3.3.3Bewijsmotivering
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 23 april 2020 vond een ernstig verkeersongeval plaats op de N247 in zuidelijke richting tussen Oosthuizen en Edam. Ter hoogte van hectometerpaal 49,1 was men bezig met wegwerkzaamheden aan de berm. Om die reden reed hier een pijlwagen met een snelheid tussen de 2 en 4 km/u. De pijlwagen was aan de achterzijde voorzien van een zogenaamde botsabsorber met pijlbaken, die oranje alternerende verlichting uitstraalde om achteroprijdende weggebruikers te attenderen. Het betrof een lange rechte weg, het was droog en helder weer en het zicht naar voren werd niet belemmerd. Daarnaast werden weggebruikers op de werkzaamheden geattendeerd door middel van meerdere verkeersborden, inhoudende (naast de waarschuwing voor wegwerkzaamheden) een maximaal toegestane snelheid van 50 km/u. Deze verkeersborden bevonden zich rechts naast de rijbaan en waren in ieder geval over een afstand van circa 3 km, gerekend vanuit de aanrijrichting van de verdachte, geplaatst.
De verdachte heeft [benadeelde 2] opgehaald bij de McDonalds in Hoorn. Daarna zijn zij samen gaan tanken bij de BP aan de A7 en vervolgens zijn zij weer naar de parkeerplaats van de McDonalds in Hoorn gereden. Daar hebben zij samen meerdere ballonnen lachgas gebruikt. Kort daarna zijn zij samen in de auto gestapt en heeft de verdachte de auto bestuurd. Zij zijn via Oosthuizen over de N247 richting Edam gereden. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte voor de aanrijding tussen de 57,9 en 69,3 km/u heeft gereden daar waar 50 km/u was toegestaan vanwege de wegwerkzaamheden. De verdachte heeft de verschillende waarschuwingsborden en alternerende verlichting in zijn geheel niet waargenomen en is frontaal op de achterzijde van de pijlwagen gereden. Niet is gebleken dat de verdachte heeft geprobeerd om af te remmen. In de auto van de verdachte zijn twee gasflessen aangetroffen met lachgas, alsmede gebruikte en ongebruikte ballonnen. Als gevolg van het verkeersongeval hebben de bestuurder van de pijlwagen, [benadeelde 1], en de bijrijder, [benadeelde 2], letsel opgelopen.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde (art. 6 WVW)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [benadeelde 2] zodanig wisselend is, dat niet met een aan zekerheid grenzende overtuiging kan worden vastgesteld dat de verdachte lachgas heeft gebruikt tijdens het rijden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [benadeelde 2] heeft in zijn eerste verklaring tegenover de politie op 16 mei 2020 gedetailleerd en concreet verklaard over het verloop van die avond, welke verklaring in hoge mate overeenkomt met hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard. Over het gebruik van lachgas heeft [benadeelde 2] verklaard dat de verdachte bij de McDonalds meerdere ballonnen met lachgas heeft gebruikt, dat de in de auto aangetroffen cilinders met lachgas van de verdachte waren en dat hij tijdens het rijden op verzoek van de verdachte ballonnen met lachgas heeft gevuld en deze aan de verdachte heeft overhandigd. Hij zag dat de verdachte al rijdend aan de ballonnen zoog. Nu er in de auto van de verdachte twee gasflessen en meerdere ballonnen zijn aangetroffen en de verdachte bovendien zelf ook heeft verklaard dat hij bij de McDonalds meerdere lachgasballonnen heeft genomen, ziet de rechtbank, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [benadeelde 2] op 16 mei 2020. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte onder invloed van lachgas heeft gereden en ook tijdens het rijden nog lachgas heeft gebruikt.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. De verdachte is met hoge snelheid frontaal op de achterzijde van de pijlwagen gereden. Aannemelijk is dat het lachgasgebruik van de verdachte daaraan heeft bijgedragen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Daarbij is van belang dat de wetgever met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader heeft ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan heeft willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
De rechtbank moet in het kader van artikel 5a WVW beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daarvoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De verkeersregels
Vastgesteld is dat de verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Daarnaast heeft de verdachte meerdere verkeersborden genegeerd die rechts naast de rijbaan waren geplaatst en weggebruikers attendeerden op wegwerkzaamheden en is met hoge snelheid en zonder op enig moment geremd te hebben tegen de pijlwagen aangereden. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
In ernstige mate
Het geïntroduceerde artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte en alle omstandigheden van het geval. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
De verdachte heeft een zeer belangrijke verkeersregels – namelijk het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid en het negeren van meerdere waarschuwingen ten aanzien van de geldende verkeersmaatregelen – geschonden, terwijl de verdachte de auto heeft bestuurd onder invloed van lachgas, zijnde een stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
De rechtbank is van oordeel dat het overschrijden van de toegestane snelheid, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Ook voor het onder invloed van lachgas rijden geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. Het opzet kan in dit geval worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte dat hij van lachgas “licht in zijn hoofd” wordt en er een ‘tintelende huid” van krijgt. De rechtbank neemt op basis daarvan aan dat de verdachte op de hoogte was van de effecten van lachgasgebruik en dat tot die effecten van lachgas een verminderd reactievermogen en (daarmee) verminderde rijvaardigheid behoort. Door die verminderde rijvaardigheid bestaat een aanmerkelijke kans dat de onder invloed van lachgas verkerende bestuurder ook andere verkeersregels schendt. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest, aangezien dit feiten van algemene bekendheid zijn en de verdachte bovendien heeft verklaard dat hij weet dat het rijden onder invloed van lachgas gevaarlijk is. Door toch te gaan rijden onder invloed van lachgas en ook al rijdende lachgas te gebruiken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij ook andere verkeersregels zou schenden.
Hieruit moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] letsel hebben opgelopen.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW.
Daarnaast acht de rechtbank het bewezenverklaarde verkeersgedrag, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid en het onder invloed van lachgas negeren van meerdere waarschuwingsborden, ook zonder meer roekeloos. De rechtbank concludeert dan ook, anders dan de officier van justitie en de raadsman, dat de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval heeft gehad, te weten roekeloosheid.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het ongeval heeft [benadeelde 2] een dubbele heupfractuur, een bovenbeenfractuur en een schedelbasisfractuur opgelopen. Hij is tweemaal geopereerd aan zijn rechter bovenbeen en beide heupen en heeft hij zich gedurende een lange periode onder behandeling moeten stellen van de fysiotherapeut. Op grond van het procesdossier en het namens het slachtoffer op de zitting uitgeoefende spreekrecht volgt dat het slachtoffer 32 maanden na het ongeval nog altijd kampt met (pijn)klachten. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat het opgelopen letsel door [benadeelde 2] als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. De rechtbank komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Overweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank moet beoordelen (a) of de verdachte zijn auto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van lachgas, (b) of die invloed zodanig was dat de verdachte niet tot het behoorlijk besturen van die auto in staat moest worden geacht en (c) of de verdachte wist of moest weten dat het gebruik van lachgas de rijvaardigheid kon verminderen.
De rechtbank leidt uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting af (a) dat de verdachte tijdens het besturen van zijn auto onder invloed was van lachgas. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte bij de McDonalds in korte tijd minimaal twee ballonnen met lachgas heeft gebruikt en kort daarna in de auto is gestapt. Ook leidt de rechtbank uit het procesdossier, te weten de rapportage van het NFI d.d. 7 november 2017, af (b) dat de invloed van lachgas zodanig was, dat de verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Bij een hoge dosis lachgas maakt de anesthetische werking immers dat pijn en de omgeving slechter wordt waargenomen. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de verdachte heeft verklaard dat hij zich vanaf de rotonde bij Oosthuizen niets meer kan herinneren. Tot slot stelt de rechtbank vast (c) dat de verdachte wist dat het gebruik van lachgas de rijvaardigheid kon verminderen. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht daarmee het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.