ECLI:NL:RBNHO:2022:11031

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
10 december 2022
Zaaknummer
15/044203-22 en 15/054084-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot diefstal met geweld en bewezenverklaring van poging tot afpersing in vereniging en overtreding van de Geneesmiddelenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk iets heeft geprobeerd weg te nemen. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot afpersing in vereniging, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank baseerde deze beslissing op het bewijs dat de verdachte aanwezig was op de plaats delict, waaronder DNA-sporen op een pet die tijdens de overval werd gevonden en het uitpeilen van zijn telefoon in de omgeving van de overval. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding heeft geëist. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid geneesmiddelen zonder de vereiste vergunning, wat in strijd is met de Geneesmiddelenwet. De rechtbank heeft de verdachte in zijn strafbaarheid bevestigd en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/044203-22 en 15/054084-20 (tul)
Uitspraakdatum: 18 november 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Klein en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. I. Baardman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland
,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- het bedrijfspand van [slachtoffer 1] aan [adres] binnen is gegaan en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en heeft geroepen "Geef me die horloge”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een vuurwapen op [slachtoffer 1] te richten en/of in gevecht te gaan met [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of of [slachtoffer 4] .
en/of
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een horloge, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
- het bedrijfspand van [slachtoffer 1] aan [adres] binnen is gegaan en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en heeft geroepen "Geef me die horloge",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 11 januari 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen op het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te richten en/of gericht te houden.
3.
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Zaandam al dan niet opzettelijk een geneesmiddel als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet,
te weten een grote hoeveelheid tabletten, te weten
- 500 tabletten, althans een of meerdere tabletten Vidalista 60 en/of
- 160 tabletten, althans een of meerdere tabletten Cenforce en/of
- 20 tabletten, althans een of meerdere tabletten Lovegra en/of
- 36 tabletten, althans een of meerdere tabletten Super Kamarga en/of
- 180 tabletten, althans een of meerdere tabletten Cobra-120 en/of
- 236 tabletten, althans een of meerdere tabletten Super P-Force en/of
- 28 tabletten, althans een of meerdere tabletten Kamagra Oral Jelly en/of
- 91 tabletten, althans een of meerdere tabletten Kamagra Oral Jelly
(allen) bevattende een hoeveelheid van een stof sildenafil zonder vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet heeft bereid, heeft ingevoerd, in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, heeft uitgevoerd, of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied heeft gebracht, heeft bereid, heeft ingevoerd, heeft afgeleverd, heeft uitgevoerd en/of al dan niet opzettelijk zonder handelsvergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet een groothandel in voornoemd geneesmiddel heeft gedreven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2022 te Zaandam, telkens opzettelijk zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 1251 tabletten, althans een of meerdere tabletten bevattende sildenafil, zijnde een werkzame stoffen in de zin van de Geneesmiddelenwet voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten. De medeverdachte heeft verklaard dat hij samen met een ander de aangever heeft gevraagd om zijn horloge en toen heeft gedreigd met een vuurwapen. De verdachte is aan deze poging tot afpersing te linken door het DNA-bewijs aangetroffen op de pet die één van de overvallers op had en op de plaats delict is achtergebleven, het signalement van de verdachte, de camerabeelden, de reisbeweging van de auto met kenteken [kenteken] , de reisbeweging van de telefoon van de verdachte en het aantreffen van een GLS jas bij de verdachte. Dat levert het medeplegen van een poging tot afpersing op. Tijdens de overval is vervolgens een worsteling ontstaan tussen de aangevers, de medeverdachte en de verdachte, waarbij de medeverdachte, in het bijzijn van de verdachte, een vuurwapen op de aangevers heeft gericht. Het richten van een vuurwapen op een ander is aan te merken als een bedreiging. Ten slotte is bij de doorzoeking van de woning van de verdachte een grote hoeveelheid geneesmiddelen aangetroffen die de werkzame stof Sildenafil en Tadalafil bevatten. Hiervoor is geen handelsvergunning verleend voor de Nederlandse markt en de verdachte beschikt ook niet over enige vergunning. Gelet hierop heeft de verdachte met het in voorraad hebben van deze geneesmiddelen in strijd gehandeld met artikel 40 van de Geneesmiddelenwet.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft wat betreft feit 1 en 2 onder meer aangevoerd dat niet vaststaat dat de verdachte de persoon moet zijn geweest die de pet op had tijdens de overval. De verdachte heeft verklaard dat hij de pet rond de feestdagen is verloren. Het DNA-bewijs ondersteunt de stelling dat de pet door een ander moet zijn gedragen tijdens de overval, nu er van tenminste nog twee andere personen DNA op de pet is aangetroffen. Daarnaast is de telefoon van de verdachte kort na de jaarwisseling uit zijn auto verdwenen en heeft hij deze pas veel later weer teruggekregen. De verdachte is dus niet degene die de telefoon heeft gebruikt voorafgaand en tijdens de overval. Daarbij komt dat de onderzoeksresultaten met betrekking tot de Citroën Berlingo geen bewijs vormen voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval. Ditzelfde geldt voor de GLS-jas die bij de verdachte is aangetroffen. Wat betreft het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen enkel bewijs is dat de verdachte de pillen te koop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, heeft uitgevoerd of anderszins binnen of buiten het Nederlandse grondgebied heeft gebracht, heeft bereid, heeft ingevoerd of een groothandel heeft gedreven. Ook heeft de verdachte de pillen niet in voorraad gehad, omdat er geen sprake is geweest van bedrijfsmatige activiteiten of handelingen in het economisch verkeer. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als de culpoze (de rechtbank begrijpt: overtredings-)variant, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De verdachte heeft niet geweten dat de pillen illegaal zijn en heeft zich ook nooit gerealiseerd dat er een vergunningsplicht bestond.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 eerste cumulatief/alternatief en feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 eerste cumulatief/alternatief en 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feit 1 eerste cumulatief/alternatief
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat uit het dossier niet blijkt dat de daders hebben gepoogd iets weg te nemen, zodat er geen sprake is van een poging tot diefstal.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat de verdachte de delictsomschrijving zelf niet heeft vervuld, nu de medeverdachte [medeverdachte] degene was die het vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft gericht. Daarnaast kunnen er onvoldoende gedragingen van de verdachte worden vastgesteld waaruit een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte kan worden afgeleid ten aanzien van de bedreiging zoals die is gepleegd door de medeverdachte. Dat een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, doet daar niet aan af.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 3 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.3.1 Met betrekking tot feit 1 tweede cumulatief/alternatief
De bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in. Op 11 januari 2022 zijn twee mannen een bedrijfspand aan [adres] in Hoofddorp binnengegaan, waarbij is gezegd “Geef me die horloge” en de tweede man een vuurwapen heeft gericht op de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hierop ontstond een worsteling tussen de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de twee overvallers. Tijdens deze worsteling is één van de overvallers zijn pet van het merk Under Armour verloren, waarna hij is weggerend. De andere overvaller is overmeesterd door voornoemde aangevers en de getuigen, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Deze overvaller bleek te zijn [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte). Bij het forensisch onderzoek van de verloren pet is geconcludeerd dat er DNA van minimaal drie personen op de pet is aangetroffen waarvan een relatief grote hoeveelheid DNA dat matcht met dat van de verdachte en een relatief kleine hoeveelheid DNA van minimaal twee onbekende personen. Daarnaast blijkt uit historische printlijsten dat het telefoonnummer van de verdachte en dat van de medeverdachte ten tijde van de overval uitpeilen in de directe omgeving van de plaats delict en dat direct na de overval het telefoontoestel met daarin de simkaart met het nummer van de verdachte zich verplaatst richting Amsterdam en later Zaandam. Ook enige uren voorafgaand aan de overval bevinden de beide telefoons zich in dezelfde omgeving.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn pet van het merk Under Armour op 1 januari 2022 is kwijtgeraakt. De rechtbank stelt vast dat dit tien dagen voor de overval is geweest. De verdachte heeft ter terechtzitting aanvankelijk verklaard dat hij de pet op een parkeerplaats is kwijtgeraakt en daarna dat hij zich niet meer kan herinneren hoe hij de pet is kwijtgeraakt en dat hij hier pas de volgende ochtend achter is gekomen. Over zijn telefoon heeft de verdachte verklaard dat deze onder door hem niet nader uitgelegde omstandigheden op 10 of 11 januari 2022 is weggenomen uit een Peugeot 107 waar ook andere personen in zaten. De verdachte wenst die personen niet bij naam te noemen. Evenmin heeft hij, ondanks diverse vragen van de rechtbank daarover, de gang van zaken bij het verlies van de telefoon en de wijze waarop hij weer in het bezit ervan is gekomen, concreet gemaakt.
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig. Deze bieden geen aannemelijke uitleg voor de DNA-sporen op de aangetroffen pet, noch voor de aanwezigheid van de telefoon van de verdachte op de plaats delict ten tijde van de overval.
De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte over het kwijtraken van zijn pet wisselend heeft verklaard. De verdachte heeft bovendien geen gelegenheid van verificatie geboden, bijvoorbeeld door het telefoonnummer te noemen dat hij na het verlies van zijn toestel tijdelijk zou hebben gehad. Bovendien heeft hij zijn verklaring over de telefoon pas ter terechtzitting gegeven.
De bewijsmiddelen met betrekking tot de pet en de telefoon versterken elkaar over en weer in bewijskracht. Niets staat er dan ook aan in de weg om de resultaten van de opsporing te gebruiken, zodat buiten redelijke twijfel staat dat de verdachte aanwezig was op het plaats delict.
Tot slot overweegt de rechtbank dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Zij zijn samen naar de locatie van de overval gereisd, zij zijn samen bij het bedrijfspand naar binnengegaan en zij zijn samen de confrontatie met de slachtoffers aangegaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
3.3.3.2 Met betrekking tot feit 3
Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte op 20 april 2022 zijn meerdere plastic tassen met daarin verschillende pillen aangetroffen en in beslag genomen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de pillen geneesmiddelen betreffen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b van de Geneesmiddelenwet en dat er geen handelsvergunning is verleend voor de Nederlandse markt en de verdachte ook niet beschikt over de benodigde vergunning.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de grote hoeveelheid van geneesmiddelen die bij de verdachte is aangetroffen als een handelsvoorraad kan worden aangemerkt. Het standpunt van de raadsman dat, naar de rechtbank begrijpt, de verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijkheid van het feit, kan niet afdoen aan het bewijs. De raadsman lijkt uit te gaan van een eis die de wet niet stelt. Kleurloos opzet volstaat in geval van een economisch delict.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de in de bewezenverklaring vermelde middelen in voorraad had zonder de daarvoor vereiste vergunning. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1, tweede cumulatief/alternatief.
hij op 11 januari 2022 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een horloge, dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde,
-het bedrijfspand van [slachtoffer 1] aan [adres] binnen is gegaan en
-een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en heeft geroepen "Geef me die horloge" en
- in gevecht is gegaan met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
;
3 primair.
hij op 20 april 2022 te Zaandam opzettelijk geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1 sub b van de Geneesmiddelenwet
,te weten
- 500 tabletten Vidalista 60 en
- 160 tabletten Cenforce en
- 20 tabletten Lovegra en
- 36 tabletten Super Kamarga en
- 180 tabletten Cobra-120 en
- 236 tabletten Super P-Force en
- 28 tabletten Kamagra Oral Jelly en
- 91 tabletten Kamagra Oral Jelly
zonder vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet in voorraad heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, tweede cumulatief/alternatief:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3 primair:
opzettelijk begaan van de overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk op te leggen gedeelte van de straf dient een proeftijd van twee jaren te worden verbonden en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Het onvoorwaardelijke deel dient te worden beperkt tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich onder meer samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing waarbij geweld is gebruikt. De verdachte is in de avonduren samen met zijn medeverdachte een bedrijfspand binnengegaan, waarbij de medeverdachte een vuurwapen op de slachtoffers heeft gericht en vervolgens een worsteling is ontstaan tussen de aangevers, de medeverdachte en de verdachte. Dit moet voor de slachtoffers een zeer dreigende situatie zijn geweest. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid geneesmiddelen zonder te beschikken over de daartoe benodigde vergunningen. Gelet op de hoeveelheid kan het niet anders dan dat deze pillen bestemd waren voor illegale handel in geneesmiddelen. Dit zijn ernstige feiten en dit soort feiten zorgt ook in de maatschappij voor gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft bij de poging tot afpersing op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers en zich enkel laten leiden door zijn behoefte aan financieel gewin. Met het overtreden van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet heeft de verdachte het belang van de volksgezondheid in het geding gebracht en geen oog gehad voor eventuele risico’s. Zo kan het gebruik van de bewezenverklaarde geneesmiddelen in een verkeerde dosering en zonder voorafgaande diagnose door een arts ernstige gevolgen voor de gezondheid hebben of een verslaving in de hand werken.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een vermogensdelict tot een deels voorwaardelijke taakstraf is veroordeeld, waarvan de verdachte nog in de proeftijd liep tijdens het plegen van onderhavige feiten;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 4 juli 2022 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel nu de verdachte geen hulpvraag heeft en bij de reclassering heeft aangegeven geen reclasseringsbemoeienis nodig te hebben.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.936,- ingediend tegen de verdachte, bestaande uit € 1.815,- aan materiële schade,
€ 5.000,- aan immateriële schade en € 121,- aan proceskosten, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering tot schadevergoeding dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en de materiële schade ziet op schade aan een gemeenschappelijke ruimte waarvan [slachtoffer 1] geen eigenaar is.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er een gebrek kleeft aan het verzoek tot schadevergoeding, nu op dit verzoek het onjuiste parketnummer is genoteerd. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat zowel de vordering tot materiële als immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en de materiële schade zou zien op schade aan een gemeenschappelijke ruimte van het bedrijfspand waar de overval heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat er geen gebrek kleeft aan de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en dat deze aan de vereisten van artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering voldoet. Middels het formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’, dat zich in het dossier bevindt, heeft de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding in de procedure ingebracht. De wet stelt hierbij niet als eis dat dit formulier het juiste parketnummer dient te vermelden. Daarbij komt dat uit de inhoud van het formulier onmiskenbaar blijkt dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft beoogd in te dienen in onderhavige strafzaak. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
De rechtbank is ten aanzien van de immateriële schade van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon mag worden aangenomen. De rechtbank acht op basis van de beschikbare gegevens in deze procedure een vergoeding van € 2.500,- billijk als zijnde het bedrag waarop deze schade op dit moment kan worden gewaardeerd. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Een beoordeling van het resterende gedeelte van de vordering tot immateriële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de materiële schade en de proceskosten onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet in de vordering ontvangen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: medeplegen van poging tot afpersing) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 21 januari 2021 in de zaak met parketnummer 15/054084-20 heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, de verdachte ter zake van medeplichtigheid aan een poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 februari 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 5 februari 2021.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Beslissing over in beslag genomen en niet teruggegeven geld

De officier van justitie heeft gevorderd om het geldbedrag van € 700,- aan de verdachte terug te geven.
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 700,- dient te worden teruggegeven aan de verdachte, zodat aldus zal worden beslist.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht,
40 van de Geneesmiddelenwet,
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief en feit 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief en feit 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zesendertig (36) maandenen beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot twaalf (12) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.500,-, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/054084-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van zestig (60) uren, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar d.d. 21 januari 2021. De taakstraf wordt vervangen door dertig (30) dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het geldbedrag van € 700,-.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. E. Broekhof en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. P.E.M. Metri en J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 november 2022.
Mr. Sitaldin is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.