ECLI:NL:RBNHO:2022:11185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
15/042448-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorwaardelijk opzet tijdens ruzie in restaurant met fatale afloop

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 februari 2022 in Haarlem tijdens een ruzie met een collega, [slachtoffer], deze met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, waarbij het steken met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer als een bewust handelen werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De vorderingen van de weduwe en de moeder van het slachtoffer zijn deels toegewezen, terwijl de vordering van de broer van het slachtoffer is afgewezen. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregelen vastgesteld voor de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/042448-22 (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 februari 2022 te Haarlem [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een (vlees)mes in de hartstreek, althans in het bovenlichaam te steken;
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 februari 2022 te Haarlem grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- Tijdens een ruzie met zijn collega [slachtoffer], waarbij hij boos en agressief op hem afkwam, een (keuken)mes heeft gepakt en/of
- Dat mes (vervolgens) voor zich heeft gehouden met het lemmet in de richting van en/of gericht naar het bovenlichaam van die [slachtoffer],
waarna die [slachtoffer] is gestoken en/of een steekwond in het bovenlichaam heeft bekomen, waardoor fors bloedverlies en/of schade aan één of meerdere vitale organen is veroorzaakt en waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van doodslag, het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier volgt dat de verdachte een mes in zijn handen had en dat het slachtoffer (hierna ook te noemen: [slachtoffer], [slachtoffer]) met dit mes is gestoken, waardoor hij is overleden. Volgens de officier van justitie is hierbij sprake van bewust handelen van de verdachte. Terwijl de getuigen probeerden de verdachte en [slachtoffer] uit elkaar te houden, probeerde de verdachte meerdere keren een mes te pakken. Dit lukte uiteindelijk en hij maakte vervolgens één stekende beweging richting het bovenlichaam van [slachtoffer] langs de getuigen heen die tussen hen in stonden. De verdachte heeft minst genomen de aanmerkelijke kans op het gevolg, de dood van [slachtoffer], bewust aanvaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit (doodslag) bepleit.
Zij heeft aangevoerd dat op grond van de getuigenverklaringen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft gestoken. Er zijn getuigen die hebben verklaard dat [slachtoffer] naar voren ging of naar voren sprong. Voorts verklaart geen enkele getuige dat de verdachte gedragingen heeft verricht of uitlatingen heeft gedaan die erop wijzen dat hij geweten heeft dat hij het slachtoffer stak. Integendeel, uit de getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte pas besefte dat er iets vreselijks met [slachtoffer] was gebeurd, toen anderen dit tegen hem zeiden en hij [slachtoffer] bebloed op de grond zag liggen. Het bewust met een mes steken kan daarom niet bewezen worden. De verdachte heeft dit bovendien nooit gewild. Dus ook al zou hij bewust hebben gestoken, dan kan niet worden aangenomen dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit (dood door schuld).
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van doodslag op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Melding
Op 18 februari 2022 rond 21.30 uur kreeg de politie van het operationeel centrum de opdracht te gaan naar het adres [adres 2], waar een steekincident in de keuken zou hebben plaatsgevonden. De dader zou een kok zijn en nog ter plaatse zijn. Na aankomst bij [plaats] zagen de verbalisanten in de keuken een man op zijn rug op de grond liggen. Hij had een wit shirt aan dat doordrenkt was van bloed. Ter hoogte van zijn linkertepel zat een wond. Het slachtoffer werd per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, waar een arts vrijwel meteen constateerde dat hij was overleden. De overleden persoon bleek te zijn [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2].
Oorzaak overlijden [slachtoffer]
Uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van één steekletsel in de borst links (met perforatie van de linkerlong) om het leven is gekomen.
Toedracht
Op 18 februari 2022 werkte de verdachte als kok in [plaats] in Haarlem. Op die avond was [slachtoffer] als pizzabakker aan het werk in het restaurant. Verder waren aanwezig [getuige 1] (hierna: [getuige 1]), de eigenaar van het restaurant, en zijn zoon [getuige 2] (hierna: [getuige 2]), die werkzaam is als kok en bedrijfsleider van het restaurant. De dochter van de eigenaar, [getuige 3], stond achter de bar. Als gastheer was [getuige 4] (hierna: [getuige 4]) aanwezig. [getuige 5] werkte die avond als afwasser in het restaurant. [getuige 6] stond als ober in het restaurant.
Tussen de verdachte en [slachtoffer] ontstond rond 21.00 uur een ruzie in de keuken. De verdachte ging vanuit de keuken naar het magazijn. [slachtoffer] bleef in de keuken. [getuige 1] sprak met de verdachte in de spoelkeuken. De verdachte was heel boos, wilde naar huis toe gaan en liep terug naar de keuken om zijn telefoon te pakken. Hij stond op dat moment met [getuige 2], [getuige 1], [getuige 4] en [slachtoffer] in de keuken. Er ontstond wederom een woordenwisseling tussen de verdachte en [slachtoffer]. De drie anderen probeerden de verdachte en [slachtoffer] uit elkaar te houden. De verdachte en [slachtoffer] stonden op ongeveer twee meter afstand tegenover elkaar. [getuige 4] stond voor [slachtoffer] en met zijn rug naar de verdachte. [getuige 1] stond bij de linkerarm van de verdachte en [getuige 2] hield de rechterarm van de verdachte vast. De verdachte hield op dat moment een groot vleesmes in zijn rechterhand. De verdachte rukte zich los en bewoog naar voren, links langs [getuige 2] en [getuige 4] heen. Hij maakte met het mes in zijn rechterhand een stekende beweging naar voren. Op datzelfde moment stapte [slachtoffer] rechts langs [getuige 4] naar voren en gaf hij met zijn rechterhand de verdachte een klap. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de verdachte op dat moment [slachtoffer] in de borststreek heeft geraakt met het mes. Immers, toen [slachtoffer] terug stapte, hield hij zijn handen aan zijn borst, zei hij dat hij was geraakt en verscheen er bloed op het shirt van [slachtoffer]. De verdachte werd teruggetrokken door [getuige 1] en [getuige 2]. Het mes dat hij in zijn hand hield was bebloed.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte op 18 februari 2022 in Haarlem met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken, waardoor het slachtoffer is overleden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat [slachtoffer] werd gestoken. De rechtbank begrijpt de verklaringen van deze getuigen echter zo dat zij niet hebben gezien dat het mes dat de verdachte vast had het lichaam van het slachtoffer binnendrong, maar de getuigen wel een beweging naar voren respectievelijk een stekende beweging van de zijde van de verdachte hebben gezien. De verdachte heeft zelf ook verklaard een stekende of zwaaiende beweging met het mes te hebben gemaakt. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat sprake was van een ongeluk waarbij [slachtoffer] zichzelf heeft verwond.
Opzet
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke zin. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig wanneer een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de
aanmerkelijke kansop een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de enkele omstandigheid dat een verdachte weet van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden kan niet zonder meer volgen dat hij die kans ook bewust heeft
aanvaard. Of dat in een concreet geval moet worden aangenomen zal, als de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat tijdens de gedraging in de verdachte omging, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, [slachtoffer] met een groot mes in het bovenlichaam gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Door iemand in dit deel van het lichaam te steken met een groot mes, is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk te achten dat daardoor dodelijk letsel ontstaat, wat in dit geval ook is gebeurd. Het steken met een mes in de borst moet in de ogen van de rechtbank worden beschouwd als een bewust handelen door de verdachte. Uit de getuigenverklaringen volgt namelijk dat de verdachte zich heeft losgetrokken, terwijl hij door twee personen werd vastgehouden om te voorkomen dat hij en [slachtoffer] bij elkaar konden komen. De verdachte heeft daarbij met een groot mes in de hand een beweging naar voren gemaakt. De punt van het mes was gericht op [slachtoffer]. Zowel [slachtoffer] als de verdachte waren op dat moment boos. Zij stonden op korte afstand van elkaar in een kleine ruimte (de keuken). Het handelen van verdachte moet naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het steken van [slachtoffer] met het mes, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Hieruit volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Dat de verdachte vervolgens geschrokken reageerde, toen hij het bloed op het mes zag en toen getuigen hem zeiden dat hij [slachtoffer] dood had gemaakt, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie voor het aannemen van voorwaardelijk opzet.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 18 februari 2022 te Haarlem [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een (vlees)mes in de hartstreek, althans in het bovenlichaam te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer met betrekking tot de strafmaat gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft [slachtoffer] dood gestoken. In een ruzie op het werk heeft hij [slachtoffer], een collega met wie hij op vriendschappelijke voet stond, het leven ontnomen. De verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en het behoeft geen betoog dat hij hiermee een onbeschrijflijk groot leed heeft toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Hun verdriet en het gemis dat zij nu moeten ervaren, blijkt ook uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de weduwe en de jongere broer van het slachtoffer.
Het dodelijke steekincident is ook zeer schokkend geweest voor de collega’s van de verdachte en het slachtoffer en voor de klanten die op 18 februari 2022 in het restaurant aanwezig waren. Een dergelijk feit brengt ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft één van de zwaarste misdrijven begaan die de Nederlandse strafwet kent.
Uit het oogpunt van normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in min of meer vergelijkbare gevallen hebben opgelegd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen het strafblad van de verdachte van 17 november 2022. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 27 juni 2022, opgesteld en ter zitting toegelicht door [deskundige], psycholoog. Uit het psychologisch onderzoek volgt dat bij de verdachte ten tijde van het delict geen sprake was van een psychische stoornis. De psycholoog heeft geconcludeerd dat het tenlastegelegde, indien bewezen, de verdachte volledig toegerekend kan worden. Daartoe heeft de psycholoog overwogen:
“Bij afwezigheid van een psychische stoornis kan die logischerwijs ook niet doorgewerkt hebben in het tenlastegelegde. Betr.’s claim dat hij ten tijde van het tenlastegelegde een “flashback” kreeg van de ontvoering in 2007, doet daar niets aan af: ook als die claim geldig is en geobjectiveerd zou kunnen worden, dan nog is een ‘flashback’ iets (geheel) anders dan een psychische stoornis en betekent het niet dat er ten tijde van het tenlastegelegde aantoonbaar sprake was van een psychische stoornis (die doorgewerkt heeft in het tenlastegelegde). Aldus wordt geconcludeerd dat het tenlastegelegde – indien bewezen- betr. volledig kan worden toegerekend”.
Ten aanzien van het recidiverisico heeft de psycholoog overwogen:
“Met betrekking tot het recidive-risico wordt het volgende overwogen. De combinatie van een meer dan gemiddelde agressieremming en conflictmijding betekent dat een verklaring voor het tenlastegelegde niet gezocht moet worden in de persoon en persoonlijkheid van betr., maar in een (zeer) bijzondere context en constellatie van (bijzondere) stresserende en belastende factoren en omstandigheden. De kans dat een dergelijke bijzondere constellatie van stresserende en belastende omstandigheden zich opnieuw voordoet is klein. In samenhang met de overweging dat betr., gegeven zijn agressiegeremde, conflictmijdende houding, minder snel dan de gemiddeld normale mens geweld zal gebruiken, wordt geconcludeerd dat de kans op herhaling van feiten als thans tenlastegelegd, en de kans op het gebruik van geweld in bredere zin, klein tot zeer klein is.”
De rechtbank heeft tenslotte kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 20 juli 2022, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker. In het reclasseringsadvies staat dat het risico op recidive laag is. Haar advies is om bij een veroordeling een straf zonder voorwaarden op te leggen. De reclassering acht interventies en toezicht niet nodig. De verdachte beschikt over een steunend sociaal en familienetwerk. Hij had een dagbesteding bij het betreffende restaurant en er zijn geen financiële problemen. De verdachte ervaart naar aanleiding van het tenlastegelegde wel psychische problemen en heeft hiervoor binnen de penitentiaire inrichting psychologische hulp gezocht.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank er verder rekening mee dat de verdachte zich tijdens het politieonderzoek meewerkend heeft opgesteld. Ook aan het psychologisch onderzoek heeft de verdachte meegewerkt. De verdachte is een schuldbewuste dader. Hij neemt verantwoordelijkheid voor zijn daad, gaat onder die verantwoordelijkheid gebukt en toont berouw, zowel voorafgaand aan als tijdens de zitting.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
Inleiding
De benadeelde partijen [benadeelde 1] (weduwe van het slachtoffer), [benadeelde 2] (moeder van het slachtoffer) en [benadeelde 3] (broer van het slachtoffer) hebben vorderingen tot vergoeding van materiële en immateriële schade ingediend, die zij als gevolg van het primair tenlastegelegde feit zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal hieronder eerst het toepasselijke juridisch kader schetsen, waarna de verschillende vorderingen zullen worden besproken en beoordeeld.
Voeging als benadeelde partij
Artikel 51f, eerste lid, Sv bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Dit betreft het directe slachtoffer. Hiernaast biedt de wet de mogelijkheid aan bepaalde personen die geen rechtstreekse schade hebben geleden een in de wet omschreven vordering in te dienen. Artikel 51f, tweede lid, Sv bepaalt namelijk (kort gezegd en voor zover hier van belang) dat naasten van het slachtoffer een vordering tot vergoeding van zogeheten affectieschade kunnen indienen.
Affectieschade
Artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die naasten van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De wet noemt in het vierde lid een beperkte (limitatief opgesomde) kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komen. De ouders en de kinderen van de overledene behoren tot deze kring. Bij algemene maatregel van bestuur zijn gefixeerde bedragen vastgesteld voor elk van de categorieën van naasten die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen.
Materiële en immateriële schade
Artikel 6:95, eerste lid, BW bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
Ingevolge artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
7.2
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1], de weduwe van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 79.034,05 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
a. verlies levensonderhoud t/m 2027 € 57.254,00
b. kosten begrafenis € 1.780,05
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
c. affectieschade € 20.000,00.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting van
1 december 2022 toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gederfde inkomsten in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. Ten aanzien van de affectieschade en de begrafeniskosten heeft zij zich gerefereerd.
Gederfde inkomsten
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering met betrekking tot de gederfde inkomsten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ter onderbouwing is namens de benadeelde partij een berekening overgelegd, gebaseerd op het verschil tussen het gezinsinkomen voor het overlijden van het slachtoffer en het gezinsinkomen na diens overlijden. De verdediging heeft deze berekening betwist. Voor een juiste beoordeling van deze vordering is nader onderzoek noodzakelijk, waarvoor in deze strafprocedure geen ruimte is, en welk onderzoek, indien dit in het kader van onderhavige strafzaak zou moeten worden verricht, een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel van de vordering
niet-ontvankelijk verklaren.
Begrafeniskosten
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde 1] door de bewezenverklaarde doodslag op [slachtoffer] rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De begrafeniskosten komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering voor dit deel toewijzen.
Affectieschade
Deze post is voor toewijzing vatbaar, gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 over affectieschade is overwogen. De benadeelde partij betreft de weduwe van het overleden slachtoffer. In het Besluit vergoeding affectieschade is het schadebedrag gefixeerd op € 20.000,00.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 21.780,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
7.3
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2], de moeder van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 45.137,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade. Ter zitting heeft zij het bedrag aan affectieschade gewijzigd in € 17.500,00.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
a. verlies levensonderhoud t/m 18 februari 2032 € 25.137,00
De gestelde immateriële schade bestaat uit:
b. affectieschade € 17.500,00.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting van
1 december 2022 toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om de vordering met betrekking tot het verlies van levensonderhoud af te wijzen, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht om de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de post affectieschade heeft zij zich gerefereerd.
Gederfde inkomsten
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schadepost ‘verlies levensonderhoud’ is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging, op dit moment onvoldoende onderbouwd. Op basis van het dossier en de overgelegde stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat deze schade daadwerkelijk is geleden. Hiervoor is nadere bewijslevering nodig, maar dit levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Affectieschade
Deze post is voor toewijzing vatbaar, gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 over affectieschade is overwogen. De benadeelde partij betreft de moeder van het overleden slachtoffer. In het Besluit vergoeding affectieschade is het schadebedrag gefixeerd op € 17.500,00.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
7.4
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3], de broer van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade. De gestelde immateriële schade bestaat uit affectieschade.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting van
1 december 2022 toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Zussen en broers van de overledene komen ingevolge de wet in beginsel niet voor affectieschade in aanmerking, tenzij zij ten tijde van de gebeurtenis in een zo nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108, derde lid, BW als naasten worden aangemerkt (artikel 6:108, vierde lid onder g, BW). Daarvan kan sprake zijn wanneer zij in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden of wanneer zij, als volwassenen, een langdurige gemeenschappelijke huishouding voerden.
Uit de ingediende vordering, de toelichting daarop en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij een hechte band had met zijn broer [slachtoffer] en dat zijn broer zich altijd om hem bekommerde.
De dood van [slachtoffer] heeft zijn broer diep getroffen en de rechtbank ziet zijn onnoemelijke verdriet om dit verlies. Ondanks de hechte band die zij met elkaar hadden is echter niet gebleken dat hun verhouding sterk afweek wat in het algemeen geldt voor volwassen kinderen uit één gezin. Zo was er geen sprake van een specifieke zorgrelatie en woonden zij ook niet samen. Dit maakt dat de benadeelde partij geen aanspraak kan maken op affectieschade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
7.5
Schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in de artikel 36f, vijfde lid, Sr. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal een jaar. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, de vervangende hechtenis toepassen tot hoogtes waardoor het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.
De rechtbank bepaalt daarom dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
365 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, waarvan 203 dagen ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] en 162 dagen ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2].

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f en artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zeven (7) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 21.780,05, bestaande uit € 1.780,05 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.780,05 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 203 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 17.500,00als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.500,00 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 162 dagen indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 3] geleden schade.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. J.M. Jongkind en mr. L. Boonstra, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2022.