ECLI:NL:RBNHO:2022:11223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
10124022 \ EJ VERZ 22-334
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontruimingsbescherming en tegenverzoek tot ontruiming in huurovereenkomst geschil

In deze zaak hebben verzoekers op 30 september 2022 een verzoekschrift ingediend tot verlenging van de ontruimingstermijn op basis van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit verzoek is gedaan in het kader van een eerder geschil waarin de kantonrechter op 18 oktober 2022 had geoordeeld dat er geen sprake was van een huurovereenkomst, waardoor verzoekers geen aanspraak konden maken op ontruimingsbescherming. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een tegenverzoek tot ontruiming van de gehuurde percelen, omdat verzoekers naar zijn mening niet vrijwillig tot ontruiming overgaan.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het nieuwe verzoek van verzoekers niet-ontvankelijk is, omdat het gesloten systeem van rechtsmiddelen in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De proceskosten zijn voor rekening van verzoekers, omdat zij ongelijk hebben gekregen. Wat betreft het tegenverzoek heeft de kantonrechter vastgesteld dat dit niet op de juiste wijze is ingediend, en heeft hij bepaald dat de procedure moet worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om zijn vordering aan te passen aan de procesregels voor de dagvaardingsprocedure.

De kantonrechter heeft de zaak op de rol gezet voor 21 december 2022, en heeft verweerder opgedragen om de gedaagden op de juiste wijze op te roepen. De beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 10124022 \ EJ VERZ 22-334 BL
Uitspraakdatum: 22 november 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eisers 1]

beiden wonende te [woonplaats 1]
2.
[eisers 2]
beiden wonende te [woonplaats 2]
3.
[eisers 3]
beiden wonende te [woonplaats 3]
verzoekende partijen
verder te noemen: gezamenlijk verzoekers en afzonderlijk [eisers 1] , [eisers 2] en [eisers 3]
gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel
tegen
[verweerder]in zijn hoedanigheid van erfgenaam van
[erflater]
wonende te [woonplaats 4]
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. J.L. Pit

1.Het procesverloop

Verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend, ter griffie ingekomen op 30 september 2022. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.

2.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

2.1.
Verzoekers hebben een verzoek gedaan tot verlenging van de ontruimingstermijn op grond van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW), en vragen de kantonrechter (primair en subsidiair) hen niet-ontvankelijk te verklaren in dit verzoek. Meer subsidiair wordt verzocht om de termijn waarbinnen ontruiming zou moeten plaatsvinden van de door verzoekers van [verweerder] gehuurde grond te verlengen (tot en met 31 oktober 2023).
2.2.
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek, althans dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat – kort gezegd – de kantonrechter in een eerdere zaak tussen partijen (met zaaknr./rep.nr. 9611711 \ EJ VERZ 21-438) in een beschikking van 18 oktober 2022 heeft geoordeeld dat geen sprake is van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:230a BW, zodat verzoekers geen aanspraak kunnen maken op de ontruimingsbescherming van die bepaling. Het indienen van een tweede verzoek heeft geen consequenties voor de geldigheid van die uitspraak, en kan het gesloten systeem van rechtsmiddelen niet doorbreken, aldus [verweerder] .
2.3.
[verweerder] heeft een tegenverzoek gedaan, en vraagt de kantonrechter te bepalen dat verzoekers de percelen moeten ontruimen, op straffe van een dwangsom. Hij legt daaraan ten grondslag dat verzoekers naar aanleiding van de beschikking van 18 oktober 2022 hebben verzuimd hun verzoek in te trekken, zodat het erop lijkt dat zij geen gevolg zullen geven aan de beschikking en niet vrijwillig tot ontruiming zullen overgaan, zodat [verweerder] belang heeft bij een veroordeling tot ontruiming.

3.De beoordeling

Het verzoek
3.1.
Het verzoekschrift dat op 30 september 2022 is ingediend (hierna: het nieuwe verzoek) heeft dezelfde strekking als het verzoek waarop bij eerdergenoemde beschikking van 18 oktober 2022 is beslist (hierna: het eerste verzoek). Ter toelichting van de reden van indiening van het nieuwe verzoek hebben verzoekers aangevoerd dat zij zich hiertoe genoodzaakt hebben gezien, gelet op de vervaltermijn voor het indienen van een tweede verlengingsverzoek en het feit dat ten tijde van indiening nog geen uitspraak was gedaan in de zaak van het eerste verzoek.
3.2.
Inmiddels is die uitspraak wel gedaan. In de beschikking van 18 oktober 2022 is geoordeeld dat (onder meer) geen sprake is van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:230a BW, en is het eerste verzoek van verzoekers afgewezen. Met [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen eraan in de weg staat dat het nieuwe verzoek tot ontruimingsbescherming op grond van artikel 7:230a BW inhoudelijk wordt beoordeeld. Dit betekent dat verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun nieuwe verzoek.
3.3.
De proceskosten komen voor rekening van verzoekers, omdat zij ongelijk krijgen.
Het tegenverzoek
3.4.
[verweerder] heeft in zijn verweerschrift verzocht dat de kantonrechter bepaalt dat verzoekers de percelen moeten ontruimen. Dit verzoek behoort echter niet tot de zaken ten aanzien waarvan uit de wet voortvloeit dat zij met een verzoekschrift worden ingeleid, zoals bedoeld in artikel 261 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verder volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 1988 (NJ 1989/72) dat een tegenverzoek geen betrekking mag hebben op een geschil dat met een dagvaarding aan de rechter moet worden voorgelegd. [1] Een geschil waarop de regeling die geldt voor een dagvaardingsprocedure van toepassing is, kan niet worden gecombineerd met een geschil waarvoor de verzoekschriftprocedure is voorgeschreven.
3.5.
[verweerder] heeft de procedure die strekt tot ontruiming van de percelen dus niet met het juiste proces inleidende stuk aanhangig gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 69 Rv zal de kantonrechter ambtshalve bevelen dat de procedure in de zaak van het tegenverzoek, in de stand waarin deze zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingprocedure.
3.6.
Daarbij zal het verweerschrift met daarin het tegenverzoek van [verweerder] , dat is ingediend op 1 november 2022, als dagvaarding worden aangemerkt. [verweerder] wordt in de gelegenheid gesteld om (op eigen kosten) bij herstelexploot zijn vordering en stellingen aan te passen aan de procesregels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, meer in het bijzonder aan het bepaalde in artikel 111 Rv. In het herstelexploot moet tot uitdrukking worden gebracht wie volgens [verweerder] als gedaagde(n) moet(en) worden aangemerkt, tegen wie bij niet-verschijning na het uitbrengen van het herstelexploot verstek moet worden verleend.
3.7.
De kantonrechter bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van woensdag 21 december 2022 te 09.30 uur, en beveelt dat deze dag in het herstelexploot aan de door [verweerder] aan te merken gedaagde(n) wordt aangezegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 111 Rv.
3.8.
Het herstelexploot moet worden uitgebracht met inachtneming van de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen en formaliteiten, en met mee betekening van het verweerschrift van 1 november 2022 en deze beschikking.
3.9.
Aan [verweerder] is tot op heden nog geen griffierecht in rekening gebracht. De kantonrechter wijst [verweerder] er op dat hij in de dagvaardingsprocedure een griffierecht verschuldigd zal zijn, dat zal worden berekend aan de hand van het op de griffie ingediende herstelexploot.
3.10.
Verder wordt [verweerder] erop gewezen dat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn tegenverzoek, wanneer het uit te brengen herstelexploot niet uiterlijk op de dag vóór de bepaalde rolzitting op de griffie is ingediend.
3.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
Het verzoek
4.1.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek;
4.2.
veroordeelt verzoekers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [verweerder] worden vastgesteld op een bedrag van € 249,00 aan salaris van de gemachtigde van [verweerder] ;
4.3.
verklaart de veroordeling in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Het tegenverzoek
4.4.
beveelt dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt zal worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
4.5.
stelt [verweerder] in de gelegenheid op eigen kosten bij herstelexploot zijn vordering en stellingen aan te passen aan de procesregels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
4.6.
bepaalt dat de zaak op de rolzitting van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Alkmaar zal komen van
woensdag 21 december 2022 te 09.30 uur;
4.7.
beveelt [verweerder] de door hem aan te merken gedaagde(n) tegen de hiervoor genoemde dag en tijd, met inachtneming van de wettelijke termijnen, bij (herstel)exploot op te roepen, onder betekening van deze beschikking en het verweerschrift van 1 november 2022;
4.8.
bepaalt dat het door [verweerder] te nemen processtuk uiterlijk de dag voor genoemde rolzitting om 12:00 uur ter griffie ontvangen moet zijn;
4.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.S. Reid, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.NJ 1989/72