officier van justitie en bepleit door de raadsman, dat het onder 1 en 2, voor wat betreft de aangetroffen verdovende middelen op de [adres 2] , ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De aangetroffen verdovende middelen op de [adres 3]
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van de in de loods en de woning aangetroffen verdovende middelen vindt zij gelet op alle feiten en omstandigheden niet geloofwaardig. De verdachte was eigenaar van de loods en de woning, stond daar als enige ingeschreven en had de beschikking over de sleutels. Op verschillende locaties in de woning en loods worden open en bloot verdovende middelen aangetroffen; dit moet dus ook zichtbaar zijn geweest voor de verdachte. In een van de slaapkamers (Ra 1.1) stond een schoteltje met daarop wit poeder (amfetamine). Ten slotte heeft de KMar tijdens een observatie op 16 maart 2017 waargenomen dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] voorovergebogen in de geopende kofferbak van de auto van [medeverdachte 1] kijken, waarin een zwarte doos zichtbaar is waarmee [medeverdachte 1] eerder naar de woning is gelopen. Later die dag haalt [medeverdachte 1] uit de doos in zijn kofferbak zes zakken met pillen, die hij in een grijze weekendtas van de medeverdachte [medeverdachte 2] stopt. Hieruit volgt eveneens dat de medeverdachte [medeverdachte 3] niet alles buiten zijn wetenschap heeft gedaan en de verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de loods en de woning heeft gehad, aldus nog steeds de officier van justitie.
De raadsman heeft gewezen op de fotomappen die zich als bijlagen bevinden bij het proces-verbaal ten behoeve van de raadkamer gevangenhouding. Deze fotomappen bevinden zich niet in het einddossier. Uit deze foto’s volgt dat er geen sprake van was dat de verdovende middelen open en bloot in de woning en loods lagen opgeslagen. De verdachte was bovendien weinig in de woning en de loods aanwezig. Hij verbleef voornamelijk bij zijn vriendin [getuige 1] of bij zijn moeder.
De rechtbank overweegt dat kan worden vastgesteld dat in de woning en de loods van de verdachte grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen. De eerste vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid hiervan. De rechtbank acht dit niet bewezen. Uit de foto’s die in de loods zijn genomen ten tijde van de doorzoeking (proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 11 mei 2017 met als bijlage een fotomap van 32 foto’s, paginanummer 49-70 van het proces-verbaal van 18 mei 2017 ten behoeve van de raadkamer) blijkt niet dat de aangetroffen verdovende middelen open en bloot aanwezig waren, zoals gesteld door de officier van justitie. Integendeel, de verdovende middelen bevonden zich in dozen, met uitzondering van pillen die werden aangetroffen in een plastic bak. Deze bak met pillen zat samen met verpakkingsmateriaal en adresgegevens in een grotere plastic bak, die rechtsachterin de loods op een stapel dozen en gevouwen kartonnen dozen van DHL stond (foto 10). De op foto’s 20-25 in de ruimte boven het kantoor/de keuken zichtbare verdovende middelen (in geopende dozen), zijn daar blijkens het proces-verbaal van 11 mei 2017 verzameld en geplaatst door het zoekteam.
Uit de foto’s die in de woning zijn genomen (proces-verbaal van 16 mei 2017 met als bijlage een fotomap van 62 foto’s, p. 11-48 van het proces-verbaal van 18 mei 2017 ten behoeve van de raadkamer) blijkt dat de daar aangetroffen verdovende middelen zich bevonden in kasten en laden en dus evenmin in het zicht stonden. Uit de enkele omstandigheid dat in een slaapkamer op de eerste verdieping van de woning een bord met wit poeder stond (foto 23-24), dat de verdachte zou hebben kunnen gezien, kan de wetenschap van de verdachte niet worden afgeleid.
Daarbij komt dat de verdachte blijkens zijn eigen verklaring en die van zijn vriendin [getuige 1] beperkt aanwezig was in de woning. Ook de getuige [getuige 2] – die sinds april 2017 een slaapkamer huurde in de woning – heeft verklaard dat hij de verdachte ongeveer tien keer in de woning heeft gezien, altijd beneden. Een keer heeft hij hem gezien in de badkamer op de eerste verdieping en een keer op de trap naar beneden. Tot slot heeft zijn zoon, de medeverdachte [medeverdachte 3] , die gebruik maakte van de loods en de woning meermalen verklaard dat de aangetroffen verdovende middelen van hem waren en dat zijn vader er niets van wist.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, kan uit de observatie van 16 maart 2017 niet worden opgemaakt dat in de achterbak van de medeverdachte [medeverdachte 1] een doos met pillen stond en dat deze pillen uit de loods afkomstig waren. Ook al zou de verdachte in die achterbak pillen hebben gezien – hetgeen hij ontkent – dan nog kan daar niet de wetenschap van de op 10 mei 2017 aangetroffen verdovende middelen uit worden afgeleid. Nu niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de op [adres 3] aangetroffen verdovende middelen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 2 ten laste gelegde feit. De verdachte wordt dus van dit feit vrijgesproken.
De chemicaliën
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat in de loods, in de woning en in de bij de woning behorende schuur, chemicaliën en productiemiddelen (zoals laboratorium glaswerk, een elektrische verwarmingsketel en persmallen) zijn aangetroffen voor het vervaardigen van synthetische cocaïne uit vermoedelijk barnsteenzuur. Het was zichtbaar dat de verwarmingsketel en het glaswerk waren gebruikt. Uit het rapport van het LFO (Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen van de Nationale Politie) blijkt dat de combinatie van aangetroffen chemicaliën en productiegoederen geschikt is voor het vervaardigen van in ieder geval cocaïne, zodat sprake is van het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen in de zin van artikel 10a lid 1 onder 3 van de Opiumwet. De officier van justitie acht de wetenschap daarvan bij de verdachte aanwezig, gelet op de veelheid en de combinatie van chemicaliën en productiemiddelen.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van 11 september 2017 van het LFO blijkt dat op verschillende plaatsen in de loods, de woning en de schuur dozen met chemicaliën, glaswerk, twee verwarmingsplaatjes en persmallen zijn aangetroffen. Het LFO relateert dat de chemicaliën en goederen waarschijnlijk eerder zijn gebruikt bij een poging om cocaïne chemisch te vervaardigen vanuit Barnsteenzuur. Uit de stukken kan niet worden vastgesteld dat dit zou hebben plaatsgevonden op de [adres 3] en evenmin dat de verdachte hierbij betrokken is geweest. Zo is er bijvoorbeeld geen laboratoriumopstelling, dan wel restanten ervan, aangetroffen. Het NFI heeft in haar rapport van 8 augustus 2017 geconcludeerd dat in twee monsters zwavelzuur is aangetoond (een stof waarop de Wet voorkoming misbruik chemicaliën van toepassing is) en dat voor het overige in de onderzoeksmaterialen geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van drugs en/of drugsprecursoren verkregen zijn. In voornoemd proces-verbaal van het LFO wordt verder gerelateerd dat in ieder geval een deel van de goederen al zeker een winterseizoen stond opgeslagen, gelet op de staat waarin de deels verteerde dozen met chemicaliën en gebruikt glaswerk in de schuur verkeerden.
Eén en ander past ook bij de op 30 mei 2017 door de verdachte bij de Kmar afgelegde verklaring dat (het overgrote deel van) de in de schuur opgeslagen chemicaliën en productiemiddelen van zijn overleden broer afkomstig waren en dat hij daar verder niets mee heeft gedaan. Een ander deel van de aangetroffen chemicaliën was al eens eerder aangetroffen in de woning, nadat daar in 2014 een hennepplantage was opgerold. Dit volgt uit het dossier dat – op verzoek van de raadsman – de stukken is gevoegd.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de (poging tot) bereiding van cocaïne, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in zijn loods, woning en schuur opgeslagen combinatie van chemicaliën en overige goederen bestemd waren voor de vervaardiging van cocaïne. Gelet hierop kan het onder 3 ten laste gelegde feit evenmin wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte ook van dit feit wordt vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 3 bewaarblikken (17-040099-55);
- 1 sealapparaat (17-040099-66);
- 1 lamineermachine (17-040099-86).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J. Dommershuijzen en mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2022.