ECLI:NL:RBNHO:2022:11330

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
15.871520.17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne door Schipholmedewerkers met gebruik van de airbag-methode

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de invoer van heroïne en cocaïne via de luchthaven Schiphol. De verdachte, die werkzaam was bij de KLM, speelde een initiërende, coördinerende en uitvoerende rol in het criminele netwerk dat gebruik maakte van de zogenaamde 'airbag-methode'. Deze methode houdt in dat verdovende middelen per vliegtuig worden verzonden in bagage, die door Schipholmedewerkers uit het beveiligde gebied van de luchthaven worden gehaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van aanzienlijke hoeveelheden heroïne en cocaïne op verschillende data, waaronder 6 juni 2018, 1 juli 2018 en 16 juli 2018. De rechtbank heeft de vordering van de officieren van justitie tot een gevangenisstraf van 87 maanden toegewezen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft na zijn detentie zijn leven een positieve wending gegeven. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoontoestellen bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/871520-17 (zaak A) en 15/710004-22 (zaak B) (t.t.z. gev.)
Uitspraakdatum: 20 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 september 2022, 9 september 2022, 13 september 2022, 16 september 2022,
29 september 2022, 11 oktober 2022 en 6 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de parketnummers 15/871520-17 en 15/710004-22 zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. K. Sanders en mr. G. Visser en van wat de verdachte en zijn raadsman,
mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
Feit 1 (C8)
Primair
Het op of omstreeks 6 juni 2018 medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne.
Feit 2 (C10)
Primair
Het op of omstreeks 1 juli 2018 medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 26 juni 2018 tot en met 1 juli 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Feit 3 (C11)
Primair
Het op of omstreeks 16 juli 2018 medeplegen van de invoer van 27.412 gram heroïne en een onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 14 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Zaak B
Feit 1 (C3)
Het in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Feit 2 (C9)
Primair
Het op of omstreeks 21 juni 2018 medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Subsidiair
Het in of omstreeks de periode van 17 juni 2018 tot en met 21 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

2.1
Beroep op gedeeltelijke nietigheid van beide dagvaardingen
De raadsman van de verdachte heeft zich (eerst) bij pleidooi op het standpunt gesteld dat beide dagvaardingen deels nietig moeten worden verklaard, namelijk ten aanzien van de in zaak A en B onder 2 ten laste gelegde feiten (C9 en C10). Hij heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat deze feiten in de dagvaardingen onvoldoende concreet zijn omschreven. Door de verschillende opgenomen opties is onduidelijk of de verdenking ziet op (voorbereidingshandelingen van de) invoer van hetzij cocaïne, hetzij heroïne, hetzij een ander middel op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit standpunt. Met de officier van justitie is zij van oordeel dat de omschrijving van de in zaak A en B onder 2 ten laste gelegde feiten, in samenhang met C9 en C10 waarnaar in de kop boven de tenlastelegging expliciet wordt verwezen, voldoende is geconcretiseerd. Tegen de achtergrond van het procesdossier bevat de tenlastelegging een voldoende duidelijke en feitelijke opgave van de strafbare gedragingen die de verdachte worden verweten, te weten - kort gezegd - het medeplegen van (voorbereidingshandelingen van de) invoer van heroïne en/of cocaïne en/of andere harddrugs. De dagvaarding voldoet daarmee aan de eisen zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Naar ter terechtzitting is gebleken, was het voor de verdachte voldoende duidelijk waartegen hij zich diende te verweren.
2.2
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van zaak B feit 2 (C9)
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vervolging ter zake van feit 2 van zaak B (C9). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat dit feit dateert van 21 juni 2018, dat de verdachte op 26 juli 2018 is aangehouden en dat het dossier en de tapgesprekken reeds volledig beschikbaar waren in 2018. Volgens de raadsman is het in strijd met de goede procesorde, en daarmee in strijd met artikel 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), om dit feit pas te vervolgen middels een dagvaarding van 14 juli 2022.
Dit betoog gaat niet op. In lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan (langdurig) tijdsverloop op zichzelf niet tot het door de raadsman gewenste gevolg leiden, te weten niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte.
Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om van dit uitgangspunt af te wijken zijn gesteld noch gebleken. Bovendien heeft het tijdsverloop geen gevolgen gehad die vanuit strafvorderlijk oogpunt ertoe nopen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, zoals bijvoorbeeld het in het gedrang komen van de waarheidsvinding. De rechtbank zal, indien zij komt tot een bewezenverklaring van aan de verdachte ten laste gelegde feiten, overeenkomstig jurisprudentie van de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Conclusie voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR), FIOD en Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier in verband met de gedeeltelijke overlap tussen de bevindingen in beide onderzoeken.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbag-methode’ cocaïne en heroïne werd ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De ‘airbag-methode’ kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligd gebied van de luchthaven (hierna ook wel “airside” genoemd) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar “landside”, het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt. Voor de invoer van verdovende middelen middels de ‘airbag-methode’ is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen en/of verder vervoeren en/of afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen.
Naast de onderzoeken Ryeford en Monston is op 18 september 2018 separaat het onderzoek Yimbun gestart. Ook dat onderzoek is uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol en heeft betrekking op de verdenking van invoer van verdovende middelen in Nederland via de luchthaven Schiphol, waarbij verschillende Schipholmedewerkers zouden zijn betrokken. Nadat gebleken was dat enkele verdachten in het onderzoek Yimbun ook voorkwamen in het onderzoek Monston, zijn onderzoeksbevindingen uit Yimbun opgenomen in het samengevoegde dossier van de onderzoeken Ryeford en Monston.
De onderzoeken Ryeford, Monston en Yimbun hebben geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf 16 juli 2018 zijn aangehouden. In wisselende samenstellingen worden zij ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan, op diverse data. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier genummerd tussen C1 en C16. In het vonnis zal deze nummering worden gevolgd.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van zaak A feit 3 kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van zowel 27,4 kilogram heroïne als een onbekend gebleven hoeveelheid heroïne dan wel cocaïne.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van zaak A verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 1 primair en de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Verder heeft de raadsman verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het onder feit 3 ten laste gelegde gewicht van de heroïne. Voor het overige heeft de raadsman ten aanzien van zaak A geen verweren gevoerd en/of uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen.
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde feiten heeft de raadsman van de verdachte integrale vrijspraak bepleit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.2
Algemene feitelijke achtergrond
[verdachte] werkte sinds 2004 bij de KLM. In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van de KLM op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten. In verband daarmee beschikte hij over een schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagage-afhandeling van KLM op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder. Voor zijn werkzaamheden beschikte ook hij over een schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [naam 2] (hierna: [naam 2] ) was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van de KLM op Schiphol. Voor zijn werkzaamheden beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [naam 3] (hierna: [naam 3] ) is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [naam bedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside, het beveiligde gedeelte van de luchthaven waar onder andere de afhandeling van de bagage plaatsvindt. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [naam bedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
Medeverdachte [naam 4] (hierna: [naam 4] ) was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van de KLM op Schiphol. Voor zijn werkzaamheden beschikte ook hij over een Schipholpas waarmee hij toegang had tot het beveiligde gebied.
Medeverdachte [naam 5] (hierna: [naam 5] ) was ten tijde van het onderzoek Ryeford-Monston niet werkzaam op de luchthaven Schiphol. In het verleden is hij als schoonmaker werkzaam geweest op de luchthaven Schiphol.
Medeverdachte [naam 6] (hierna: [naam 6] ), een neef van [naam 3] , was ten tijde van het onderzoek Ryeford-Monston niet werkzaam op de luchthaven Schiphol. Hij werkte bij Vomar, een supermarkt te Amsterdam. In het verleden is hij werkzaam geweest op de luchthaven Schiphol.
4.3.3
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer dat is opgenomen en uitgeluisterd, dan wel gelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat [verdachte] of een medeverdachte in de hierna te bespreken zaken iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij/zij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten in de hierna te bespreken zaken heeft betwist dat hij/zij de gebruiker is van een hierna te noemen nummer dat aan hem/haar wordt toegeschreven. Afgezien van [naam 4] heeft geen van de verdachten betwist dat hij/zij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende (aan hem/haar toegeschreven) nummer of dat hij/zij verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Daarom volstaat de rechtbank hieronder ten aanzien van de medeverdachten van [naam 4] met een opsomming per verdachte van de telefoonnummer(s) die hij/zij in gebruik heeft ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
[verdachte]
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] zijn in gebruik bij [verdachte] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 1] (in C3 en C8)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] is in gebruik bij [naam 1] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 7] (in C3 en C11)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 6] is in gebruik bij medeverdachte [naam 7] (hierna ook: [naam 7] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 5] (in C8)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 5] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 3] (in C8)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 9] is in gebruik bij medeverdachte [naam 3] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 6] (in C8)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 10] is ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer in gebruik bij [naam 6] .
Medeverdachte [naam 8] (in C9, C10 en C11)
Het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 11] is in gebruik bij medeverdachte [naam 8] (hierna ook: [naam 8] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer.
Medeverdachte [naam 2] (in C9, C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] zijn in gebruik bij [naam 2] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 9] (in C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 14] , [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 9] (hierna ook: [naam 9] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 10] (in C10 en C11)
De mobiele telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] zijn in gebruik bij medeverdachte [naam 10] (hierna ook: [naam 10] ) ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer.
Medeverdachte [naam 4] (in C9 en C10)
Wat betreft de toeschrijving in C9 en C10 van het telefoonnummer [telefoonnummer 19] en daarmee gevoerde communicatie aan medeverdachte [naam 4] overweegt de rechtbank het volgende.
[naam 4] heeft niet betwist dat hij gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon met nummer * [telefoonnummer 19] ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met dat nummer. Volgens hem was die telefoon echter van zijn collega [naam 11] en hebben zij in de ten laste gelegde periode gezamenlijk gebruik gemaakt van die telefoon. Volgens [naam 4] is een aantal van de gesprekken met dat nummer in die periode niet door hem gevoerd maar door [naam 11] .
Gelet op dit verweer zal de rechtbank, voor zover een gesprek redengevend is voor de bewijsvoering van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit in C9 en C10, hieronder bij de bewijsoverwegingen ten aanzien van C9 en C10 voor zover nodig nader ingaan op de vraag of het betreffende gesprek gevoerd is door [naam 4] of niet.
4.3.4
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 1 (C8)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 3 juni 2018 heeft [naam 5] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 20] (hierna: [telefoonnummer 20] ). In dit gesprek zegt [telefoonnummer 20] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [naam 5] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij [telefoonnummer 20] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft. Acht minuten later belt [naam 5] [telefoonnummer 20] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat “zij zeggen dat het oké is”. De man heeft gezegd: “de tijd is oké”, “alles is oké”. [naam 5] vraagt aan een derde persoon of “1 2 5” oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [naam 5] [verdachte] te horen. [verdachte] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”. Vervolgens komt [verdachte] aan de lijn, begroet [telefoonnummer 20] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. [telefoonnummer 20] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [verdachte] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed… En met het label”. Een kwartier later belt [telefoonnummer 20] opnieuw naar [naam 5] om te vragen of “het morgen zal werken”. [naam 5] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. [telefoonnummer 20] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde 1 2 5 gaat.
Op 5 juni 2018 belt een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 21] (hierna: [telefoonnummer 21] ) naar [naam 5] . [naam 5] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [naam 5] hebben ze “6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken” gepakt. [telefoonnummer 21] vraagt hierop aan [naam 5] of hij samenwerkt met ‘de Curaçao kerel’, wat [naam 5] bevestigt. In het telefoongesprek zegt [naam 5] tegen [telefoonnummer 21] dat hij en [verdachte] elk “hun eigen ding” hebben en dat dit de eerste keer is dat ze “iets samen doen”.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [naam 1] naar [verdachte] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [verdachte] en [verdachte] zegt dat hij [naam 1] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [naam 5] naar [verdachte] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [verdachte] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [verdachte] naar [naam 1] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die.. haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [naam 5] opnieuw telefonisch contact met [telefoonnummer 20] , waarbij [naam 5] zegt dat het een businessclass container is en dat “hij” (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt [telefoonnummer 20] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd.
Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[verdachte] wordt om 21:52 uur door [naam 1] gebeld. [verdachte] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[naam 5] belt om 22:06 uur naar [naam 3] en zegt hem dat de ‘grote man’ [naam 3] morgen zal bellen. [naam 5] en [naam 3] spreken af dat [naam 5] ervoor zal zorgen dat [naam 3] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [naam 5] het telefoonnummer van [verdachte] aan [naam 3] . [naam 3] sms’t [naam 5] het bericht: “holat komt” (de rechtbank begrijpt: hoe laat komt het). Daaropvolgend sms’t [naam 5] aan [naam 3] : “tussen 10 tot half 11”.
Even daarvoor, om 22:14 uur, had [verdachte] van [naam 5] een sms ontvangen met het nummer ‘ [telefoonnummer 22] ’. Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [verdachte] naar [naam 3] . [verdachte] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [naam 3] de precieze tijd zal doorgeven als “hij” (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [naam 3] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [naam 3] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later door verbalisanten is herkend als de stem van [naam 6] . [verdachte] zegt tegen [naam 6] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt zodat [naam 6] weet dat hij standby moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [verdachte] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem wordt later door verbalisanten herkend als de stem van [naam 5] . [naam 6] zegt tegen [naam 5] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestond bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighielden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen waren in bagage op vlucht KL592 uit Johannesburg. Bij de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (hierna: KLM) zijn onder meer de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers (hierna ook: AKE) die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht KL592 uit Johannesburg bevonden. Uit de ontvangen informatie bleek dat er een AKE in het vliegtuig was geladen met het nummer AKE91208KL. De AKE met dat nummer was gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De rechtbank stelt vast dat de cijfers van dit AKE nummer overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [naam 5] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [verdachte] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [verdachte] naar [naam 1] om te vragen of ze “op koers” staan. [naam 1] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [naam 1] weten dat hij [verdachte] gelijk zal bellen als “er wat is” en hij verzoekt [verdachte] dan “naar 31” te regelen. Op de vraag van [verdachte] of het op een goede plek is, antwoordt [naam 1] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [verdachte] naar [naam 3] en zegt dat ze op schema zijn en dat ‘ie’ binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [naam 6] aan [naam 3] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de Volkswagen Golf van [naam 6] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag (de rechtbank begrijpt: ter hoogte van de Schipholtunnel aan de zijde van Amsterdam).
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen, om alle bagage van de vlucht KL592 uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van de KLM en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de Amsterdam-bagage containers te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat deze is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, KL592, 16mar) in transfer naar Boston (BOS, DL0125, 17 mar). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim 11 kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [naam 1] om 10:20 uur naar [verdachte] . [naam 1] zegt dat “dat ding hier straks gaat komen” en dat hij ziet dat “die mannen” ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren. [naam 1] heeft in een verhoor bij de KMAR verklaard dat hij tijdens de douanecontrole bij de betreffende bagageband aanwezig was.
Om 10:21 uur belt [naam 3] naar [naam 6] . [naam 3] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [naam 3] geeft [naam 6] de opdracht om tot half elf te wachten, “dat” op te halen en het naar iemands auto te brengen. [naam 3] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [naam 6] toe zal komen. Zeven minuten later belt [naam 3] opnieuw naar [naam 6] . [naam 3] zegt dat hij “dat” nu gaat ophalen en dat [naam 6] over vijf minuten naar “de dinges” moet komen, waar [naam 6] [naam 3] altijd ophaalt. Om 10:38 uur passeert de Volkswagen Golf van [naam 6] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats 30.
Rond 11:00 uur wordt [naam 1] door [verdachte] gebeld. In dit gesprek zegt [naam 1] “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor”, “ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen”, “hele groep stond hier” en “ik heb alles gefilmd”. [verdachte] vraagt [naam 1] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [verdachte] naar [naam 3] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat “die mensen” alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [verdachte] meteen naar [naam 5] dat hij slecht nieuws heeft: “de douane heeft vijf genomen”. [verdachte] vertelt [naam 5] dat hij dit voor [naam 5] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [naam 5] zal tonen. Eén minuut later wordt [naam 5] door [naam 3] gebeld. [naam 3] zegt “hij zegt net als vorige keer”, waarop [naam 5] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
Na zijn aanhouding heeft [verdachte] tijdens een verhoor bij de KMAR verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht KL592 een koffer met hierin 11 kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer en dergelijke) op een papier van [naam 5] had gekregen, dat hij [naam 1] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [naam 1] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [naam 3] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen.
[naam 3] heeft tijdens een verhoor bij de KMAR verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn. Hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [naam 3] heeft verder verklaard dat zijn neef [naam 6] er ook wel eens bij was.
In het geheugen van de onder [verdachte] in beslag genomen telefoon heeft de KMAR foto’s, met de datum 5-6-2018 en het tijdstip 21:50 uur, aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [verdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de KMAR verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van Zaak A feit 1 (C8) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
Aan [verdachte] wordt primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Artikel 1, vierde lid van de Opiumwet bepaalt dat dit onder meer omvat, voor zover hier van belang, elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen, die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht. Uit op deze wettekst gebaseerde jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ extensief moeten worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer. Handelingen die als voorbereidingshandelingen of handelingen vallend onder het pogingsbegrip kunnen worden gekwalificeerd, vallen gelet daarop ook onder het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet. Daarbij is tevens van belang dat voor een bewezenverklaring van verlengde invoer niet nodig is dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] daarnaast op een bepaalde manier betrokken was bij of een relatie had met het daadwerkelijk binnen Nederland brengen van de verdovende middelen.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe het volgende.
[verdachte] heeft over de invoer van de op 6 juni 2018 inbeslaggenomen koffer, waarin ruim 11 kilogram heroïne is aangetroffen, verklaard dat hij bij deze invoer was betrokken en wist dat de koffer 11 kilogram drugs bevatte. De rechtbank is gelet op deze verklaring van oordeel dat [verdachte] minstgenomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze drugs heroïne betrof en daarmee dus ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne.
Medeplegen invoer
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn aldaar personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl aan de ontvangstzijde personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt. Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen bij de invoer van heroïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] voorafgaand aan de invoer gesprekken heeft gevoerd met verschillende medeverdachten. Uit de volgordelijkheid van de feiten leidt de rechtbank af dat [verdachte] degene is geweest die [naam 5] op 3 juni 2018 groen licht geeft om de invoer te laten doorgaan, wat [naam 5] op zijn beurt doorgeeft aan [telefoonnummer 20] . Daarnaast heeft [verdachte] op diezelfde dag (telefonisch) contact met [naam 5] en [telefoonnummer 20] , waarbij [verdachte] doorgeeft dat de koffer in de AKE met Amsterdam bagage moet worden geplaatst en dat een specifiek bagagelabel, voor vlucht DL0125, aan de koffer moet worden gehecht. [verdachte] krijgt van [naam 5] het nummer door van de AKE waarin de koffer is geplaatst en [verdachte] schakelt op voorhand [naam 1] in, die bij aankomst van de koffer aanwezig is bij de bagageband en [verdachte] op de hoogte stelt dat de douane koffers heeft meegenomen. Voorts heeft [verdachte] ter terechtzitting verklaard dat hij 3000 euro per kilogram zou verdienen, wat impliceert dat hij voorafgaand aan de invoer afspraken heeft gemaakt over de betaling. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 3] , [naam 6] , [naam 5] en anderen.. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen. Het verweer van de raadsman met betrekking tot het gebruik van schakelbewijs miskent dat uit de bewijsmiddelen reeds volgt dat daadwerkelijk heroïne is ingevoerd en [verdachte] daarbij handelingen heeft verricht als medepleger. Het verweer slaagt daarom niet.
4.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 3 (C11)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 15 juli 2018 om 20:36 uur hebben [verdachte] en [naam 2] een telefoongesprek, waarin [naam 2] vraagt: “Weet je wat voor morgen ochtend of niet?”. [verdachte] zegt dat ‘die’ gewoon doorgaat en laat weten: “Ik ga nu bij hem”.
Uit het baken dat is geplaatst in de aan [verdachte] toebehorende personenauto (Volvo) blijkt dat zijn auto om 20:41 uur geparkeerd staat aan de [straatnamen] in Amsterdam. Het verblijfsadres van [naam 7] is aan de nabij gelegen [adres 2] .
Om 20:56 uur vraagt [verdachte] aan [naam 2] of hij ‘die boodschap’ morgenvroeg kan afleveren. [naam 2] zegt: “Tuurlijk. Geen probleem”. [verdachte] belt om 22:32 uur naar [naam 7] en zegt: “Je moet je telefoon controleren voor de tijd. Want dat komt te vroeg. Het komt om 5:30.” [naam 7] zegt: “Ik ben daar dan om 08:00”, waarop [verdachte] aangeeft dat hij de tijd zal geven om zes uur ’s ochtends.
Op 16 juli 2018 wordt [verdachte] om 00:14 uur gebeld door [naam 9] , die zegt: “Ik heb voor je gestuurd”. Om 04:03 uur belt [verdachte] met [naam 2] en zegt: “Broer, het staat al op 10 over”. [naam 2] antwoordt: “Zo is ingelopen”.
Om 00:17 uur en 05:33 uur belt [verdachte] belt via Whatsapp met [naam 7] .
Op 16 juli 2018 om 05:07 uur is vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) geland, terwijl deze volgens schema zou aankomen om 05:45 uur. Op camerabeelden van de luchthaven Schiphol is te zien dat een bagagetrekker met aangekoppelde bagagekar wegrijdt bij het vliegtuig om 05:21 uur.
Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij de inzittende is van de bagagetrekker met kar en dat hij van ‘Big bro’ ( [naam 9] ) heeft gehoord welke kar hij moet hebben. Hij moet de transferbagage hebben en weet dat het gaat om een rode Summit tas.
Om 05:21 uur belt [verdachte] met [naam 2] en vraagt of hij er is. [naam 2] bevestigt dit en geeft aan: “Wat ik je gisteren vertelde, bij B”. Om 05:22 uur zegt [verdachte] tegen [naam 2] : “Er zijn 4 erin, je moet er 1tje pakken. Die rode”.
[verdachte] verklaart dat hij de bagagekar heeft meegenomen naar de Bravo pier (B-pier) en dat de kar daar wordt aangekoppeld en meegenomen door [naam 2] . Deze komt na vijf minuten terug. Hij heeft de rode Summit tas van het karretje gehaald, de andere drie koffers zitten nog in de kar.
[naam 2] verklaart dat hij die dag op een bagagetrekker naar de Bravo pier gaat, waar [verdachte] aankomt met een karretje. [naam 2] hoort via de telefoon dat hij de rode tas eraf moet pakken. Hij doet dit en houdt de tas bij zich in zijn bagagetrekker. [naam 2] draagt de tas op airside over aan een man in een wit busje.
Uit de registraties van de Schipholpas van [naam 2] blijkt dat hij op 16 juli 2018 om 05:55 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. [naam 2] verklaart dat een busje met daarin dezelfde persoon aan wie hij de tas heeft gegeven op airside, deze tas op landside naar zijn auto komt brengen. Daarna rijdt [naam 2] met de tas naar huis.
Om 07:19 uur belt [verdachte] [naam 2] en [naam 2] zegt “ik kan over 10 minuten ongeveer vertrekken”. [verdachte] zegt: “Ik laat hem alvast die kant gaan”. Om 07:21 uur belt [verdachte] naar [naam 7] en zegt: “Hij gaat binnen 20 minuten daarnaartoe. Wanneer ik je bel moet je buiten zijn”.
Om 07:37 uur belt [naam 2] naar [verdachte] en zegt: “18. Stond erop, not completed”. [verdachte] zegt: “18 en 7 van die andere”. [naam 2] bevestigt dit en zegt: “Waarvan die 18, je weet wel, die zakken gewoon zeg maar”. [verdachte] zegt: “Breng die 7 alvast, ik ga hem nu bellen dat je onderweg bent”.
Om 07:39 uur belt [verdachte] belt met [naam 7] en vraagt over hoeveel minuten hij ‘daar’ is. [naam 7] antwoordt dat hij er over tien minuten is. [verdachte] zegt: “Goed. Sta buiten opdat hij je ziet”.
Om 07:58 uur belt [verdachte] via Whatsapp met [naam 7] .
Om 07:59 uur belt [naam 2] naar [verdachte] en zegt: “Broer, ik ben er maar ik zie niemand”. [verdachte] antwoordt dat ‘hij’ daar buiten is en gaat komen.
Om 08:00 en 08:02 uur belt [verdachte] opnieuw via Whatsapp met [naam 7] .
Om 08:04 belt [verdachte] naar [naam 2] en zegt dat hij ‘die straat Dickens’ helemaal moet doorrijden. “Helemaal achterin zie je hem”.
Om 08:05 uur en 08:07 uur hebben [verdachte] en [naam 7] nogmaals belcontact via Whatsapp.
Om 08:12 uur belt [naam 2] naar [verdachte] om te vertellen dat hij ‘het’ heeft gedaan. [verdachte] zegt: “Oke, geregeld”.
[naam 2] verklaart dat hij 7 blokken uit de tas heeft gehaald. Deze 7 pakketten waren dik, ongeveer 4-5 centimeter, en ongeveer 30 bij 30 centimeter groot. Hij heeft de pakketten weggebracht en deze zijn in ontvangst genomen door “een beetje een Spaans of Zuid-Amerikaans iemand”. Deze persoon deed de deur van de auto open en pakte de tas eruit. [verdachte] zou na zijn werk de rest komen ophalen.
Uit de registraties van de Schipholpas van [verdachte] blijkt dat [verdachte] op 16 juli 2018 om 12:26 uur het beveiligd gebied van Schiphol verlaat. Om 13:04 uur belt [verdachte] met [naam 2] en zegt “Ik rij nu naar buiten, ik ben 20 minuten bij je”. Een observatieteam ziet om 13:04 uur op parkeerplaats P44 van de luchthaven Schiphol dat [verdachte] als bijrijder instapt in zijn Volvo die wordt bestuurd door zijn neef [naam 12] .
Om 13:18 uur belt [verdachte] naar [naam 8] , maar krijgt geen contact. Om 13:20 uur belt [verdachte] naar [naam 9] . Hij zegt: “Kan je de vrouw zeggen om haar telefoon open te doen? Ik ga haar bellen. We zijn nu bij haar”.
[verdachte] heeft op 16 juli ook via Whatsapp belcontact met [naam 9] , op vier verschillende tijdstippen tussen 00:16 uur en 13:22 uur.
Om 13:25 uur stopt de auto van [verdachte] in de directe omgeving van de centrale in- en uitgang van het adres van [naam 2] in Amsterdam. Om 13:31 uur komt [naam 2] de deur uit met een rode rolkoffer/tas. Hij plaatst deze in de kofferbak van een aan hem toebehorende Volkswagen en parkeert deze naast de Volvo, waarna hij samen met [naam 12] de tas van de achterbak van de Volkswagen naar de achterbak van de Volvo verplaatst. Nadat [naam 2] contact heeft gemaakt met [verdachte] aan de bijrijderszijde van de Volvo, rijdt de Volvo weg.
Om 13:39 uur belt [verdachte] naar [naam 8] en zegt: “Sister, ik ben 10 minuten van jou vandaan. Dus je kunt beginnen te lopen. Ik kom gauw”. [naam 8] antwoordt: “Ik zal daar zijn”.
Om 13:53 uur ziet het observatieteam dat de Volvo van [verdachte] parkeert op de [adres 3] in Almere. [naam 12] stapt uit de auto en opent de kofferbak van de Volvo. Hij heeft een ontmoeting met een vrouw en draagt de rolkoffer/tas aan haar over. Zij loopt ermee weg. Om 13:55 uur worden [verdachte] , [naam 12] en [naam 8] ter plaatse aangehouden.
De rode rolkoffer wordt in beslag genomen en bevat 18 pakketten met daarin in totaal 27.412 gram heroïne. Op een van de pakketten zit een stuk papieren (schilders)tape met daarop de handgeschreven tekst “not complete”.
[verdachte] verklaart dat hij de tas naar [naam 8] moest brengen op een van tevoren met haar afgesproken locatie in Almere. Dat is de plek waar hij is aangehouden. Big bro ( [naam 9] ), die in Afrika woont, is de eigenaar van de spullen (de rechtbank begrijpt: de verdovende middelen). Hij is de man die de verdovende middelen verstuurt en alle opdrachten geeft. [naam 8] is de vrouw die ook is aangehouden in Almere. Big bro en [naam 8] is één.
[verdachte] ging er vanuit dat het cocaïne betrof maar achteraf hoorde hij dat het heroïne was. Hij zou per blok 2500 euro krijgen van [naam 8] , die hem zou betalen zodra zij het geld had ontvangen. Aan [naam 2] zou [verdachte] tussen 20.000 en 30.000 euro betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s die er aankwam. Van de 2500 per kilo die de organisatie hem betaalt, zou hij ongeveer 1000 per kilo aan [naam 2] geven.
[naam 8] verklaart dat zij een telefoontje kreeg van ‘de dikke man’ om de tas op te halen. Hij zou er in 10 minuten zijn. Zij had hem het adres gegeven van de plaats waar ze is aangehouden. Toen zij aankwam, stapte er een slanke man uit de auto die de kofferbak opendeed. De dikke man, die zij al eerder had gezien en die [naam 13] heet, bleef in de auto zitten. De slanke man bracht haar de rode tas uit de kofferbak. Vervolgens is zij aangehouden. [naam 8] verklaart dat zij [naam 9] al heel lang kent. Hij heeft dezelfde achternaam als haar dochter.
In de woning van [naam 8] is een Samsung telefoon aangetroffen en in beslag genomen, die bij [naam 8] in gebruik was. Hierin zijn afbeeldingen aangetroffen van een Spaans familieboekje, waarin is vermeld dat [naam kind] een kind is van [naam 8] en [naam 9] . [naam 8] heeft met de Samsung tussen 13 juli 2017 en 16 maart 2018 contact gehad met het nummer [telefoonnummer 14] van [naam 9] . Aan [naam 9] zijn in deze periode familiefoto’s van [naam 8] en haar kinderen verstuurd. Ook heeft [naam 8] [naam 9] meerdere malen verzocht om geld voor de huur en voor eten.
[naam 9] heeft op 19 januari 2018 het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) gestuurd aan [naam 8] . Op 26 januari 2018 is er een gesprek tussen [verdachte] en [naam 8] , waarbij [verdachte] vraagt of [naam 8] hem de volgende dag kan ontmoeten. [naam 8] vraagt: “Is het van Afrika?”, waarop [verdachte] bevestigend antwoordt en zij een afspraak met elkaar maken.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak A feit 3 (C11) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 16 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
[verdachte] heeft ten aanzien van dit zaaksdossier zowel in verhoren bij de KMAR als ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd. Uit deze verklaring, in combinatie met de overige bewijsmiddelen zoals deze zijn opgenomen in bijlage II, volgt dat [verdachte] op 16 juli 2018 tezamen met [naam 9] , [naam 2] en [naam 8] betrokken is geweest bij het opzettelijk binnen Nederland brengen van 27.412 gram heroïne en dat hij daarnaast op dezelfde datum met [naam 2] betrokken is geweest bij de invoer van een onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne. Door [verdachte] is niet verklaard over betrokkenheid van [naam 7] . Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank evenwel dat ook [naam 7] bij de invoer van de onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne was betrokken.
Verlengde invoer
Evenals in C8 wordt [verdachte] in dit zaaksdossier primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Zoals hiervoor al is overwogen ten aanzien van zaak A feit 1 (C8), moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ extensief worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer van verdovende middelen.
Aan [naam 7] afgeleverde blokken ook cocaïne en/of heroïne
Bij de aanhouding van [verdachte] en [naam 8] op 16 juli 2018 in Almere, is de rode rolkoffer/tas (hierna: tas) in beslag genomen die, naar uit de bewijsmiddelen blijkt en ook door [verdachte] is verklaard, eerder die dag via de luchthaven Schiphol binnen Nederland was gebracht. In deze tas bevonden zich op dat moment 18 zakken met heroïne. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 2] voorafgaand aan de gebeurtenissen in Almere reeds een deel van de inhoud uit de rode tas heeft verwijderd. Het ging hierbij om 7 pakketten. Dit waren blokken, met bruine tape, die hij heeft afgeleverd in Amsterdam aan, zo oordeelt de rechtbank, [naam 7] . Deze blokken zijn niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Derhalve is niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of ook ten aanzien van deze blokken sprake is geweest van de (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Blijkens het toetsingskader dat door het Gerechtshof Amsterdam in onder meer het onderzoek Pan is uitgewerkt, geldt als uitgangspunt dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. De rechtbank acht die conclusie in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is van belang dat de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van deze blokken in aanzienlijke mate overeenkomen met de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van de 27.412 gram heroïne die op 16 juli 2018 in Almere in beslag genomen is. Deze heroïne is met dezelfde tas Nederland binnengekomen en is gelijktijdig met de blokken buiten de douane om van Schiphol gebracht door dezelfde betrokkenen. Nadat de zakken met heroïne van de zeven blokken met onbekend gebleven inhoud waren gescheiden, is elke partij afzonderlijk op straat afgeleverd aan een persoon met wie [verdachte] in nauw contact stond. Het enige waarin de blokken van de zakken met heroïne lijken te verschillen, is dat de identiteit van de ontvanger een andere is. Nu verder de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen tapgesprekken en de modus operandi overeen komen, acht de rechtbank de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zeven blokken boven redelijke twijfel verheven. Daartoe is mede van belang dat geen van de verdachten een aannemelijke andersluidende verklaring heeft gegeven voor de inhoud van de hun voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
Medeplegen
Voor het toetsingskader van medeplegen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor met betrekking tot zaak A feit 1 (C8) heeft overwogen en overweegt aanvullend het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer dat [verdachte] in contact stond met de opdrachtgever van het transport ( [naam 9] ) over de organisatie daarvan, dat hij een rol had bij het onderscheppen en van Schiphol af (laten) brengen van de verdovende middelen na aankomst op de luchthaven, waartoe hij ook [naam 2] heeft ingeschakeld, en dat hij betrokken was bij het (laten) afleveren van de verdovende middelen op een tweetal plekken binnen Nederland. Bovendien volgt uit zijn verklaring dat hij voor zijn rol bij de invoer een aanzienlijk geldbedrag zou ontvangen (2500 euro per kilo) en dat hij op zijn beurt [naam 2] zou betalen voor diens betrokkenheid.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 9] , [naam 2] , [naam 7] en [naam 8] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen van (verlengde) invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen.
4.3.6
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B feit 2 (C9)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 17 juni 2018 om 11:43 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] met [verdachte] en zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”. [verdachte] zegt: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] bevestigt dit en zegt: “Als dat lukt is het groen”.
Op 19 juni 2018 om 11:20 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] met [verdachte] en zegt: “Hij heeft mij net gebeld. Laat maar doorgaan, het is geregeld”. [verdachte] zegt: “Ik zie je vanavond”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] zegt: “Ok dan moet je kwart voor 4 bij de A4 zijn, de shell”.
Op 20 juni 2018 om 19:17 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] opnieuw met [verdachte] . [verdachte] zegt: “Het ziet er positief uit. Vroeg in de ochtend dan zie je me, oke?” De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] bevestigt dit.
Om 23:40 uur belt [verdachte] met [naam 8] . Hij zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend”. Op de vraag van [naam 8] hoe laat dat zal zijn, zegt hij: “Ik denk rond zeven a half acht. Laat je telefoon dus aan staan, zodra ik je bel moet je het adres per sms aan mij sturen, dan kan ik gaan rijden. Als ik niet bel, dan is het omdat er niets is”. [naam 8] reageert met: “Geen probleem. Oke”.
Op 21 juni 2018 om 00:33 uur stuurt [verdachte] een sms naar het nummer * [telefoonnummer 19] : “Groen broertje, bel me als je gaat rijden”.
Om 02:36 uur laat de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] aan [verdachte] weten: “Ik ga nu vertrekken”. Om 03:21 geeft hij aan: “Ik ben bij die Shell daar”. [verdachte] zegt: “Oke. Dusse na zessen komt het. Ik ben op de weg”. Om 03:42 uur vraagt [verdachte] aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] : “Welke auto heb je, die Golf?”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] zegt: “Ja toch, je weet toch”.
Op camerabeelden van Shell [naam 14] is te zien dat om 03:17 uur een Volkswagen Golf het terrein van het tankstation komt oprijden. Dit voertuig parkeert en de bestuurder loopt naar de shop en rekent daar een drankje af, om daarna weer in de Volkswagen Golf plaats te nemen. Op snapshots van de camerabeelden uit de shop wordt [naam 4] herkend.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 03:42 uur een personenauto, die wordt herkend als de Volvo van [verdachte] , het terrein van het tankstation oprijdt. Uit het baken dat is geplaatst in deze auto blijkt ook dat deze zich omstreeks deze tijd bevindt ter hoogte van de Rijksweg A4 te Hoofdorp, waar het tankstation is gevestigd.
Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] om 03:43 uur uit zijn voertuig stapt en plaatsneemt aan de passagierszijde van de Volkswagen Golf. Na negen minuten in de Volkswagen Golf te hebben gezeten rijdt [verdachte] weg in zijn Volvo. Ook de bestuurder van de Volkswagen Golf rijdt weg.
Volgens zijn werkrooster stond [naam 4] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. [verdachte] was volgens zijn rooster ingeroosterd van 14:00 tot 22:30 uur.
Om 06:07 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] met [verdachte] en zegt “Ze arriveren nog”. [verdachte] antwoordt: “Ik weet dat het bijna is. Ey die jongen staat klaar daar”. De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”.
Op 21 juni 2018 om 06:07 uur landt vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria) op de luchthaven Schiphol. De vlucht wordt afgehandeld aan gate G06. Uit camerabeelden van de luchthaven Schiphol blijkt dat op 21 juni 2018 omstreeks 06:17 uur een witkleurige bagagetrekker het platform op rijdt.
Om 06:20 uur wordt de transportband voor bagage aangesloten op de bulkruimte. Aansluitend komt de witkleurige bagagetrekker naar deze transportband toegereden. Om 06:21 uur komen de eerste bagagestukken via de transportband naar beneden. De witkleurige bagagetrekker verlaat omstreeks 06:23 uur het platform met een bagagekar. Op de camerabeelden is te zien dat in de trekker twee personen zitten.
Om 06:24 uur belt de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] met [verdachte] . [verdachte] vraagt: “Gelukt?”. Het antwoord luidt: “Ja, is hij standby daar?” Dat bevestigt [verdachte] . De gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] zegt: “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is bij de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”.
Op de camerabeelden is de witkleurige bagagetrekker met bagagekar om 06:24 uur te zien op de rotonde aan het begin van de G-Pier, waarna hij onder de F-Pier doorrijdt.
Om 06:29 uur vraagt [verdachte] aan de gebruiker van het nummer * [telefoonnummer 19] : “Heb je gegeven?”. Deze antwoordt: “Overgedrage ja, snel gedaan”.
Om 06:40 uur straalt het baken in de Volvo van [verdachte] een locatie aan op een parkeerplaats aan de [adres 4] te Amsterdam. Om 07:15 uur ziet het observatieteam de Volvo geparkeerd staan op deze parkeerplaats.
Om 07:46 uur belt [verdachte] met [naam 8] en zegt: “Goedemorgen [bijnaam], kan je mij het adres sturen. Dan rijd ik naar je toe”. [naam 8] antwoordt: “Oke, ik ga dat nu doen”. [naam 8] verstuurt om 07:48 uur een sms aan [verdachte] met de tekst: “ [adres 5] ”.
Volgens zijn werkrooster stond [naam 2] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij om 07:43 uur het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol verlaat en om 07:57 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de uitrit van personeelsparkeerplaats P5.
Om 08:07 uur ziet het observatieteam dat de Volkswagen Golf die toebehoort aan [naam 2] het parkeerterrein aan de [adres 4] te Amsterdam op komt rijden. De Volkswagen Golf rijdt richting de Volvo van [verdachte] . Beide voertuigen verlaten het parkeerterrein om 08:10 uur.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij om 08:17 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de inrit van parkeerplaats P5. Om 08:37 uur betreedt hij het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol via doorlaatpost 58.
Om 08:37 uur straalt het baken in de Volvo van [verdachte] een locatie aan op de [adres 6] te Almere.
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak B feit 2 (C9) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 21 juni 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Verlengde invoer
Evenals in C8 en C11 wordt [verdachte] in C9 primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Zoals hiervoor al is overwogen, moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ extensief worden geïnterpreteerd; het verbod ziet ook op “verlengde” invoer van verdovende middelen.
Cocaïne en/of heroïne afgeleverd door [verdachte] ?
In dit geval is, anders dan ten aanzien van zaak A feit 3 (C11), door de autoriteiten in het geheel geen bagage met heroïne en/of cocaïne onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Ook [verdachte] heeft daarover, anders dan in andere zaaksdossiers, geen concrete verklaring afgelegd. Hierdoor is niet komen vast te staan wat op 21 juni 2018 van Schiphol is gebracht en daarop naar [naam 8] in Almere is gebracht.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank doet zich ook hier de reeds ten aanzien van zaak A feit 3 (C11) beschreven uitzondering voor. Hierbij komt uit het procesdossier voldoende concrete informatie naar voren waaruit volgt dat het boven redelijke twijfel verheven is dat de verdachten bagage met heroïne en/of cocaïne binnen Nederland hebben gebracht.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbag-methode, waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. De modus operandi in de onderhavige zaak wijst ook op deze methode.
Daarnaast geldt dat [verdachte] in dit zaaksdossier heeft samengewerkt met (onder meer) [naam 2] en [naam 8] . Voor zowel [verdachte] als voor [naam 2] en [naam 8] geldt dat ten aanzien van zaak A feit 3 (C11) is komen vast te staan dat zij zich op 16 juli 2018 - circa drie weken na de invoer in de onderhavige zaak - hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs. Bij die gelegenheid is ruim 27 kilogram heroïne in beslag genomen, die afkomstig was van vlucht KL588 uit Lagos (Nigeria), eenzelfde lijnvlucht als waar het in dit zaaksdossier (C9) over gaat. [naam 2] heeft in beide gevallen na vertrek van Schiphol [verdachte] ontmoet, waarna [verdachte] naar Almere rijdt waar hij met [naam 8] heeft afgesproken. [verdachte] heeft zich voorts ook op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 11 kilogram heroïne, die in beslag genomen is (C8). Hoewel [verdachte] niet specifiek een verklaring heeft willen afleggen over zaaksdossier C9, heeft hij in het algemeen verklaard dat hij tussenpersoon was en dat hij degene is die [naam 2] heeft benaderd om een rol te vervullen bij het verdere vervoer, buiten de douane om, van de bagage. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat het zijn taak was verdovende middelen ‘buiten’ te krijgen en af te leveren bij [naam 8] , waarna hij op een telefoontje moest wachten en [naam 8] hem geld gaf.
Verder is van belang dat [verdachte] en [naam 8] aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen. Als [verdachte] in een telefoongesprek op 20 juni 2018 (om 23:40 uur) tegen [naam 8] zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend” en haar vraagt ‘het adres’ per sms te sturen, begrijpt [naam 8] waarover het gaat omdat zij antwoordt: “Geen probleem. Oke”.
Dit alles acht de rechtbank mede redengevend voor het bewijs van dit aan [verdachte] ten laste gelegde feit (C9). Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot dit feit op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C11, zodat het bewijs van het in die zaak ten laste gelegde feit als schakelbewijs zal worden gebruikt. Ten slotte volgt uit de bewijsmiddelen dat er op 21 juni 2018 buiten Schiphol daadwerkelijk ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [naam 2] en [verdachte] en vervolgens [verdachte] en [naam 8] , zodat het door de verdediging geopperde scenario van een testzending (‘lijntester’) niet aannemelijk is. In dat geval zou het namelijk hebben volstaan een bagagestuk slechts te onderkennen en zou dit vervolgens niet daadwerkelijk op verboden wijze van airside naar landside behoeven te worden vervoerd, met als doel dit bij [naam 8] af te leveren. Het feit dat deze verboden handelingen, met alle risico’s op ontdekking van dien, hebben plaatsgevonden, duidt erop dat het ook in dit geval een zending met harddrugs betrof.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van de verdachten op 21 juni 2018 betrekking hadden op (verlengde) invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarbij is van belang dat [verdachte] in andere zaaksdossiers bekennende verklaringen heeft afgelegd, waaruit volgt dat hij op andere data opzettelijk en tegen betaling samen met anderen betrokken is geweest bij de invoer van harddrugs. Over de gebeurtenissen van 21 juni 2018 heeft [verdachte] geen verklaring willen afleggen. De ontmoeting met [naam 4] bij het Shell tankstation aan de A4 nabij Schiphol vond bovendien in de nacht van 21 juni 2018 plaats terwijl [verdachte] niet vanwege een dienst op Schiphol in de buurt moest zijn; hij was die dag pas ingeroosterd vanaf 14:00 uur. [verdachte] heeft over zijn nachtelijke aanwezigheid aldaar of zijn motivatie voor deze ontmoeting geen uitleg gegeven. Daarmee heeft hij geen concrete, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor deze belastende omstandigheid, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht. Nu uit de verklaringen van [verdachte] volgt dat hij al langere tijd bezig was met de invoer van heroïne en/of cocaïne en in het voorgaande reeds is geconcludeerd dat ook op 21 juni 2018 een zending is ingevoerd die door [verdachte] bij [naam 8] is afgeleverd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het opzet van [verdachte] ook op 21 juni 2018 was gericht op de (verlengde) invoer van heroïne en/of cocaïne .
Medeplegen
Voor het toetsingskader van medeplegen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor met betrekking tot zaak A feit 1 (C8) heeft overwogen en overweegt aanvullend het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval ten aanzien van [verdachte] sprake is van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne, moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband. Zijn rol bij de invoer acht de rechtbank zowel intellectueel als feitelijk van significant gewicht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] een rol had bij het onderscheppen van de verdovende middelen na aankomst op Schiphol, waarover hij in nauw contact stond met [naam 4] . Nadat de drugs van airside waren afgebracht heeft hij [naam 2] ontmoet en de verdovende middelen van hem overgenomen. Daarop is hij naar Almere gereden om de verdovende middelen volgens afspraak aan [naam 8] af te leveren. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 4] , [naam 2] en [naam 8] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen van (verlengde) invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen
4.3.7
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 2 (C10)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit het procesdossier onder meer het volgende af.
Op 29 juni 2018 belt [verdachte] meerdere malen met [naam 8] over een ontmoeting. Om 13:29 uur geeft [naam 8] aan dat ze er binnen tien minuten zal zijn.
Op 30 juni 2018 stuurt [naam 9] via Whatsapp een afbeelding aan [verdachte] , die achteraf niet goed zichtbaar meer te maken is. [verdachte] stuurt daarop aan [naam 9] : “Bigman send the pic to my other phone”.
In een aan [verdachte] toebehorende Samsung Galaxy J3 telefoon is een foto aangetroffen van een bruine reistas van het merk Summit met daarnaast een voet van een persoon met een donkere huidskleur. De aanmaakdatum van de foto is 30 juni 2018.
Op 30 juni 2018 om 17:15 uur stuurt [naam 9] via whatsapp een adres in Almere naar [verdachte] : [adres 7]
Om 22:09 uur stuurt [naam 9] naar [verdachte] :
NAME [naam 15]
TAG NO: KL 383342
DESTINATION: ATL
FLIGHT NO DL 71
POSITION: BULK 5
FLIGHT REG: PHAKB
DEPARTURE TIME 2213HRS
Op 1 juli 2018 wordt [verdachte] om 04:46 uur gebeld door [naam 4] , die hem zegt: “Je staat als rijder”. [verdachte] antwoordt: “Oke mooi, nog mooier. Ik zie je dadelijk”. [verdachte] belt tien minuten later met [naam 10] en laat weten dat hij onderweg is.
Uit Schipholpasgegevens blijkt dat [naam 4] het beveiligde gebied om 05:13 uur betreedt. [verdachte] komt om 05:17 uur aan op de personeelsparkeerplaats P44.
Om 05:19 uur belt [verdachte] met [naam 10] en zegt: “Oke luister, hij komt op half, ik sta bij de bushalte. Als ik het niet haal. Dezelfde …. met Summit. Het is bruin oke?”.
Om 05:34 uur belt [verdachte] met [naam 4] en zegt: “De bus was een probleem. Ik hoop binnen de halen”. [naam 4] zegt: “Oke, want hij komt hier he, zeventien he. Zevenenveertig”. [verdachte] vraagt: “Hoe laat?”. [naam 4] geeft aan: “Zevenenveertig op het E-tje. En hier bij ons op E zeventien”. [verdachte] zegt dat [naam 4] hem moet ophalen. [naam 4] zegt: “Oke ik haal je op voorin”.
Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:37 uur.
De vlucht uit Lagos (Nigeria) met vluchtnummer KL588 en registratienummer PHAKB is op 1 juli 2018 geland op Schiphol om 05:30 uur. Volgens planning zou de vlucht om 05:46 uur aan de blokken staan bij gate E17. In werkelijkheid was dit vijf minuten eerder, om 05:41 uur, het geval.
Uit de Schipholpasgegevens van [naam 2] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:47 uur. [naam 2] was blijkens zijn werkrooster op 1 juli 2018 niet ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol. 24 minuten later, om 06:11 uur, verlaat [naam 2] het beveiligd gebied.
Op 1 juli 2018 hebben [verdachte] en [naam 2] tienmaal telefonisch contact met elkaar tussen 05:15 uur en 06:03 uur. De telefoonnummers die zij gebruiken ( [telefoonnummer 13] voor [naam 2] en [telefoonnummer 4] voor [verdachte] ) zijn allebei de dag tevoren, op 30 juni, voor het eerst aangemeld bij de telecomprovider. Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers van de periode tussen 30 juni 2018 en 13 juli 2018 blijkt dat zij met deze telefoonnummers enkel elkaar hebben gebeld.
Om 12:26 uur zoekt [naam 9] via whatsapp belcontact met [verdachte] .
Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol verlaat om 14:37 uur.
Om 14:48 uur belt [verdachte] met [naam 9] . [naam 9] vraagt: “Hoe laat vertrekt ze, als de dame ergens heen wil, hoe laat?” [verdachte] antwoordt: “Ik ben gewoon op haar aan het wachten. Je weet dat (…) ga ik naar haar”. [naam 9] vraagt: “Hoe laat? 45 minuten?” [verdachte] bevestigt dit.
Om 14:51 uur belt [verdachte] met [naam 2] .
Om 14:58 uur verlaat [verdachte] met zijn Volvo het personeelsparkeerterrein op de luchthaven Schiphol. Uit de gegevens van het in deze auto geplaatste peilbaken blijkt dat de Volvo naar de [straatnaam 1] in Amsterdam rijdt en daar parkeert om 15:20 uur. Deze locatie is in de directe omgeving van de woning van [naam 2] aan de [adres 8] te Amsterdam. Na 40 minuten vertrekt de Volvo naar Almere.
Om 16:23 uur belt [verdachte] met [naam 8] . Hij zegt: “Ik ben hier in de [straatnaam 2] ”. [naam 8] antwoordt: “Oke, ik kom eraan”.
Om 16:28 uur parkeert de Volvo van [verdachte] gedurende 7 minuten aan de [adres 9] in Almere. Deze locatie is in de directe omgeving van de [adres 3] te Almere, waar [verdachte] en [naam 8] zijn aangehouden op 16 juli 2018. Ook in de directe omgeving van dit adres ligt de [adres 10] te Almere, het adres dat [verdachte] de avond tevoren, op 30 juni 2018, via Whatsapp heeft ontvangen van [naam 9] .
Beoordeling
De rechtbank acht gelet op het samenstel van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd en in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaak A feit 2 (C10) zoals opgenomen in Bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 1 juli 2018. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
[verdachte] heeft ten aanzien van dit zaaksdossier bij de KMAR een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft – samengevat - verklaard dat er op 1 juli 2018 bagage met drugs uit Lagos zou komen. Het ging om een bruine Summit tas. [verdachte] was zelf rijder. Hij was op tijd en is met de wagen naar de vlucht gegaan. De bagage heeft hij direct naar Delta gereden en daar heeft hij deze afgeleverd aan een Turk in een wit KLM busje. [verdachte] denkt dat hij na zijn werk bij [naam 2] is geweest. Big bro ( [naam 9] ) geeft hem de opdrachten. In het gesprek van 14:48 uur doelt [naam 9] met “ze” en “de vrouw” op [naam 8] , denkt [verdachte] . Big bro en [naam 8] zijn één. Op 1 juli 2018 heeft hij [naam 8] ontmoet om die bruine tas met verdovende middelen aan haar te geven, aldus [verdachte] .
Ter terechtzitting is [verdachte] hierop teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij zeker weet dat hij op 1 juli 2018 geen tas heeft gehad en overgedragen. Nu zijn hierboven weergegeven verklaring bij de KMAR steun vindt in de overige bewijsmiddelen, houdt de rechtbank [verdachte] aan deze eerdere verklaring en zal zij deze bezigen voor het bewijs in C10. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [verdachte] desgevraagd ter terechtzitting geen andere verklaring heeft gegeven voor de communicatie die hij op de bewuste dag heeft gevoerd en de reisbewegingen die hij heeft gemaakt, zoals deze volgen uit de vastgestelde feiten en omstandigheden.
Uit de verklaring van [verdachte] , in combinatie met de overige bewijsmiddelen zoals deze zijn opgenomen onder C10 in bijlage II, volgt dat [verdachte] op 1 juli 2018 tezamen met [naam 9] en [naam 8] betrokken is geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne op 1 juli 2018. Door [verdachte] is niet verklaard over betrokkenheid van [naam 2] op deze datum. Uit de bewijsmiddelen, in onderling verband beschouwd en in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van C11 en C9, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [naam 2] op 1 juli 2018 als medepleger bij de invoer van de onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne was betrokken. Net als in C11 staat [verdachte] op die dag in nauw contact met [naam 2] , die zich op 1 juli 2018 kort na aankomst van de betreffende vlucht gedurende enige tijd binnen het beveiligde gebied van Schiphol bevindt terwijl hij die dag geen dienst heeft. In C11 heeft [verdachte] [naam 2] later op de dag ontmoet bij zijn woning, bij welke gelegenheid [naam 2] een bagagestuk aan [verdachte] heeft overgedragen. In C9 heeft de rechtbank geoordeeld dat tussen hen beiden eenzelfde overdracht heeft plaatsgevonden op een parkeerterrein aan de [adres 4] te Amsterdam. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank ook in C10 oordeel dat [verdachte] , die in de middag van 1 juli 2018 gedurende 40 minuten heeft geparkeerd nabij de woning van [naam 2] en zelf heeft verklaard dat hij denkt bij [naam 2] te zijn geweest, daar van [naam 2] een bagagestuk in ontvangst heeft genomen en dat het dit bagagestuk was dat [verdachte] vervolgens in Almere aan [naam 8] heeft overgedragen.
De rechtbank verwijst voor het overige naar hetgeen zij in C11 en C9 heeft overwogen met betrekking tot verlengde invoer, opzet en medeplegen. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen daar is vermeld ook voor deze zaak geldt. Door de grote overeenkomsten tussen deze dossiers acht de rechtbank de bewijsvoering in C11 en C9 mede redengevend voor C10.
4.3.8
Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B feit 1 (C3)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 10 maart 2018 sms’t [verdachte] aan medeverdachte [naam 1] : “Broer kijk voor me of we weekend 17 18 werk aub”. Een aantal minuten later sms’t [verdachte] aan [naam 1] : “En 22 23 24 25”. Diezelfde avond belt [naam 1] naar [verdachte] en zegt dat “24 25” goed is.
Op 24 maart 2018 om 00:54 uur sms’t [verdachte] aan [naam 7] : “Laat mij weten zodra je iets weet”. Om 01:03 uur reageert [naam 7] per sms-bericht dat hij dit zal doen, waarna hij om 05:32 uur aan [verdachte] sms’t: “Vermoedelijk goed”. Een paar minuten later vraagt [verdachte] aan [naam 7] of hij ‘het’ heeft. [naam 7] reageert: “Vermoedelijk wel”. Kort daarna vraagt [naam 7] aan [verdachte] : “Om hoe laat kom je hier langs?”. [verdachte] reageert dat hij er om negen uur is.
Op 24 maart 2018 om 05:39 uur sms’t [verdachte] aan [naam 1] : “Groen”. Vervolgens belt [naam 1] naar [verdachte] en vraagt of [verdachte] het telefoonnummer voor hem heeft. [verdachte] antwoordt dat hij het om negen uur heeft en dat hij het moet ophalen.
Om 08:32 uur belt [verdachte] naar [naam 7] en zegt dat hij onderweg is en dat hij “binnenkort daar” is. De auto van [verdachte] arriveert om 08:52 uur in de [adres 11] in Amsterdam en stopt daar. Om 08:55 uur zegt [verdachte] in een telefoongesprek met [naam 7] : “ik ben hier”. Om 08:56 uur betreedt [verdachte] de centrale in- en uitgang van de percelen [adres 11] 26 tot en met 28. Uit het dossier volgt dat het verblijfadres van [naam 7] gelegen is aan de [adres 11] 28-1. Om 09:05 uur verlaat [verdachte] de centrale in- en uitgang.
Om 09:02 uur sms’t [verdachte] aan [naam 1] “ [telefoonnummer 23] ”.
’s Middags, om 13:18 uur, belt [verdachte] naar [naam 1] . [naam 1] zegt dat hij bezig is, maar dat het nummer dat [verdachte] hem heeft gegeven niet klopt. [naam 1] zegt dat hij foto’s voor [verdachte] heeft en dat hij die “straks” zal brengen. Verder zegt [naam 1] : “ik ben nou die bulk aan het lossen nog 5 colli’s. alleen ik heb die jongens allemaal weggestuurd jongen”. [verdachte] vraagt aan [naam 1] : “die nummer van die telefoonnummer klopt niet?”. Hierop reageert [naam 1] : “Nee klopt niet. Ik heb een foto van waar.. die nummer van waar ..waar ik nu in zit. waar.. je weet toch ..waar die...”. [verdachte] antwoordt “jaja (…) is goed”.
Het onderzoeksteam heeft onderzocht welke vluchten er op 24 maart 2018 vanuit een bronland van verdovende middelen zouden arriveren op de luchthaven Schiphol. Een van deze vluchten betrof vlucht KL755, komend uit Quito-Guayaquil (Ecuador). Uit onderzoek bleek dat aan boord van deze vlucht een luchtvrachtcontainer (hierna ook: AKE) stond met het unieke nummer [telefoonnummer 24] . Het AKE-nummer [telefoonnummer 24] maakt deel uit van het 06-nummer dat [verdachte] aan [naam 1] sms’te op 24 maart 2018 om 09:02 uur.
Om 12:52 uur kwam een vliegtuig met vluchtnummer KL755 aanrijden bij gate F6 op Schiphol. Om 13:04 uur werd een AKE met het unieke nummer AKE95281KL uit het vliegtuig gehaald. Tien minuten later opent [naam 1] een AKE met nummer AKE90613KL en leegt deze bij bagageband 19A in de Westkelder, waar de Amsterdam-bagage van voornoemde vlucht werd gelost. Om 13:16 uur pakt [naam 1] zijn mobiele telefoon, gaat voor de AKE staan en maakt een selfie. Om 13:18 uur pakt [naam 1] zijn mobiele telefoon opnieuw en houdt deze bij zijn oor.
Om 13:41 uur belt [verdachte] naar [naam 7] en zegt “Negatief”. [naam 7] reageert: “datzelfde zegt die ene mij. Het zijn een stel charlatans”. Ook zegt [naam 7] : “hij heeft mij gezegd dat dat nummer niets eens daar was”. ’s Avonds, om 21:46 uur, belt [naam 7] naar [verdachte] en zegt: “ik ben in Pica(longa). Kom hierheen”, waarop [verdachte] zegt: “oké”.
Op 25 maart 2018 hebben [verdachte] en [naam 7] opnieuw telefonisch contact. In dit telefoongesprek zegt [verdachte] onder andere: “maar waarom gaan zij aan jou dingen geven die niet kloppen. Dat is gevaarlijk”.
Toetsingskader
[verdachte] wordt verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne en/of heroïne.
Nu hij zich ten aanzien van de verdenking in C3 op zijn zwijgrecht heeft beroepen en er geen getuigen zijn die een verklaring hebben afgelegd over zijn gedragingen met betrekking tot deze verdenking, dient te worden gekeken naar de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van de (tap)verslagen en overige onderzoeksbevindingen in het dossier. De (tap)verslagen kunnen alleen worden geduid als met betrekking tot cocaïne en/of heroïne te zijn gevoerd indien de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere bewijsmiddelen daarvoor voldoende basis bieden. Er kan hierbij ook betekenis worden toegekend aan datgene dat overigens ten aanzien van één of meer van de deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij cocaïne en/of heroïne. Ook kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van ander bewijs tegen de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Beoordeling
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven tapverslagen kan op zichzelf beschouwd niet - ook niet in onderling verband en samenhang bezien - worden afgeleid dat deze betrekking hebben gehad op de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Echter, in het onderhavige onderzoek is in diverse zaaksdossiers gebleken dat meerdere verdachten zich gedurende een langere periode in 2018 hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs door middel van de hiervoor beschreven airbag-methode. Los van het onderhavige zaaksdossier, acht de rechtbank bewezen dat de [verdachte] hierbij in vier zaaksdossiers was betrokken, waarbij in twee gevallen (C8 en C11) kilo’s harddrugs in beslag zijn genomen. Steeds had [verdachte] voorafgaand aan de bewezenverklaarde invoer contact met een ander van wie hij de benodigde gegevens kreeg (zoals informatie over de bagage met verdovende middelen en de geplande vluchtgegevens voor de aankomst daarvan op Schiphol), waarna hij verschillende personen op Schiphol inschakelde om de bagage te onderkennen en veilig te stellen.
Deze methode is ook gebruikt bij de invoer van harddrugs op 16 juli 2018 (zaak A feit 3, C11). Ter zake van dat feit acht de rechtbank, zoals hiervoor in dit vonnis is vermeld, wettig en overtuigend bewezen dat naast [verdachte] ook [naam 7] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de invoer van harddrugs. Net als in C3 heeft [verdachte] in C11 voorafgaand aan het drugstransport telefonisch contact met [naam 7] en wordt hij enige uren voordat de landing van de betreffende vlucht met bagage met harddrugs op Schiphol plaatsvindt, gesignaleerd bij diens verblijfsadres. Gelet op de inhoud van de tussen [verdachte] en [naam 7] gevoerde communicatie in beide dossiers en de volgordelijkheid van de gebeurtenissen zoals deze zijn weergegeven onder de vastgestelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in beide gevallen van [naam 7] de informatie ontvangt die is benodigd om na aankomst van de vlucht met verdovende middelen de bagage op Schiphol veilig te (laten) stellen. In C3 is daartoe van belang dat [verdachte] en [naam 7] elkaar hebben ontmoet in de ochtend van 24 maart 2018 en dat [verdachte] onmiddellijk na die ontmoeting een 06-nummer doorgeeft aan [naam 1] waarin een nummer is verstopt van een AKE luchtvrachtcontainer. Het onderzoeksteam heeft vastgesteld dat de AKE-container met dit nummer aanwezig was op vlucht KL755 uit Ecuador. [naam 1] is vervolgens bij de bagageafhandeling van deze vlucht aanwezig en laat, na het uitpakken van een luchtvrachtcontainer met een ander nummer dan het nummer dat hij van [verdachte] had gekregen, aan [verdachte] weten dat er niets is en het nummer niet klopt. [verdachte] en [naam 7] bespreken vervolgens dat het “negatief” is en zijn hierover blijkbaar verbolgen, nu zij overige betrokkenen in dit verband aanduiden als “charlatans”, die aan [naam 7] “dingen geven die niet kloppen”, terwijl dat gevaarlijk is.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de handelingen van [verdachte] in de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 (C3) die hij samen met anderen verrichtte, evenals ten aanzien van zaak A feit 3 (C11), gericht waren op het medeplegen van de invoer van harddrugs.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de handelwijze met betrekking tot zaak B feit 1 (C3) op essentiële punten overeen met de handelwijze die is vastgesteld ten aanzien van zaak A feit 3 (C11), zodat het bewijs in die zaak als schakelbewijs in deze zaak zal worden gebruikt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar hetgeen zij onder zaak A feit 3 (C11) heeft overwogen over opzet en medeplegen. Zij is van oordeel dat hetgeen daar is vermeld ook voor deze zaak geldt en acht de bewijsvoering ter zake van feit A feit 3 (C11) mede redengevend voor het bewijs van opzet en medeplegen ter zake van zaak B feit 1 (C3), ook al is het in deze zaak bij – kort gezegd – het voorbereiden van invoer van harddrugs gebleven. Zowel in zijn verhoren bij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMAR) als ter terechtzitting heeft [verdachte] zich ten aanzien van de verdenking in C3 op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft daarmee geen concrete, de redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor deze belastende overeenkomsten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich met zijn handelen als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen.
Overige bewijsverweren
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door de rechtbank, zoals hiervoor vermeld.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder de in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A
Feit 1 (C8)
Primair
hij op 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne;
Feit 2 (C10)
Primair
hij op 1 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
Feit 3 (C11)
Primair
hij op 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 27.412 gram van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
Zaak B
Feit 1 (C3)
hij in de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één ander heeft getracht te bewegen om bij dat feit behulpzaam te zijn en/of om daartoe inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of (een) ander(en)
- gecommuniceerd en afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en werktijden en het doorgaan van dit transport en
- het nummer van de AKE (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven en
- zich volgens afspraak naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en zich gereed gehouden en
- gezocht en/of laten zoeken naar de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden;
Feit 2 (C9)
Primair
hij op 21 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair, telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Zaak B
Ten aanzien van zaak B feit 1:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn en/of een ander trachten te bewegen om daartoe inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Ten aanzien van zaak B feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenhalf jaar met aftrek van het voorarrest, dit na compensatie voor overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. De rol van de verdachte kan niet als ‘chef logistiek’ worden gekwalificeerd, zoals door de officieren van justitie is gedaan, maar slechts als die van uitvoerder. De verdachte heeft volledige openheid van zaken gegeven en hij heeft spijt betuigd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 25 augustus 2022.
De raadsman heeft primair verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zo mogelijk gecombineerd met een maximale taakstraf. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en rekening te houden met de gewijzigde VI-regeling. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren op te leggen, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van heroïne en/of cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen hiertoe. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van internationale handel in verdovende middelen. De verdachte heeft hierbij zowel een initiërende en coördinerende als een uitvoerende rol gespeeld. Gelet op het procesdossier, het feit dat hieruit blijkt dat in de zaken waarin harddrugs is inbeslaggenomen het steeds gaat om aanzienlijke hoeveelheden variërend van acht kilogram tot zo’n zevenentwintig kilogram, in samenhang met de vele overeenkomsten tussen de verschillende zaken, gaat de rechtbank er met het oog op de straftoemeting van uit dat het in de gevallen waarin de hoeveelheden heroïne en/of cocaïne onbekend zijn gebleven, ook hoeveelheden in die orde van grootte betrof. Een dergelijke substantiële hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van deze middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren.
Als Schipholmedewerker heeft de verdachte een wezenlijke rol gehad bij het plegen van deze feiten, omdat hij zich door het gebruik van zijn Schipholpas buiten de douane om vrijelijk over het beveiligde terrein van Schiphol kon bewegen. Hij heeft daarmee misbruik gemaakt van zijn positie, waardoor hij bij uitstek beschikte over mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Voor de bestrijding van de internationale handel in harddrugs is het van groot belang dat vooral ook medewerkers van een (lucht)haven weerstand bieden tegen de verleiding zich in te laten met de invoer van harddrugs. De verdachte deed dit niet, had voor de hiervoor genoemde gevolgen geen oog en was kennelijk slechts uit op eigen financieel gewin.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 5 augustus 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 25 augustus 2022 en opgesteld door [naam 16] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland. Uit dit advies komt naar voren dat de verdachte na zijn detentie in 2018 zijn leven een positieve wending heeft gegeven, onder meer door een eigen bedrijf te starten en te werken aan het afbetalen van zijn schulden. Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij zich in het strafrechtelijk onderzoek meewerkend heeft opgesteld.
De op te leggen straf
Alles afwegend en mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken van deze omvang plegen te worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden volstaan. De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van honderdtwee maanden passend en geboden.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van een verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat in deze zaak van het uitgangspunt van twee jaren moet worden afgeweken. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaken van het aanzienlijke aantal verdachten in het onderzoek Ryeford-Monston gelijktijdig ter berechting aan te brengen, acht de rechtbank gelet op de inhoud van en samenhang tussen de verschillende zaken van onvoldoende gewicht om ten nadele van de verdachte uit te gaan van een duur van de redelijke termijn die langer is dan de gebruikelijke twee jaren. Ook de coronapandemie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die in dit specifieke geval een langere duur rechtvaardigt. De rechtbank gaat daarom uit van een duur van twee jaren vanaf het moment dat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen, waarbinnen tot een eindvonnis had moeten worden gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 16 juli 2018, omdat de verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Het eindvonnis wordt heden, op 20 december 2022, gewezen.
De rechtbank stelt daarom vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim negenentwintig maanden is overschreden. De rechtbank compenseert deze termijnoverschrijding door de duur van de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met vijftien maanden.
Wet straffen en beschermen
Op 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Deze wet wijzigt de gehele detentiefasering, waaronder de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). De wetgever heeft ervoor gekozen niet te voorzien in een regeling van overgangsrecht zodat de regeling onmiddellijke werking heeft, in die zin dat op vonnissen gewezen na 1 juli 2021 het nieuwe regime van toepassing is. De nieuwe VI-regeling behelst aldus de executie van straffen en geen wijziging in de aard en de maximale duur van de op te leggen straf. Er is ook anderszins geen rechtsregel die de rechter voorschrijft om bij de strafoplegging met de gevolgen van de gewijzigde regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling rekening te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond om in de onderhavige zaak in strafmatigende zin rekening te houden met de nieuwe regeling.
Duur van de gevangenisstraf
Mede gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officieren van justitie hebben gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zevenentachtig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden en zal dit aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De officieren van justitie hebben in hun requisitoir gevorderd dat de rechtbank bij vonnis de gevangenneming van de verdachte, dan wel de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis zal bevelen (pagina 8 van het ‘requisitoir strafmaat’). Ten tijde van het uitspreken van het requisitoir was de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. Na repliek en dupliek heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven. De rechtbank legt de vordering van de officieren van justitie aldus uit dat zij thans de gevangenneming van de verdachte vorderen.
Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen. Bij de beslissing de geschorste voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen heeft de rechtbank overwogen dat de ernstige bezwaren die tot het bevel voorlopige hechtenis hebben geleid nog onverkort bestaan, maar dat er geen gronden (geschokte rechtsorde en/of gevaar voor herhaling) meer zijn om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Dit is ook thans nog het geval.
Daarbij geldt dat bij de behandeling van een strafzaak het uitgangspunt is, en dat blijft het ook na de onderhavige veroordeling, dat een verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Dit veroordelende vonnis maakt dat niet anders. De hoogte van de op te leggen straf levert op zichzelf evenmin een grond op voor een nieuw bevel tot voorlopige hechtenis. Daarbij weegt de rechtbank het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak mee.
De officieren van justitie hebben hun standpunt dat de voorlopige hechtenis van de verdachte bij een veroordelend vonnis dient te herleven mede gebaseerd op artikel 75, eerste lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Deze bepaling houdt in dat een bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven of verlengd op de grond dat in het
bestreden vonniseen vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging. Deze bepaling is gezien haar plaats in de wet en haar bewoordingen uitsluitend gericht aan de appelrechter en dient daarom bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing te blijven.

8.Bijkomende straf

Verbeurdverklaring
Op 16 juli 2018 zijn onder de verdachte, onder andere, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1.00 STK telefoontoestel, Samsung, kleur zwart (18-060230-1)
  • 1.00 STK telefoontoestel, Nokia, kleur wit (18-060230-15).
Deze voorwerpen zijn niet teruggegeven.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat genoemde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat genoemde voorwerpen, overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
87 (zevenentachtig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • 1.00 STK telefoontoestel, Samsung, kleur zwart (18-060230-1)
  • 1.00 STK telefoontoestel, Nokia, kleur wit (18-060230-15).
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. D.D.M. Hazeu en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers A. Helder en mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2022.