ECLI:NL:RBNHO:2022:1104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
15-257586-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen voor bedreigingen en smaad, ontslag van rechtsvervolging wegens noodweerexces

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging en smaad. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte werd aangeklaagd voor meerdere bedreigingen aan het adres van verschillende personen, waaronder medewerkers van een jeugdbeschermingsorganisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, met uitzondering van één feit dat als dubbele vervolging werd beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één van de tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de bedreigingen en smaad. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces, wat door de rechtbank werd gehonoreerd, waardoor hij voor dat feit werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest, en heeft daarnaast vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een gebiedsverbod en een contactverbod met de slachtoffers voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een geluidsdemper en munitie, onttrokken worden aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-257586-21 (A), 15-220133-21 (B) en 23-004350-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 11 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2022 in de zaken tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het postadres: [adres].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 1
op of omstreeks 24 september 2021 te Zandvoort, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] (medewerkster buitenschoolse opvang) en/of [benadeelde 2] (directrice basisschool [“school”]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met) zijn (onder)arm tegen en/of op de keel van die [benadeelde 1] te duwen en/of te zetten en/of door die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] dreigend (meermalen) de woorden toe te voegen "ik ga je liquideren" en/of "anders ga ik liquideren en ik haal anders een pistool" en/of "dat hij terug zou gaan om een vuurwapen te halen en om vervolgens te gaan schieten" en/of "ik weet je te vinden, ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2
op of omstreeks 24 september 2021 te Zandvoort, in elk geval in Nederland, een medewerkster van het [hulpverleningsorganisatie] (1101869) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die (1101869) (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "ik zal langskomen om die donkere kanker kop kapot te schieten" en/of "ik zal je opzoeken en je dochter van 1 jaar neuken en daarna doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3
op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Amsterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] dreigend de woorden toe te voegen
- " Of er volgt erkenning, of de gevolgen worden persoonlijk ondervonden. Kiezen of delen?" en/of
- " [benadeelde 3] , u heeft 24 uur om zichzelf en uw personeel aan te geven bij de politie. Ik adviseer u dat te doen in het belang van zowel uw kinderen, als de gedrochten van kinderen van criminelen [benadeelde 4] en [...] . Oog om oog, tand om tand, tot de dood." en/of
- " Mocht [jeugdbeschermingsorganisatie] aangifte doen, dan zijn de gevolgen dat ik de rest van mijn leven ga jagen op [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [...] , [...] . Dat gaat het OM op termijn niet stoppen." en/of
- " Het meten met twee maten is klaar en de veroorzakers gaan hangen. Dat gaat netjes via de wet, of ik doe het zelf.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
ten aanzien van zaak B
feit 1
op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Amsterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] dreigend de woorden toe te voegen
- " Of er volgt erkenning, of de gevolgen worden persoonlijk ondervonden. Kiezen of delen?" en/of
- " [benadeelde 3] , u heeft 24 uur om zichzelf en uw personeel aan te geven bij de politie. Ik adviseer u dat te doen in het belang van zowel uw kinderen, als de gedrochten van kinderen van criminelen [benadeelde 4] en [...] . Oog om oog, tand om tand, tot de dood." en/of
- " Mocht [jeugdbeschermingsorganisatie] aangifte doen, dan zijn de gevolgen dat ik de rest van mijn leven ga jagen op [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [...] , [...] . Dat gaat het OM op termijn niet stoppen." en/of
- " Het meten met twee maten is klaar en de veroorzakers gaan hangen. Dat gaat netjes via de wet, of ik doe het zelf.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 2
op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Amsterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 4] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door die [benadeelde 4] te beschuldigen van fraude door middel van het via Twitter openlijk verspreiden van de tekst: "Jeugdzorg Nederland moet zich doodschamen met malafide schoften als [benadeelde 4] en andere racisten die aan de hand van fraude kinderen doelbewust uit huis halen."

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, behoudens feit 1 in zaak B.
De rechtbank is, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie daartoe, van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 1 in zaak B. De onder dit feit verweten gedragingen zijn de verdachte ook ten laste gelegd onder feit 3 in zaak A. Dit betekent dat ten aanzien van deze verweten gedragingen sprake is van een dubbele vervolging. Omdat een verdachte niet tweemaal kan terechtstaan voor hetzelfde verwijt, zal de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van feit 1 in zaak B.
Er zijn verder geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feiten 1, 2 en 3 in zaak A en feit 2 in zaak B.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2 in zaak A. De raadsman heeft gesteld dat al het bewijs voor dit feit afkomstig is van één en dezelfde bron. Daardoor ontbreekt het wettig bewijs voor de conclusie dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde bedreiging heeft geuit.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van feit 3 in zaak A, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de conclusie dat bij [benadeelde 3] en [benadeelde 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 in zaak A en feit 2 in zaak B verweten gedragingen, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, kunnen worden bewezen. Wel heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 in zaak A een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces als bedoeld in artikel 41 Wetboek van Strafrecht (Sr). Dat verweer zal de rechtbank later onder 5.1 bespreken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 in zaak A
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder feit 2 in zaak A wordt verweten. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In het dossier bevindt zich een aangifte van een jeugdbeschermer van het [hulpverleningsorganisatie] wegens bedreiging. Ook de algemeen directeur van [hulpverleningsorganisatie] heeft namens de organisatie aangifte gedaan van voornoemde bedreiging. Deze bedreiging zou de verdachte op 24 september 2021 telefonisch hebben geuit tegenover een telefoniste van het [hulpverleningsorganisatie] . De verdachte heeft ontkend deze bedreiging te hebben geuit. Naast de aangiften bevat het dossier de verklaring van de betreffende telefoniste over haar telefoongesprek met de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangeefsters en de telefoniste elkaar weliswaar ondersteunen, maar dat de aangeefsters ten aanzien van de verweten bedreiging slechts hebben verklaard over wat zij van de telefoniste hebben gehoord. De rechtbank concludeert dat hierdoor in de kern sprake is van informatie uit één en dezelfde bron. Ondersteunende bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron, ontbreken. Dat betekent dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verweten bedreiging. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Feiten 1 en 3 in zaak A en feit 2 in zaak B
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, tot bewezenverklaring van feiten 1 en 3 in zaak A en feit 2 in zaak B.
Ten aanzien van feiten 1 en 3 in zaak A overweegt de rechtbank nog het volgende.
Feit 1 in zaak A
De rechtbank is van oordeel dat, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder feit 1 in zaak A wordt verweten, namelijk dat hij op 24 september 2021 in de [“school”] in Zandvoort een medewerkster van de buitenschoolse opvang, [benadeelde 1] , met de dood heeft bedreigd door in de gang van de school met zijn onderarm tegen haar keel te duwen en haar dreigend te zeggen dat hij haar zou doodschieten.
De verdachte heeft ontkend dat hij naast [benadeelde 1] ook de directrice van de basisschool, [benadeelde 2] , met de dood heeft bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de gebeurtenissen op 24 september 2021 in de [“school”], oprecht overkomt. De verdachte heeft tijdens het onderzoek op de zitting verklaard dat hij [benadeelde 1] in paniek van zich heeft weggeduwd door zijn onderarm tegen haar keel te duwen en daarna tegen haar heeft gezegd dat hij haar zou doodschieten als zij zijn dochter – die zich aan hem had vastgeklampt – niet zou loslaten. De rechtbank acht die verklaring geloofwaardig. De rechtbank stelt verder vast dat de verklaringen van de aangeefsters, de getuige en de verdachte op een aantal essentiële punten uiteenlopen, namelijk voor de vragen welke bedreigende woorden de verdachte zou hebben geuit, op welke momenten hij dat zou hebben gedaan (namelijk alleen in de gang of ook daarna in het klaslokaal) en tegen wie hij zich bedreigend zou hebben uitgelaten (namelijk alleen tegen [benadeelde 1] of ook tegen [benadeelde 2] ). Gelet op deze discrepanties heeft de rechtbank niet de overtuiging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [benadeelde 2] . De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Feit 3 in zaak A
De verdachte heeft erkend dat hij in e-mails van 23 en 24 september 2021 de in de tenlastelegging onder feit 3 in zaak A genoemde bewoordingen over [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft geuit. Het was echter niet zijn bedoeling om hen te bedreigen met de dood of met zware mishandeling, maar slechts om hen te intimideren. Gelet hierop en op de aard van de bewoordingen heeft de raadsman bepleit dat bij [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
Als uitgangspunt geldt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Er zal moeten worden vastgesteld dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in zijn twee e-mails, naast de ten laste gelegde bewoordingen, ook heeft geschreven dat er doden gaan vallen en dat, als er geen erkenning volgt, [benadeelde 4] en zijn collega’s niet verder zullen leven. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde bewoordingen in onderling verband en samenhang bezien, alsmede bezien in samenhang met de overige inhoud van de twee e-mails en de omstandigheid dat sprake is van een langer lopend conflict tussen de verdachte, jeugdzorg en [benadeelde 4] over de ondertoezichtstelling van zijn twee dochters, bij [benadeelde 3] als directeur van organisatie [jeugdbeschermingsorganisatie] en bij [benadeelde 4] als jeugdbeschermer de redelijke vrees kon doen ontstaan dat zij door toedoen van de verdachte het leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de bedreiging van beiden bewezen acht.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feiten 1 en 3 in zaak A en feit 2 in zaak B heeft begaan, met dien verstande dat hij:
ten aanzien van zaak A
feit 1
op 24 september 2021 te Zandvoort [benadeelde 1] , medewerkster buitenschoolse opvang, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met zijn onderarm tegen de keel van die [benadeelde 1] te duwen en door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je liquideren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3
op meerdere tijdstippen in de periode van 23 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Amsterdam en Haarlem [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] dreigend de woorden toe te voegen
- " [benadeelde 3] , u heeft 24 uur om zichzelf en uw personeel aan te geven bij de politie. Ik adviseer u dat te doen in het belang van zowel uw kinderen, als de gedrochten van kinderen van criminelen [benadeelde 4] en [...] . Oog om oog, tand om tand, tot de dood." en
- " Mocht [jeugdbeschermingsorganisatie] aangifte doen, dan zijn de gevolgen dat ik de rest van mijn leven ga jagen op [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [...] , [...] . Dat gaat het OM op termijn niet stoppen." en
- " Het meten met twee maten is klaar en de veroorzakers gaan hangen. Dat gaat netjes via de wet, of ik doe het zelf.";
ten aanzien van zaak B
feit 2
in de periode van 19 juni 2021 tot en met 24 juni 2021 te Amsterdam en Haarlem opzettelijk de goede naam van [benadeelde 4] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door die [benadeelde 4] te beschuldigen van fraude door middel van het via Twitter openlijk verspreiden van de tekst: "Jeugdzorg Nederland moet zich doodschamen met malafide schoften als [benadeelde 4] en andere racisten die aan de hand van fraude kinderen doelbewust uit huis halen."
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak B
feit 2
smaad.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Feit 1 in zaak A: beroep op noodweerexces
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41 Sr toekomt en dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij bepleit dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke aanranding van zijn jongste dochter, waarbij de verdachte door de door die aanranding ontstane hevige gemoedsbeweging de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen. Uit niets is gebleken dat sprake was van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [benadeelde 1] . Zodoende kan niet worden aangenomen dat het gedrag van de verdachte kan worden aanvaard als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door een aanranding is ontstaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces geldt dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding, maar hij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding ontstane gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was. Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijk gevolg’, kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 24 september 2021 naar de basisschool van zijn dochters was gegaan om hen uit school te halen. De verdachte stond in de gang van de school met zijn jongste dochter op de arm en zijn oudste dochter tegen zich aan, toen [benadeelde 1] tegen hem zei dat de school en de buitenschoolse opvang van de gezinsvoogd te horen hadden gekregen dat de verdachte geen toestemming had om zijn dochters die middag mee te nemen. De verdachte voelde zich overvallen door deze door [benadeelde 1] gedane mededeling. Hij was namelijk, vanwege onderling gemaakte afspraken tussen zijn ex-vrouw en hun advocaten en het inhalen van gemiste dagen, in de veronderstelling dat hij die middag zijn dochters juist wel uit school mocht meenemen en had daartoe ook voorbereidingen getroffen. De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde 1] vervolgens tegen hem zei dat hij zijn dochters moest loslaten en moest achterlaten bij de buitenschoolse opvang, terwijl zijn dochters juist blij waren om hem te zien en met de verdachte mee wilden. [benadeelde 1] pakte daarna de jongste dochter van de verdachte vast, die zich aan hem vastklampte. De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde 1] vervolgens aan hem en aan zijn jongste dochter trok en daarbij slaande bewegingen maakte, waarop de verdachte meermalen tegen haar zei dat zij daarmee moest ophouden en moest loslaten. [benadeelde 1] bleef echter proberen om de jongste dochter naar haar toe te trekken. Dat wordt ook verklaard door [benadeelde 1] zelf. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij zag dat de verdachte probeerde om zijn jongste dochter bij haar weg te houden en dat zij daarop probeerde om de jongste dochter naar zich toe te halen. De verdachte heeft ook verklaard dat, toen [benadeelde 1] niet ophield met trekken aan zijn (inmiddels huilende) jongste dochter, hij in paniek raakte en ter bescherming van zijn dochter [benadeelde 1] bij hen heeft weggeduwd door zijn onderarm tegen haar keel te duwen. Daarna zei de verdachte tegen [benadeelde 1] dat hij haar zou doodschieten als zij niet zou loslaten.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat op 24 september 2021 sprake was van een hectische situatie in de gang van de basisschool, waarbij zowel aangeefster [benadeelde 1] als de verdachte in paniek waren. Dat heeft geresulteerd in de fysieke en woordelijke bedreiging van de aangeefster. De rechtbank acht het aannemelijk dat de wijze waarop [benadeelde 1] probeerde de jongste dochter van de verdachte naar zich toe te halen op dat moment bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt, die vervolgens doorslaggevend is geweest voor zijn gedrag tegen de aangeefster. [benadeelde 1] behoorde de jongste dochter van de verdachte niet op voormelde wijze af te pakken en de daardoor bij de verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging heeft als onmiddellijk gevolg gehad dat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging van zijn dochter heeft overschreden door zijn onderarm tegen haar keel te duwen en haar te bedreigen. Hoewel dit gedrag tegen de aangeefster veel te ver ging, is de rechtbank gelet op de gedragingen van de aangeefster die daartoe hebben geleid, van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging.
Dit alles leidt ertoe dat het beroep op noodweerexces slaagt. De rechtbank acht de verdachte niet strafbaar voor feit 1 in zaak A. De verdachte zal daarom voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Feit 3 in zaak A en feit 2 in zaak B
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte voor de andere bewezen verklaarde feiten, feit 3 in zaak A en feit 2 in zaak B, uitsluit. De verdachte is derhalve voor deze feiten wel strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de aard en ernst van de door haar bewezen geachte feiten, de recidive van de verdachte, zijn proceshouding en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met drie jaren proeftijd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot twee vrijheidsbeperkende maatregelen, als bedoeld in artikel 38v tweede lid Sr, namelijk een gebiedsverbod (sub a) voor het kantoor van de [hulpverleningsorganisatie] en voor de [“school”] in Zandvoort en de buitenschoolse opvang aldaar, alsmede een contactverbod (sub b) met alle bewezen verklaarde betrokkenen. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregelen op te leggen voor een periode van drie jaren, op straffe van één week vervangende hechtenis bij elke overtreding van de maatregelen, en de maatregelen, vanwege het belastend gedrag van de verdachte, dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij bewezenverklaring van meer feiten dan alleen feit 2 in zaak B, verzocht om acht te slaan op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zouden zijn begaan en gelet hierop, alsmede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd niet overschrijdt. De verdachte heeft eindelijk een urgentieverklaring en daardoor zicht op een woning, waardoor hij zijn leven weer wat kan gaan opbouwen. Door deze zaak is de verdachte zijn onderkomen in de tent waarin hij verbleef, zijn weinige eigendommen, zijn auto en de omgang met zijn dochters kwijtgeraakt. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte door alle bijkomende omstandigheden al voldoende is gestraft. De raadsman heeft daarnaast verzocht af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregelen, nu de vrees dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen, ongegrond is en oplegging van de maatregelen daarmee niet opportuun is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten waarvoor de verdachte strafbaar is, en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van een jeugdbeschermer en de directeur van een jeugdbeschermingsorganisatie. Ook heeft de verdachte zich ten aanzien van die jeugdbeschermer, [benadeelde 4] , schuldig gemaakt aan smaad. Dit zijn ernstige feiten, waarvan de betrokkenen veel last hebben gehad. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op hun gevoel van veiligheid en hun persoonlijke integriteit.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de feiten heeft begaan uit frustratie en onmacht. De verdachte heeft een slechte verstandhouding met de jeugdbeschermers die betrokken zijn of waren bij de ondertoezichtstelling van zijn dochters. Uit de stukken blijkt dat sprake is van een langdurige situatie van onvrede, frustratie en agressie naar aanleiding van onder andere de contacten met jeugdbescherming over zijn dochters, de omgangsregeling met zijn dochters als ook door de leefsituatie van de verdachte, die voorafgaand aan de incidenten in een tent leefde. De verdachte maakt zich ernstige zorgen om het welzijn van zijn jonge dochters en voelt zich in de procedure rond de ondertoezichtstelling onmachtig en ongehoord. De reactie van de verdachte hierop, zoals hierboven bewezen is verklaard, is echter onacceptabel. In een dergelijk geval is de aangewezen weg voor de verdachte dat hij (opnieuw) in overleg treedt met zijn civiel advocaat om samen tot een oplossing en plan van aanpak te komen. Eigenrichting en bedreiging zijn onder geen enkele omstandigheid de aangewezen weg. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk hoe hij zich tegen de jeugdbescherming heeft gedragen en vindt dan ook dat er een straf moet volgen.
Uit het strafblad van de verdachte van 16 december 2021 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij, enkele maanden na een veroordeling voor onder andere een bedreiging van [benadeelde 4] , hem opnieuw heeft bedreigd. Ondanks die eerdere veroordeling tot een (deels voorwaardelijke) straf is de verdachte tot nieuw strafbaar gedrag gekomen. De eerdere strafoplegging heeft kennelijk onvoldoende effect gehad. Dat acht de rechtbank zorgelijk.
Gelet op de aard en de ernst van deze feiten, de recidive van de verdachte en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen, acht de rechtbank oplegging van een geldboete of een taakstraf niet op zijn plaats. De rechtbank acht alleen oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de moeilijke persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 28 januari 2022 uitgebreid heeft verklaard en zoals die uit de door de verdachte daartoe verstrekte stukken alsmede uit de reclasseringsrapporten blijken. De woning van de verdachte is in april 2021 door een gasexplosie verwoest. De verdachte is daardoor op straat komen te staan en hij heeft enkele maanden in een tent gewoond. De verdachte heeft geen stabiele leefsituatie. Hij heeft geen inkomen, geen structurele dagbesteding en geen woonruimte. Dat zijn zorgelijke leefomstandigheden. Als gevolg van deze omstandigheden, vooral het gebrek aan woonruimte, is de omgang met zijn twee dochters ernstig belet, in die zin dat de verdachte hen tot zijn aanhouding in september 2021 slechts één keer per week een middag kon zien. Mede als gevolg van de verdenkingen in de onderhavige zaken is de omgangsregeling tussen de verdachte en zijn dochters in oktober 2021 helemaal opgeschort, tot 6 februari 2022. Die situatie en de zorgen om het welzijn van zijn dochters doen de verdachte erg veel pijn en verdriet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, op zijn plaats is. De rechtbank realiseert zich dat zij met deze straf, in het voordeel van de verdachte, aanzienlijk afwijkt van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Dat is gelegen in de weging door de rechtbank van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede in het feit dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van één van de door de officier van justitie bewezen geachte feiten en de verdachte verder zal ontslaan van alle rechtsvervolging voor de bedreiging van aangeefster [benadeelde 1] .
De rechtbank is van oordeel dat, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, aan de verdachte ook de maatregelen moeten worden opgelegd dat hij zich voor de duur van drie jaren niet zal ophouden bij en in het kantoor van de [hulpverleningsorganisatie] , op het adres [...] , en daarnaast op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . De rechtbank zal bevelen dat één week vervangende hechtenis zal worden toegepast voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan deze maatregelen houdt. Omdat er naar het oordeel van de rechtbank verder ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, zal de rechtbank bevelen dat deze maatregelen, gelet op artikel 38v vierde lid Sr, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Beslag

Bij gelegenheid van het onderzoek naar de verdachte zijn diverse voorwerpen in beslag genomen, namelijk een geluidsdemper (goednummer …), doosjes munitie (goednummers …) en twee luchtdrukwapens (goednummers …). De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden onttrokken aan het verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank is het ongecontroleerde bezit ervan, anders dan de verdediging heeft gesteld, in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij arrest van 22 februari 2021 in de zaak met parketnummer 23-004350-19 heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte veroordeeld tot onder andere een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan een deel van 40 uren voorwaardelijk. Ten aanzien van dit voorwaardelijke strafdeel is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. Dit arrest is op 14 september 2021 onherroepelijk geworden. De proeftijd is op diezelfde datum ingegaan. De mededeling van de voorwaardelijke veroordeling, als bedoeld in artikel 366a Wetboek van Strafvordering (Sv), is op 15 september 2021 aan het postadres van de verdachte toegezonden.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen. Uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. De verdachte heeft zich, nadat hij bekend was geworden met het arrest van februari 2021, in juni 2021 immers schuldig gemaakt aan twee bedreigingen en smaad en is voor die feiten strafbaar. Hierin ziet de rechtbank reden de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 36b, 36d, 38v, 38w, 57, 261 en 285 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijkin de vervolging van de verdachte voor feit 1 in zaak B.
Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte onder feit 2 in zaak A is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat de verdachte feiten 1 en 3 in zaak A en feit 2 in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 3 in zaak A en feit 2 in zaak B de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de
verdachte niet strafbaarvoor het bewezen verklaarde feit 1 in zaak A en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de
verdachte strafbaarvoor het bewezen verklaarde feit 3 in zaak A en het bewezen verklaarde feit 2 in zaak B.
Legt voor feit 3 in zaak A en feit 2 in zaak B de volgende straf en maatregelen op:
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze opgelegde straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op
een gebiedsverbod, namelijk de maatregel dat de verdachte zich voor de duur van 3 (drie) jaren niet zal ophouden bij en in het kantoor van de [hulpverleningsorganisatie] , op het adres [...] .
Legt ook op
een contactverbod, namelijk de maatregel dat de verdachte voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
Beveelt dat voor
zowel het gebiedsverbod als het contactverbod vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval de verdachte niet voldoet aan (één van) deze maatregelen. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan (één van) deze maatregelen wordt voldaan. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregelen,
zowel het gebiedsverbod als het contactverbod,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Onttrekt aan het verkeerde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, namelijk een geluidsdemper (goednummer …), doosjes munitie (goednummers …) en twee luchtdrukwapens (goednummers …).
Wijst toede vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de strafzaak met parketnummer 23-004350-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, opgelegd bij arrest van 22 februari 2021 van het gerechtshof Amsterdam.
Heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2022.
De oudste rechter, mr. H.D. Overbeek, en de griffier, mr. P.H. Boersma, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.