ECLI:NL:RBNHO:2022:11186

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
15-860115-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het verhandelen van cocaïne en het doen verstrekken van een reisdocument op grond van valse gegevens

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verhandelen van cocaïne en het doen verstrekken van een reisdocument op basis van valse gegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van ongeveer 11 kilogram cocaïne op 21 december 2015, en het doen verstrekken van een nationaal paspoort op 3 oktober 2017 op grond van valse persoonsgegevens. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was wegens schending van het specialiteitsbeginsel, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van PGP-berichten overtuigend betrokken was bij de cocaïnehandel en dat hij de aanvraag voor het reisdocument had ingediend. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde feit, maar legde hem een gevangenisstraf van 11 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-860115-19 (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2022
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2022 in de zaak tegen:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Visser, en van wat de raadsman van de verdachte, mr. L.J.B.G. Van Kleef, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
feit 1 primair
op of omstreeks 21 december 2015 te Almere en/of te Suriname en/of elders in Zuid-Amerika, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 11 kilogram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
op of omstreeks 21 december 2015 te Almere en/of te Suriname en/of (elders) in Zuid-Amerika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of vervoeren en/of verstrekken en/of afleveren van een hoeveelheid van ongeveer 11 kilogram, althans een hoeveelheid, cocaïne, althans een hoeveelheid van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- ( een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers
- heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) (ten behoeve van de communicatie inzake (een) verdovende middelen-transactie(s)) één of meer PGP-telefoon(s) voorhanden gehad en/of
- heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) (via (die) PGP-telefoons) (een) instructie(s) gegeven en/of (een) bericht(en) gestuurd en/of uitgewisseld over en/of informatie verschaft en/of uitgewisseld over en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt over:
* de hoeveelheid cocaïne, althans de hoeveelheid van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, die verhandeld en/of verstrekt en/of afgeleverd zou (gaan) worden ("11 stuks") en/of
* het "exacte adres" in Almere waar de hoeveelheid cocaïne, althans de hoeveelheid van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, verhandeld en/of verstrekt en/of afgeleverd zou (gaan) worden ("[adres ex-schoonmoeder]") en/of
* het bedrag dat betaald moest worden en/of betaald is ("Ja bro 11x25000=275.000" en/of "Ok s cool dus hoeveel krijg k precies k moet 275000 krijgen de rest s vo jou" en/of "Ik heb hier 275 voor je, hij is weg") en/of
* (de wijze en/of de plaats van) het tellen van het (ontvangen) bedrag ("Bro ik laat je meisje andere kamer tellen dan haalt ze die doekoe eruit" en/of "We kunnen rustig tellen bro ik laat hun weg gaan ik tel geld globaal gewoon als er wat te kort is of te veel zijn correcte mensen");
meer subsidiair
op of omstreeks 21 december 2015, te Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) (te weten een contant geldbedrag (euro 275.000,-))
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing van die/dat voorwerp(en) heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig uit enig misdrijf/misdrijven was/waren;
feit 2
op of omstreeks 3 oktober 2017 te Amsterdam een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Nederland, documentnummer [NUMMER **3] ten name van [persoon A], geboren [..], heeft doen verstrekken op grond van valse persoonsgegevens, door
- een (spoed)aanvraag voor een nationaal paspoort ten name van [persoon A], geboren [..], in te dienen en/of
- ( daarbij) een Nederlandse identiteitskaart, documentnummer [NUMMER **2], ten name van [persoon A], geboren [..], ter identificatie te tonen en/of te gebruiken en/of
- ( daarbij) een foto van hemzelf te overhandigen en/of ter beschikking te stellen en/of te laten gebruiken;
feit 3
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 augustus 2018, te Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) (te weten een (enorm) contant geldbedrag (naar schatting méér dan ca. 3.000.000,- euro))
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing van die/dat voorwerp(en) heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig uit enig misdrijf/misdrijven was/waren.

2.Voorvragen

2.1
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit wegens schending van het specialiteitsbeginsel. Het Europees arrestatiebevel (aanhoudingsbevel) van 16 juli 2019, waarin de rechter-commissaris overlevering van de verdachte heeft verzocht voor vervolging van het tenlastegelegde, bouwt voort op het door de officier van justitie onbevoegd gedane Europees aanhoudingsbevel van 28 maart 2018 in de zaak met parketnummer 15-860068-15. De overlevering van de verdachte voor vervolging van het tenlastegelegde berust daarmee op een eerder onrechtmatig gedaan bevel. Die schending van het specialiteitsbeginsel moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hierover als volgt.
De rechtbank constateert dat de verdachte op grond van het door de officier van justitie onbevoegd gedane aanhoudingsbevel van 28 maart 2018 door de Spaanse autoriteiten is aangehouden en aan Nederland is overgeleverd voor vervolging van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 15-860068-15. Aansluitend daarop is de verdachte in die zaak in voorlopige hechtenis genomen. De rechtbank heeft over deze gang van zaken in haar vonnis van 3 september 2019 in de zaak met bovengenoemd parketnummer geoordeeld dat dit een gebrek oplevert, dat naar het oordeel van de rechtbank niet meer kan worden hersteld. Dat ligt naar het oordeel van de rechtbank echter anders ten aanzien van de onderhavige zaak. De rechtbank constateert dat het in deze zaak de rechter-commissaris is geweest die op 16 juli 2019 een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd en de Spaanse autoriteiten om overlevering heeft verzocht voor vervolging van de verdachte voor de ten laste gelegde feiten op de huidige tenlastelegging. De rechtbank concludeert dat daarmee de in deze zaak de bevoegde justitiële autoriteit zelfstandig om de overlevering van de verdachte heeft verzocht ten aanzien van het onderhavige tenlastegelegde, welke toestemming door de bevoegde justitiële Spaanse autoriteiten ook is gegeven. De overlevering van de verdachte voor vervolging van het tenlastegelegde berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een eerder onrechtmatig gedaan bevel. Omdat ook niet is gebleken van enig ander vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het door de raadsman gedane voorwaardelijkverzoek om het onderzoek in deze zaak te heropenen en aan te houden in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie op door Ierland gestelde prejudiciële vragen over het specialiteitsbeginsel, wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak, anders dan in de Ierse strafzaak, waarnaar de raadsman heeft verwezen, sprake is van een door de bevoegde justitiële autoriteit zelfstandig gedaan verzoek tot overlevering. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is geen sprake van een gelijke situatie en ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding het onderzoek in deze zaak te heropenen en een uitspraak van het Hof van Justitie op de Ierse prejudiciële vragen af te wachten.
2.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2, en verder tot vrijspraak van feit 3.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman in het bijzonder naar voren gebracht dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte op enige wijze betrokkenheid heeft gehad bij de onder feit 1 verweten verkoop van ongeveer elf kilogram cocaïne. De verdenking tegen de verdachte is volledig gebaseerd op PGP-berichten. Dat is voor een bewezenverklaring onvoldoende, nu enig steunbewijs ontbreekt.
Feit 2 kan evenmin worden bewezen, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de aanvraag voor het reisdocument op naam van [persoon A] heeft ingediend en daartoe de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.3.2
Feit 1 primair
In het dossier bevinden zich diverse aan Ennetcom-data ontleende PGP-berichten die afkomstig zijn van de gebruiker met het PGP-adres (afgekort) [J**]. De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de verdachte in de periode van oktober 2015 tot en met april 2016 de gebruiker is geweest van dit adres. Uit de inhoud van de PGP-berichten blijkt namelijk dat de gebruiker van dit adres zich ‘[voornaam verdachte]’ noemt, een ‘[eettent]’ heeft en op ‘[xx een feest]’ geeft. Op grond van deze concrete en verifieerbare persoonlijke linken aan de verdachte, alsmede het feit dat de gebruiker in één van de berichten het adres van de ex-schoonmoeder van de verdachte in Almere noemt, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het adres [J**] en dat hij de in het dossier bevindende PGP-gesprekken vanaf dit adres heeft gevoerd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en de gebruiker met het PGP-adres (afgekort) [B**] in PGP-berichten van 21 december 2015 een gesprek hebben gevoerd over het overdragen van “11 stuks” die middag in de woning van de ex-schoonmoeder van de verdachte in Almere, in ruil voor een contant geldbedrag. Daarvan is een deel van € 275.000,-, namelijk “11x25.000”, bestemd voor de verdachte. De rest is voor [B**]. Het gesprek tussen de verdachte en de gebruiker met het adres [B**] eindigt ermee dat [B**] aan de verdachte laat weten dat hij het ontvangen geld aan het tellen is, waarna hij bevestigt dat er voor de verdachte € 275.000,- ligt. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de kiloprijs van cocaïne in december 2015 rond de € 25.000,- lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat met uitlatingen over “een stuk” in deze context een kilo cocaïne wordt bedoeld.
De rechtbank is van oordeel dat de PGP-berichten van 21 december 2015 dusdanig concreet zijn, dat deze slechts voor één uitleg vatbaar zijn. Op grond van de inhoud van de PGP-berichten en de onderlinge samenhang daartussen kan het gesprek tussen de verdachte en de gebruiker met het adres [B**] over niets anders gaan dan het op die dag verkopen en afleveren van cocaïne. In de berichten bespreken de verdachte en de gebruiker van het adres [B**] bijna onverbloemd en live waar en hoe de transactie moet worden verricht en wat daarbij de laatste stand van zaken is. Het had naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek op de weg van de verdachte gelegen om nadere context te geven aan deze berichten en de door hem gedane uitlatingen en (zo nodig) de interpretatie daarvan gemotiveerd te betwisten. Hoewel de PGP-berichten in dit dossier om tekst en uitleg schreeuwen, heeft de verdachte hierover geen openheid van zaken gegeven en ook geen context gegeven om de berichten anders uit te leggen dan de rechtbank hiervoor heeft gedaan. Om die reden kent de rechtbank een zeer grote bewijswaarde toe aan de PGP-berichten. De rechtbank is van oordeel dat de diverse PGP-berichten, in onderlinge samenhang bezien, het wettig en overtuigend bewijs opleveren dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het verkopen en afleveren van ongeveer elf kilogram cocaïne. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen acht.
3.3.3
Feit 2
In het dossier bevindt zich een spoedaanvraag van 3 oktober 2017 voor een nationaal paspoort ten name van [persoon A], waarbij de aanvrager ter identificatie een Nederlandse identiteitskaart op naam van die [persoon A] heeft getoond en een pasfoto heeft overhandigd. Uit onderzoek blijkt dat dit een pasfoto van de verdachte betreft. Het is algemeen bekend dat wanneer iemand bij de gemeente een aanvraag voor een reisdocument indient, diegene dan een pasfoto van zichzelf moet overhandigen, zodat kan worden geverifieerd of het reisdocument wel voor de aanvrager bestemd is. Dat blijkt ook uit de getuigenverklaringen van medewerkers van de gemeente Amsterdam. Omdat bij de aanvraag de pasfoto van de verdachte is gebruikt, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de verdachte gelegen om hierover een verklaring af te leggen en nadere tekst en uitleg te geven. Dat heeft hij echter niet gedaan. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank er dan ook van uit dat het de verdachte is geweest die de valse spoedaanvraag voor het reisdocument heeft ingediend en daarbij zijn eigen pasfoto heeft overhandigd. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen acht.
3.3.4
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is ten slotte, zoals ook door de officier van justitie en de raadsman naar voren is gebracht, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte onder
feit 3 ten laste is gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1 primair
op 21 december 2015 te Almere tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd ongeveer 11 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
op 3 oktober 2017 te Amsterdam een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Nederland, documentnummer [NUMMER **3] ten name van [persoon A], geboren [..], heeft doen verstrekken op grond van valse persoonsgegevens, door
- een spoedaanvraag voor een nationaal paspoort ten name van [persoon A], geboren [..], in te dienen en
- daarbij een Nederlandse identiteitskaart, documentnummer [NUMMER **2], ten name van [persoon A], geboren [..], ter identificatie te tonen en/of te gebruiken en
- daarbij een foto van hemzelf te overhandigen.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
een reisdocument op grond van valse gegevens doen verstrekken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte, gezien de ernst van de feiten enerzijds en toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) anderzijds, te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden en een geldboete van € 27.500,-.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van één of meer feiten, meer dan de officier van justitie, acht te slaan op de samenloopbepalingen die op grond van artikel 63 Sr van toepassing zijn, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in deze zaak en de straf die de medeverdachte in de zaak met parketnummer 15-860068-15 is opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige overtreding van de Opiumwet door samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer elf kilogram cocaïne te verhandelen. De verdachte zou daarvoor € 275.000,- hebben ontvangen. Harddrugs zijn, voor de volksgezondheid in het algemeen en voor de gezondheid van gebruikers daarvan in het bijzonder, zeer schadelijke stoffen. Het gebruik van harddrugs is in toenemende mate ontwrichtend voor de samenleving. De handel in en verspreiding van harddrugs heeft bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg en wordt daarom, evenals het bezit ervan, krachtig bestreden. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het doen verstrekken van een reisdocument op grond van valse gegevens. Het belang dat met het strafbaar stellen hiervan wordt beschermd, is het vertrouwen dat de overheid en burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde documenten moeten kunnen stellen. Dit vertrouwen heeft de verdachte met zijn gedrag schade toegebracht.
Uit de proceshouding van de verdachte blijkt niet dat hij verantwoording heeft willen afleggen over de gepleegde feiten of dat hij het laakbare daarvan inziet. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen en het bepaalde in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op grond daarvan acht de rechtbank in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. Bij het bepalen van de duur en de modaliteit van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de stukken blijken.
Artikel 63 Sr
Uit het uittreksel van 2 november 2022 van de Justitiële Documentatie van de verdachte blijkt dat hij in het verleden al vaker met politie en justitie in aanraking is gekomen en is veroordeeld, in het bijzonder voor overtreding van de Opiumwet. De verdachte is op 3 september 2019 door deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren voor het samen met anderen voorbereiden van de verkoop van 142 kilogram cocaïne en het bezit daarvan. De bewezen verklaarde feiten in dat vonnis houden verband met de bewezen verklaarde feiten in deze zaak. De bewijsmiddelen maken zelfs onderdeel uit van hetzelfde dossier. Vanwege proceseconomische redenen is destijds echter besloten om de zaken niet tegelijkertijd te behandelen. In artikel 63 Sr is bepaald dat de rechtbank rekening kan houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing wanneer een verdachte ná een veroordeling wordt berecht voor een strafbaar feit dat is gepleegd vóór die eerdere veroordeling. Omdat de bewezen verklaarde feiten in deze zaak zijn begaan voor de eerdere veroordeling van 3 september 2019, heeft de rechtbank, gelet ook op het verband tussen die feiten, de bepalingen over gelijktijdige bestraffing in sterk strafmatigende zin bij haar oordeel betrokken. Op grond daarvan acht de rechtbank in deze zaak in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden op zijn plaats. Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van daarnaast een geldboete, zoals gevorderd door de officier van justitie, niet op zijn plaats.
Redelijke termijn van berechting
In strafmatigende zin heeft de rechtbank ook het tijdsverloop in deze zaak meegewogen. In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld, waarbij in elk geval de inverzekeringstelling en betekening van de dagvaarding als aanvangsmoment hebben te gelden. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 8 februari 2019, de datum van het (eerste) verhoor over één van de ten laste gelegde feiten en het PGP-account van de verdachte. Omdat het eindvonnis op 15 december 2022 wordt gewezen, is de hiervoor genoemde termijn van twee jaren overschreden met ruim 22 maanden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in de regel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het tijdsverloop in deze zaak, waardoor de verdachte lang in onzekerheid heeft moeten verkeren over de afloop ervan, resulteert er in dat de rechtbank een gevangenisstraf van iets kortere duur passend acht.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van elf maanden op zijn plaats. Tenuitvoerlegging van deze straf zal volledig plaatsvinden binnen een penitentiaire inrichting, tot aan het moment waarop de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn artikelen 47, 57, 63 en 231 Sr en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1 primair en 2 de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. M. Lolkema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2022.
Bewijsmiddelenbijlage
[..]