In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Noord-Holland, is op 14 december 2022 een vonnis in incident gewezen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], zijn gezamenlijk eigenaar van een woning in [plaats 1]. Sinds 1993 is de woning op basis van een mondelinge overeenkomst in gebruik gegeven aan gedaagde sub 1, een broer van eiser sub 1. De eisers hebben in mei 2022 gesteld dat er sprake was van een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd, welke zij hebben opgezegd per 1 september 2022, met het verzoek aan gedaagden om de woning te verlaten.
In het incident vorderden de eisers een voorlopige voorziening, waarbij zij vroegen om ontruiming van de woning en een vergoeding voor gebruikskosten. Gedaagden hebben verweer gevoerd en gesteld dat de feitelijke eigendom van de woning bij hen ligt, ondanks dat deze op papier aan de eisers toebehoort. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van gedaagden bij continuering van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van eisers bij de gevorderde voorlopige voorziening. Daarom is de vordering van eisers afgewezen.
De rechtbank heeft eisers als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 563,00 aan salaris advocaat. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De hoofdzaak zal op 25 januari 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.