ECLI:NL:RBNHO:2022:11063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
15.156429.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en seksueel misbruik van stiefkinderen met lange pleegperioden en bewijswaardering

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en seksueel misbruik van zijn stiefkinderen. De zaak betreft meerdere slachtoffers, waarbij de verdachte gedurende een lange periode misbruik heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks kritische opmerkingen van een rechtspsycholoog over de verhoortechniek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers op verschillende manieren heeft mishandeld en seksueel misbruikt, waarbij de slachtoffers vaak in een kwetsbare positie verkeerden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, ondanks zijn kwetsbare gezondheid, en er is een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd op basis van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is geëist voor immateriële schade die de slachtoffers hebben geleden door het handelen van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van aanzienlijke schadevergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.156429.21 (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Alphen a/d Rijn, Maatschapslaan 1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.G.T. Kramer en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Docter, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 december 2010 tot en met 26 december 2013 te Alkmaar en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 1, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en over wie hij, verdachte het gezag uitoefende, althans een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van dat slachtoffer 1, hebbende verdachte (telkens)
- de penis van voornoemd slachtoffer 1 betast en/of
- voornoemd slachtoffer 1 gepijpt en/of
- zich door voornoemd slachtoffer 1 laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes ontblote, stijve penis tegen de anus en/of tussen de benen, althans tegen het lichaam van voornoemd slachtoffer 1 gedrukt en/of
- voornoemd slachtoffer 1 afgetrokken en/of
- zich door voornoemd slachtoffer 1 laten aftrekken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 augustus 2010 tot en met 18 augustus 2015 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 2, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en over wie hij, verdachte het gezag uitoefende, althans een kind dat hij
verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer 2, hebbende verdachte (telkens)
- het lichaam van voornoemd slachtoffer 2 betast en/of
- zich door voornoemd slachtoffer 2 laten pijpen en/of
- zich door voornoemd slachtoffer 2 laten aftrekken en/of
- de vagina van voornoemd slachtoffer 2 gelikt en/of gebeft en/of
- voornoemd slachtoffer 2 getongzoend;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juli 2011 tot en met 27 juli 2016 te Alkmaar, in elk geval in Nederland met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 3, buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens)
- het betasten en/of aftrekken van de penis van voornoemd slachtoffer 3 en/of
- het pijpen van voornoemd slachtoffer 3;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 oktober 2010 tot en met 13 oktober 2014 te Alkmaar, in elk geval in Nederland opzettelijk mishandelend een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, althans een persoon, te weten slachtoffer
zijnde een persoon die aan zijn, verdachtes zorg was toevertrouwd, (telkens)
- een aantal weken, in elk geval geruime tijd, zonder eten, heeft opgesloten in zijn kamer, waar hij op een pot zijn behoefte moest doen en/of
- onder de koude douche heeft gezet en vervolgens dat slachtoffer 4 (terwijl het vroor) buiten op het balkon gezet en/of
- heeft geschopt en/of
- ( met kracht) op zijn billen heeft geslagen en/of
- aan de oren en/of neus heeft getrokken en/of geknepen en/of
- heeft geslagen met zijn vuist(en) en/of
- de keel van voornoemd slachtoffer 4 met zijn handen heeft dichtgeknepen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van voornoemd slachtoffer 4 werd benadeeld;
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 18 november 2014 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 5, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemd slachtoffer 5, te weten
- het brengen en/of houden van zijn, verdachtes vinger in de anus van voornoemd slachtoffer 5
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 juni 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 5, buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens)
- het betasten van de penis van voornoemd slachtoffer 5 en/of
- het betasten van de billen van voornoemd slachtoffer 5 met de hand(en) en/of met zijn, verdachtes penis en/of
- het aftrekken van voornoemd slachtoffer 5;
6.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 1 juni 2020 te Alkmaar, in elk geval in Nederland opzettelijk mishandelend (een) kind(eren) dat/die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, althans (een) perso(o)n(en), te weten slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3 en/of slachtoffer 5, zijnde (een)
perso(o)n(en) die aan zijn, verdachtes zorg was/waren toevertrouwd, (telkens)
- voornoemd slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3 en/of slachtoffer 5 (met kracht) heeft geslagen op de (ontblote) billen en/of de handen
- slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 (voor langere tijd) heeft opgesloten in de slaapkamer en/of de wc en/of
- slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3 en/of slachtoffer 5 onder de koude douche heeft gezet en (vervolgens) slachtoffer 1 en/of slachtoffer 5 met ontbloot (boven)lijf voor langere tijd op het balkon heeft gezet terwijl het vroor en/of
- bij slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3 en/of slachtoffer 5 zijn, verdachtes armen om het lichaam van voornoemd(e) kind(eren) te slaan en met zijn, verdachtes armen (met kracht) de knieën tegen de borst van die/dat kind(eren) te knijpen waardoor voornoemde slachtoffer moeilijk kon(den) ademen en/of
- slachtoffer 2 en/of slachtoffer 5 bij de polsen met ducttape aan elkaar vast heeft gebonden
- slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3 en/of slachtoffer 5 gezamenlijk en voor langere tijd op de wc pot te laten staan
waardoor deze pijn heeft/hebben ondervonden en/of letsel heeft/hebben bekomen en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van voornoemd(e) slachtoffer(s) 1 en/of 2 en/of 3 en/of 5 werd benadeeld.
Opmerking: de officier van justitie heeft de tenlastelegging geanonimiseerd gelet op de externe functie ervan. In dit vonnis zullen met het oog op de leesbaarheid en de tenuitvoerlegging de namen van de slachtoffers herhaaldelijk wel worden gebruikt. De slachtoffers worden geacht daardoor niet in hun belangen te zijn geschaad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 5 eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegde feit (seksueel binnendringen) en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 tweede alternatief/cumulatief en 6 ten laste gelegde feiten. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn en bruikbaar zijn voor het bewijs. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat voor alle ten laste gelegde feiten geldt dat de verklaringen van de aangevers over en weer kunnen worden gebruikt als steunbewijs in de zin van schakelbewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in haar pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op grond van het rapport van de deskundige [deskundige] kan worden geconcludeerd dat de verklaringen van de aangevers ten aanzien van het seksueel misbruik als ook ten aanzien van het fysieke misbruik onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Indien de rechtbank deze verklaringen wel betrouwbaar acht, heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen waaronder telkens begrepen de verklaringen van de overige slachtoffers. De modus operandi is wat de raadsvrouw betreft niet dusdanig dat deze grondslag biedt voor de toepassing van schakelbewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 5, eerste alternatief/cumulatief ten laste gelegdeNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 5, eerste alternatief/cumulatief ten laste is gelegd (seksueel misbruik, mede bestaand uit binnendringen), zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaring van slachtoffer 5 ([slachtoffer 5]) over het seksueel binnendringen op zichzelf staat en dat daarvoor geen betekenisvol steunbewijs in het dossier aanwezig is. Ook in het hierna te bespreken schakelbewijs valt die steun niet te vinden.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 tweede alternatief/cumulatief en 6 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 4 (slachtoffer [slachtoffer 4]) en feit 6
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen een eenduidig beeld naar voren komt over de onder 4 en 6 ten laste gelegde mishandelingen. De verklaringen van de slachtoffers versterken elkaar over en weer in bewijskracht en bieden onderling ook inhoudelijke verankering. In het licht van die verklaringen en van de verklaring van de moeder van de kinderen, kunnen de verklaringen van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting niet anders begrepen worden dan dat hij de verweten feiten heeft geprobeerd te bagatelliseren door de aard, de intentie, de omvang en de ernst ervan te verbloemen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 5 tweede cumulatief/alternatief
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers.
In het kader van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaringen van de aangevers komt een beeld naar voren van het gezin waarin ze zijn opgegroeid waarvan de verdachte in de rol van hun stiefvader deel uitmaakte. De aangevers verklaren dat er sprake was van mishandelingen en seksueel misbruik door de verdachte waarbij de aangevers die mishandelingen en dat misbruik min of meer in isolement ondergingen en niet met elkaar deelden. Er was in het gezin sprake van een situatie waarin de verdachte een zeer dominante en overheersende stiefvader was. Hij strafte de kinderen veel en maakte de aangevers ook tot elkaars concurrent. Soms probeerden de kinderen straf te ontlopen ten koste van een ander kind. De aangevers spreken in hun verklaringen over termen als “oorlogje spelen”, “elkaar verraden”, “anderen laten straffen” en dergelijke. De verdachte heeft hierover gesproken in termen van “verdeel en heers”. Er was sprake van een setting waar alle betrokken slachtoffers in gelijkluidende bewoordingen over hebben verklaard. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt bovendien dat er van de kant van hun moeder geen steun en bescherming was. Tegen deze achtergrond hebben de kinderen hun ervaringen ten aanzien van het seksueel misbruik (lange tijd) niet met elkaar gedeeld en ieder voor zich ondergaan.
Ten aanzien van de onthullingen.
Er zijn enkele momenten geweest waarop één of meer van de kinderen zich over het seksueel misbruik hebben geuit. Begin 2017 heeft [slachtoffer 2] het aan haar moeder verteld. Dit was eenmalig. Het volgende moment waarop enkele van de kinderen zich hierover hebben geuit, was in het voorjaar van 2020, in de periode dat de moeder met de kinderen de verdachte had verlaten. Onderweg in de auto heeft de jongste, [slachtoffer 3], over het misbruik iets tegen zijn moeder gezegd. Bij [betrokkene] (die als oudste dochter geen deel meer uitmaakte van het gezin) thuis ontplofte [slachtoffer 1] toen het gesprek erover ging of de verdachte al dan niet erecties kon krijgen. De beschrijving van dit moment in de verklaring van getuige [getuige] komt de rechtbank authentiek voor.
Verder blijkt dat [slachtoffer 1] in die fase een oriënterend gesprek heeft gehad bij de politie en vervolgens, ondanks aandringen van de politie, geen aangifte heeft willen doen. In de loop van oktober/november 2020 neemt [slachtoffer 2] initiatief en in december 2020 doet zij aangifte. Blijkens zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 5] hierover maar kort gesproken met [slachtoffer 2]. Moeder durft er met [slachtoffer 5] niet eens over te beginnen. Uit de tijdlijn op bladzijde 14 van het proces-verbaal blijkt verder dat [slachtoffer 2] eind 2019/begin 2020 tegen [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij misbruikt is.
Tegen de achtergrond van de situatie in het gezin, zoals hiervoor geschetst, en op basis van hetgeen is vastgesteld ten aanzien van de onthullingen (die in aantal en in intensiteit zeer beperkt zijn), is de tussenconclusie van de rechtbank dat niet is gebleken van onderlinge beïnvloeding. Daarbij komt nog dat nergens uit blijkt dat de aangevers specifieke motieven zouden hebben om de verdachte te benadelen. De verdachte heeft, daarnaar gevraagd op de zitting, ook geen gedachten over eventuele motieven in de sfeer van wraak.
De rechtbank overweegt verder dat er tijdens de verhoren van de kinderen bij de politie en bij de rechter-commissaris meerdere malen is gebleken van zeer hevige emoties. Ook dat komt betekenis toe in de sleutel van de betrouwbaarheid van de verklaringen.
De raadsvrouw verwijst met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen naar het rapport van de rechtspsycholoog [deskundige]. De deskundige heeft vanuit zijn wetenschap in zijn rapport kritische opmerkingen gemaakt over de verhoortechniek van de politie bij de verhoren van de aangevers. Daarnaast heeft de deskundige opmerkingen gemaakt over de inconsistenties binnen en tussen de verschillende verklaringen. Dit leidt in het rapport tot de conclusie dat er vooralsnog weinig steun gevonden lijkt te kunnen worden in het dossier voor het scenario dat de kinderen waarheidsgetrouw vertellen over wat ze hebben meegemaakt.
De rechtbank wil op basis van het rapport aannemen dat het bij de verhoortechniek af en toe heeft ontbroken aan kwaliteit. Ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen niet steeds consistent zijn. De inconsistenties in de verklaringen kunnen deels verklaard worden door het feit dat de kinderen verklaren over gebeurtenissen uit hun betrekkelijk vroege jeugd, die bovendien lang geleden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft reparatie van de tekortkomingen bij het afnemen van de verhoren plaatsgevonden door de verhoren bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsvrouw van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder aandacht geschonken aan de momenten waarop en de mate waarin de aangevers onderling contact hebben gehad. Dit om meer zicht te krijgen op de wederzijdse onthullingen die blijkens het rapport van [deskundige] van betekenis zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid en validiteit van de verklaringen. Het resultaat daarvan is hiervoor weergegeven en betrokken in de overwegingen. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanknopingspunten om te komen tot het oordeel dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de tussenconclusie van de rechtbank dat de verklaringen van de aangevers ten aanzien van de mishandelingen en het seksueel misbruik betrouwbaar en geloofwaardig zijn.
Bij die stand van zaken is de vraag aan de orde of de ten laste gelegde feiten op basis van die verklaringen bewezen kunnen worden.
Bewijsminimum
In deze zaak gaat het onder meer om de verdenking van zedenmisdrijven met minderjarigen. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij namelijk veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaringen van de kinderen [achternaam] staan tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. De vraag is of de verklaringen van de aangevers voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Naast elke aangifte is dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat een getuige enkel verklaart over wat het (vermeend) slachtoffer hem over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op de enkele verklaring van één getuige berusten.
Steunbewijs
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een de auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
In dit verband zij nog opgemerkt dat de rechtbank vaststelt dat waar het gaat om de aangiftes van [slachtoffer 5], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] [achternaam] niet telkens sprake is van een unus-testissituatie in enge zin. In enkele gevallen is aanvullend bewijs beschikbaar, maar de mate waarin dit verankering biedt verschilt per aangifte. Daarnaast kan worden vastgesteld dat met name wat betreft de verankering van de frequentie waarin het misbruik volgens de aangevers heeft plaatsgevonden de aandacht voor aanvullend bewijs van belang is.
In deze zaak kan het steunbewijs, in het bijzonder ook voor de frequentie van het misbruik, voor een deel worden gevonden door toepassing van schakelbewijs.
Schakelbewijs als steunbewijs
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Het gebruik van schakelbewijs is alleen mogelijk als de manier waarop de verschillende feiten – in dit geval de ontucht waarover [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] (zie hierna) hebben verklaard – zijn begaan, op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd (
modus operandi) moet dan zodanig overeenkomen in de zaken dat, bijvoorbeeld, de verklaring van de aangever van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
Het onderhavige dossier bevat over de gestelde ontuchtige handelingen onder meer verklaringen van de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] [achternaam]. Uit deze verklaringen komt een werkwijze van de verdachte naar voren waarin een aantal significante punten wordt genoemd, zoals: het ’s nachts of ’s ochtends vroeg naakt tegen voornoemde kinderen aan gaan liggen in bed, het hebben van orale seks met voornoemde kinderen (pijpen/beffen van de kinderen en zich laten pijpen door de kinderen), het betasten (aftrekken) van het geslachtorgaan van voornoemde kinderen en het zich laten aftrekken door deze kinderen. Al deze handelingen vonden, blijkens de verklaringen van elk van die kinderen, plaats met een aanzienlijke frequentie. Deze handelingen vonden plaats in de periode dat voornoemde kinderen nog jong waren en stopten op het moment dat zij ongeveer de leeftijd van 13 jaar hadden. De parallellen tussen de verklaringen zijn op relevante onderdelen zodanig in het oog springend dat deze voor elk van de drie tenlastegelegde feiten in hun onderling verband en samenhang voor het bewijs worden gebruikt.
Daarnaast is gebleken dat de moeder en anderen in het gezin hebben verklaard over het seksueel misbruik van [slachtoffer 3] dat later in dit vonnis zal worden besproken. Ook daaruit blijkt van soortgelijke seksuele handelingen. Ook dat draagt bij aan de zelfstandige betekenis en kracht van het schakelbewijs.
Verder houden de bewijsmiddelen in dat er voor enkele incidenten ook ondersteunend bewijs is. Daarbij doelt de rechtbank op het moment waarop moeder de verdachte betrapt, wanneer zij hem met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] in bed aantreft, de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] over de handelingen van de verdachte met [slachtoffer 2], de verklaring van [slachtoffer 1] dat de verdachte bij [slachtoffer 5] in bed ging liggen en de verklaring van [slachtoffer 5] dat hij merkte dat de verdachte bij [slachtoffer 1] kwam liggen en dat het hetzelfde klonk als bij hem. Het hiervoor genoemde betrapmoment wordt bovendien bevestigd door de verklaring van de verdachte op de terechtzitting.
De rechtbank concludeert dat op grond van de hiervoor genoemde, uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, toereikende steun kan worden gevonden voor de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2]. Dat betekent dat de feiten 1, 2 en 5 tweede cumulatief/alternatief wettig en overtuigend bewezen zijn.
Ten aanzien van feit 3 (ten aanzien van slachtoffer 3 – [slachtoffer 3])
Voor de aangifte gedaan door de moeder namens [slachtoffer 3], is ondersteunend bewijs beschikbaar, namelijk de verklaring van [slachtoffer 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris, de verklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van moeder dat zij van [slachtoffer 3] hebben gehoord dat hij ook seksueel is misbruikt door de verdachte en de verklaring van [slachtoffer 5] die dingen met zijn broertje heeft horen gebeuren. Aan deze bewijsmiddelen kan de conclusie worden verbonden dat de verdachte meermalen seksueel misbruik heeft gemaakt van [slachtoffer 3]. Over de frequentie daarvan kunnen geen vaststellingen gedaan worden, bij gebreke van enig bewijs op dit punt. Ook feit 3 is wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 tweede alternatief/cumulatief en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 27 december 2010 tot en met 26 december 2013 te Alkmaar en Rotterdam, met het aan zijn zorg toevertrouwde slachtoffer 1 ([slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer, hebbende verdachte telkens
- de penis van voornoemd slachtoffer betast en/of
- voornoemd slachtoffer gepijpt en/of
- zich door voornoemd slachtoffer laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes ontblote, stijve penis tegen de anus en/of tussen de benen, althans tegen het lichaam van voornoemd slachtoffer gedrukt en/of
- voornoemd slachtoffer afgetrokken en/of
- zich door voornoemd slachtoffer laten aftrekken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 19 augustus 2010 tot en met 18 augustus 2015 te Alkmaar, met het aan zijn zorg toevertrouwde slachtoffer 2 ([slachtoffer 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van dat slachtoffer 2, hebbende verdachte telkens
- het lichaam van voornoemd slachtoffer betast en/of
- zich door voornoemd slachtoffer laten pijpen en/of
- zich door voornoemd slachtoffer laten aftrekken en/of
- de vagina van voornoemd slachtoffer gelikt en/of gebeft en/of
- voornoemd slachtoffer getongzoend;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 28 juli 2011 tot en met 27 juli 2016 te Alkmaar, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 3 ([slachtoffer 3]), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten en/of aftrekken van de penis van voornoemd slachtoffer;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 14 oktober 2010 tot en met 13 oktober 2014 te Alkmaar, opzettelijk mishandelend een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten slachtoffer 4 ([slachtoffer 4]) zijnde een persoon die aan zijn, verdachtes zorg was toevertrouwd, telkens
- een aantal weken, in elk geval geruime tijd, zonder eten, heeft opgesloten in zijn kamer, waar hij op een pot zijn behoefte moest doen en/of
- onder de koude douche heeft gezet en vervolgens dat slachtoffer (terwijl het vroor) buiten op het balkon gezet en/of
- heeft geschopt en/of
- met kracht op zijn billen heeft geslagen en/of
- aan de oren en/of neus heeft getrokken en/of geknepen en/of
- heeft geslagen met zijn vuist(en),
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van voornoemd slachtoffer werd benadeeld;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 juni 2020 te Alkmaar, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde slachtoffer 5 ([slachtoffer 5]), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten telkens
- het betasten van de penis van voornoemd slachtoffer en/of
- het betasten van de billen van voornoemd slachtoffer met de handen en/of met zijn, verdachtes penis en/of
- het aftrekken van voornoemd slachtoffer;
6.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2010 tot en met 1 juni 2020 te Alkmaar, opzettelijk mishandelend kinderen die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten slachtoffer 1 ([slachtoffer 1]) en slachtoffer 2 ([slachtoffer 2]) en slachtoffer 3 ([slachtoffer 3]) en slachtoffer 5 ([slachtoffer 5]), zijnde personen die aan zijn, verdachtes zorg waren toevertrouwd, telkens
- voornoemd slachtoffer 1 en slachtoffer 2 en slachtoffer 3 en slachtoffer 5 met kracht heeft geslagen op de ontblote billen en/of de handen en/of
- slachtoffer 1 en slachtoffer 2 en slachtoffer 3 en slachtoffer 5 onder de koude douche heeft gezet en (vervolgens) slachtoffer 1 met ontbloot bovenlijf voor langere tijd op het balkon heeft gezet terwijl het vroor en/of
- bij slachtoffer 1 en slachtoffer 2 en slachtoffer 3 en slachtoffer 5 zijn, verdachtes armen om het lichaam van voornoemde kinderen te slaan en met zijn, verdachtes armen met kracht de knieën tegen de borst van die kinderen te knijpen waardoor voornoemde slachtoffers moeilijk konden ademen en/of
- slachtoffer 2 en slachtoffer 5 bij de polsen met ducttape aan elkaar vast heeft gebonden en/of
- slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 en/of slachtoffer 3 en/of slachtoffer 5 gezamenlijk en voor langere tijd op de wc pot te laten staan,
waardoor deze pijn hebben ondervonden en/of letsel hebben bekomen en/of waardoor opzettelijk de gezondheid van voornoemde slachtoffers 1 en 2 en 3 en 5 werd benadeeld.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2, telkens:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5, tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 6:
Mishandeling, begaan tegen zijn kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat, rekening houdend met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid voor de feiten 4 en 6, de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd, dan wel een straf waarbij rekening wordt gehouden met de broze gezondheid van de verdachte. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op standpunt gesteld dat, aansluitend aan de gevangenisstraf, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr, zoals geadviseerd, moet worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
In april 2010 is de aangeefster [getuige] met vijf van haar kinderen bij de verdachte gaan wonen. De verdachte is met [getuige] getrouwd en heeft haar kinderen erkend. Kort nadat [getuige] met haar kinderen bij de verdachte is ingetrokken, is de verdachte zich als een tiran over het gezin gaan gedragen. Terreur was in het gezin aan de orde van de dag. De verdachte stelde regels op en strafte de kinderen op sadistische wijze als zij zich niet gedroegen naar die regels. De kinderen werden met grote regelmaat mishandeld, waarbij ze soms voor langere tijd werden opgesloten.
Naast de mishandelingen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van vier van zijn stiefkinderen. De verdachte liep in het bijzijn van de kinderen met grote regelmaat naakt door de woning en keek in het bijzijn van de kinderen naar porno op de televisie of op de computer. De verdachte heeft zich met grote regelmaat vergrepen aan drie van zijn stiefkinderen waarbij hij hen seksueel misbruikte en ook de jongste stiefzoon heeft hij op zeer jonge leeftijd seksueel betast. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen de lichamelijke integriteit van de kinderen ernstig geschonden en heeft hij hen pijn en letsel toegebracht, maar heeft hij ook het vertrouwen dat kinderen in een stiefvader moeten kunnen hebben en de veiligheid die zij in hun thuissituatie mogen verwachten op een buitengewoon ernstige wijze beschadigd. Ook het vertrouwen dat broers en zussen in elkaar moeten kunnen hebben, heeft de verdachte ernstig beschadigd. Met zijn handelen en barbaarse straffen heeft de verdachte een dusdanige invloed gehad op de kinderen dat zij elkaar als rivaal zagen en, om straf te ontlopen, elkaar verklikten bij de verdachte. De aangevers kampen hierdoor met een groot schaamtegevoel waardoor hun onderlinge relaties enorm onder druk staan.
De rechtbank rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat hij ten tijde van het plegen van de feiten op de hoogte was van de eerdere gewelddadige relatie van moeder, waaruit moeder met de kinderen juist was gevlucht. De verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor zijn eigen en directe behoeftebevrediging en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van de (zeer) jonge slachtoffers en de gevolgen van zijn handelen voor hun verdere (seksuele) ontwikkeling. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen en uit de slachtofferverklaringen komt naar voren wat de verdachte bij de kinderen en hun moeder heeft aangericht. De effecten van de strafbare handelingen van de verdachte op de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de slachtoffers zijn bij allen van hen al aan het licht gekomen en wat dat in de toekomst voor hen zal betekenen is momenteel nog niet te overzien. Het resultaat is in elk geval dat elk van de kinderen ernstige problemen ondervindt in het dagelijks leven. Zij zijn zeer beschadigd uit dit proces gekomen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf wordt in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten onder 4 en 6 als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zoals blijkt uit het over het uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 26 april 2022. De deskundigen van het PBC hebben in hun rapport aangegeven dat bij de verdachte in ieder geval sprake is van een autismespectrumstoornis die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. De aanwezigheid van een schizoïde persoonlijkheidsstoornis en/of een seksuele stoornis of parafilie kan op basis van de beschikbare informatie onvoldoende worden onderbouwd, maar ook niet worden uitgesloten. Vanuit de autismespectrumstoornis, waardoor betrokkenes vermogen tot inleving, aanpassing en afstemming beperkt is, schoten zijn toch al geringe pedagogische vaardigheden door de stresserende omstandigheden tekort in de periode dat de kinderen bij hem in huis woonden.
Indien de feiten bewezen worden geacht, is het aannemelijk dat de bovenomschreven beperkingen, tezamen met verdachtes gebrekkige coping vaardigheden, tekortschietende empathische vaardigheden en zijn zelfgerichtheid, een bepalende rol hebben gespeeld in de mishandelingen die hem ten laste zijn gelegd. Aldus de onderzoekers van het PBC. Het advies is derhalve, indien de ten laste gelegde mishandelingen bewezen worden geacht, betrokkene deze in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen hebben de onderzoekers zich onthouden van een interventie-advies.
Hoewel er wel enkele externe factoren zijn, zoals de afname van de lichamelijke gezondheid, zijn er nauwelijks tot geen interne factoren om het risico op gewelddadig gedrag op de lange termijn te weren. Dit betekent dat betrokkene levenslang afhankelijk is van externe structurering en risicomanagement. Om toch langdurig forensisch toezicht mogelijk te maken en de benodigde externe structuur, veiligheid en zorg aan te bieden, wordt daarom tot slot geadviseerd betrokkene een GVM (Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel) op te leggen.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank voorts rekening met de proceshouding van de verdachte, die geen verantwoording heeft willen afleggen over de aan hem ten laste gelegde zedenfeiten en op geen enkele wijze berouw heeft getoond.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende, en daarbij betrekkend wat hierna volgt over de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie tot gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar recht doet aan zowel de ernst van de feiten als de kwetsbare gezondheid van de verdachte. Het strafbare handelen van de verdachte gedurende vele jaren is zo ingrijpend en beschadigend geweest dat met de genoemde eis reeds wordt tegemoet gekomen aan de kwetsbaarheid van de verdachte.
De rechtbank zal aan de verdachte een gevangenisstraf van acht jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Omdat de rechtbank van oordeel is dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen, zal de rechtbank de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen, zoals het Pieter Baan Centrum en de reclassering hebben geadviseerd en de officier van justitie heeft geëist. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel; de rechtbank legt een gevangenisstraf op ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel aangewezen ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en goederen.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben, door tussenkomst van de gemachtigde mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, ieder een vordering tot schadevergoeding van € 30.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1([slachtoffer 1]), 2 ([slachtoffer 2]), 5 ([slachtoffer 5]) en 6 (allen) ten laste gelegde feiten zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op vergelijkbare zaken in Nederland, de vorderingen enigszins moeten worden gematigd indien deze door de verdediging worden betwist. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de door haar bepleite vrijspraak de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vorderingen niet eenvoudig zijn. Behandeling van de vorderingen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partijen ook om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden gematigd tot een bedrag van € 8.500,-
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partijen lichamelijk letsel hebben opgelopen en/of pijn hebben ondervonden. Daarnaast blijkt uit de toelichting op de vorderingen en uit het dossier dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook geestelijk letsel hebben opgelopen. Gelet op aard en ernst van de normschending kan dit eveneens worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De benadeelde partijen hebben dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hen heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt een bedrag van € 30.000,- voor elk van de benadeelde partijen de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 (einddatum van de pleegperiode van feit 6) tot aan de dag der algehele voldoening.
7.2
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft, door tussenkomst van de gemachtigde mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, een vordering tot schadevergoeding van € 12.500,-ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op vergelijkbare zaken in Nederland, de vordering enigszins moet worden gematigd indien deze door de verdediging wordt betwist. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de door haar bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet eenvoudig is. Behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij ook om die reden niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vordering. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot het gebruikelijke bedrag voor mishandeling, zijnde € 250,-.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft ondervonden. Daarnaast blijkt uit de toelichting op de vordering en uit het dossier dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op aard en ernst van de normschending kan dit eveneens worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt een bedrag van € 12.500,- de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.3
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft via zijn wettelijke vertegenwoordiger [getuige] en door tussenkomst van de gemachtigde mr. J.A. van der Lem, advocaat te Alkmaar, een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van de onder 3 en 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op vergelijkbare zaken in Nederland, de vordering enigszins moet worden gematigd indien deze door de verdediging wordt betwist. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de door haar bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet eenvoudig is. Behandeling van de vordering zou een onevenredige behandeling van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 8.500,-
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als sprake is van een aantasting in de persoon. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of pijn heeft ondervonden. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte ook geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op aard en ernst van de normschending kan dit eveneens worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom, op grond van de stukken in het dossier en wat op de zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, sprake van een aantasting in de persoon als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De benadeelde partij heeft dan ook recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Gelet op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor hem heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt een bedrag van € 7.500,- de rechtbank billijk voor. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is vastgesteld dat de benadeelde partij met hoge frequentie seksueel is misbruikt door de verdachte. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de vordering
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 tot en met 6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling/seksueel misbruik stiefkind] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen steeds de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
artikel 60a Sr aan de orde?
Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de maatregel genoemd in artikel 36f dat de in totaal toe te passen duur van de gijzeling het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid Sr, niet mag overschrijden.
Contact en locatieverbod
De rechtbank acht het opleggen van het door voornoemde benadeelde partijen in overweging gegeven contactverbod/gebiedsverbod, gelet op de op te leggen straf en maatregel, niet opportuun.

8.Vordering benadeelde partij [getuige]

De benadeelde partij [getuige] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 24.447,50 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De materiële schade bestaat uit gemaakte kosten bij rouwbegeleiding bij RouwNouw. De immateriële schade bestaat uit een vergoeding voor shockschade tot een bedrag van € 5.000,- en uit affectieschade tot een bedrag van € 17.500,-.
Op de zitting heeft de gemachtigde mr. Van der Lem de affectieschade verhoogd tot een bedrag van € 35.000,- omdat de benadeelde partij stelt affectieschade te hebben geleden in verband met onherstelbaar geestelijk lijden van haar zoons [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5].
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering nu onvoldoende is onderbouwd dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de shockschade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij hier niet voor in aanmerking komt, nu juridisch gezien geen sprake is van shockschade, zodat de vordering met betrekking tot deze schade moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering nu niet kan worden vastgesteld of de bij de kinderen vastgestelde PTSS blijvend is.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet affectieschade pas per 1 januari 2019 in werking is getreden. De feiten waarvoor de rechtbank hoogstens tot bewezenverklaring kan komen dateren van voor die datum. Nu de wet affectieschade geen terugwerkende kracht heeft kan de benadeelde reeds hierom niet in de vordering worden ontvangen. Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, nu zij geen slachtoffer is in de zin van artikel 51a e.v. van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering met betrekking tot affectieschade dient te worden afgewezen, aangezien de wet affectieschade per 1 januari 2019 in werking is getreden en deze wet geen terugwerkende kracht heeft. Bovendien heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van affectieschade in de zin van de wet.
Ook ten aanzien van de shockschade is de vordering onvoldoende onderbouwd en zal de vordering ook voor dit deel worden afgewezen.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen de gevorderde schade en de bewezen verklaarde feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38z, 57, 244, 247, 248, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 5, eerste alternatief/cumulatief is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 tweede alternatief/cumulatief en onder 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt de verdachte tevens op
de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 30.000,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.000,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 100 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 30.000,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.000,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 100 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 30.000,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 30.000,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 100 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 12.500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.500,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 40 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 25 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vorderng.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[getuige]t.a.v. de immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij
[getuige]niet-ontvankelijk in haar vordering t.a.v. de materiële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij [getuige] de eigen proceskosten draagt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2022.