ECLI:NL:RBNHO:2022:1103

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
09-207628-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en maximale taakstraf aan zorgmedewerker voor diefstallen uit woningen in bejaardentehuis

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zorgmedewerker die beschuldigd werd van diefstallen uit woningen in een bejaardentehuis. De verdachte, die werkzaam was in het tehuis, heeft in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 juli 2021 meermalen gouden sieraden en geldbedragen weggenomen van bewoners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 28 januari 2022 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de diefstallen gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor enkele diefstallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de diefstallen uit de woningen van twee specifieke slachtoffers had gepleegd, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de diefstallen uit de woningen van andere slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstallen van deze twee slachtoffers, maar heeft de overige diefstallen bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de schade die in de vordering werd genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09-207628-21 (P)
Uitspraakdatum: 11 februari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 januari 2022 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres].
De rechtbank heeft ter terechtzitting kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Versteegh, advocaat te ‘s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Wetboek van Strafvordering (Sv) op de zitting van 15 november 2021 en na ter terechtzitting van 28 januari 2022 toegestane wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat hij:
een of meermalen in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 juli 2021 te 's-Gravenhage, (telkens) een geldbedrag en/of gouden sieraden, in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (allen bewoners van het bejaardentehuis/zorgcentrum [“bejaardentehuis”], locatie [A]) en/of aan [slachtoffer 6] (bewoner van het bejaardentehuis/zorgcentrum [“bejaardentehuis”], locatie [B]), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om dit/deze goed(eren) zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich (telkens)de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (telkens) onbevoegd gebruik te maken van de sleutels van de woningen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de verweten diefstallen door middel van valse sleutels uit woningen in het bejaardentehuis [“bejaardentehuis”], behoudens de diefstal door middel van een valse sleutel uit de woning van [slachtoffer 6].
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de diefstallen door middel van valse sleutels uit de woningen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6], omdat het wettig bewijs ontbreekt voor de conclusie dat de verdachte deze diefstallen van geld respectievelijk een sieraad heeft begaan.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de andere verweten diefstallen, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, wel kunnen worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6]
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de verweten diefstallen door middel van valse sleutels uit de woningen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] heeft begaan. Ten aanzien van deze verwijten bevinden zich in het dossier weliswaar aangiften van diefstal, maar andere bewijsmiddelen, die de wegnemingshandeling door de verdachte van het contante geldbedrag respectievelijk het sieraad ondersteunen, ontbreken. De enkele omstandigheid dat de verdachte op 25 juni 2021 in strijd met de protocollen van het bejaardentehuis de woning van [slachtoffer 4] is binnengegaan, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun om tot een bewezenverklaring te komen. Dat betekent dat er voor deze verwijten onvoldoende bewijs is. De verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
3.3.2 [
slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen wel tot bewezenverklaring van de overige verweten diefstallen door middel van valse sleutels, namelijk de diefstallen uit de woningen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5]. Omdat voor deze feiten sprake is van een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal de rechtbank hierna volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
[bewijsmiddelen].
Deze processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in hun onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, Sv betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 juli 2021 te ’s-Gravenhage telkens gouden sieraden, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5], allen bewoners van het bejaardentehuis [“bejaardentehuis”], [A], heeft weggenomen met het oogmerk om deze goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door telkens onbevoegd gebruik te maken van de sleutels van de woningen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de zitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
bewezenverklaardelevert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de aard en ernst van de door haar bewezen geachte feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers, de recidive van de verdachte, het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met twee jaren proeftijd, onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, meer dan de officier van justitie, acht te slaan op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zouden zijn begaan en gelet hierop, alsmede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, te volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd, onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, eventueel aangevuld met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier diefstallen uit woningen in het bejaardentehuis waar hij in de zorg werkzaam was. De verdachte is tijdens zijn werkzaamheden in strijd met de protocollen van het bejaardentehuis en zonder dat hem om hulp was gevraagd diverse woningen in het tehuis binnengegaan, op zoek naar waardevolle sieraden. De verdachte wist dat in de woningen (hoog)bejaarde slachtoffers woonden, die kwetsbaar zijn vanwege hun gezondheid of ouderdom en juist om die reden een appartement in het bejaardentehuis hebben gekozen om veilig te kunnen wonen. De verdachte is geslepen te werk gegaan. Hij wachtte tot de woningen verlaten waren voordat hij deze stiekem betrad. Als hij in de woningen toch onverwacht werd geconfronteerd met bewoonsters die nog wel thuis waren, bedacht hij een smoesje en kwam hij later terug als hij zeker wist dat de bewoonsters hun woningen hadden verlaten. Het handelen van de verdachte was steeds enkel gericht op eigen geldelijk gewin, zonder dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de (emotionele) gevolgen ervan voor de slachtoffers. Sieraden hebben vaak niet alleen materiële waarde voor hun eigenaar, maar belichamen in veel gevallen ook dierbare herinneringen. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de beschermde leefomgeving, het eigendomsrecht en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers in hun eigen beschermde woonvorm aangetast. De rechtbank rekent de verdachte deze brutale wijze van handelen zwaar aan. Hij heeft in ernstige mate misbruik gemaakt van zijn positie en het door zijn werkgever én de bewoners van het bejaardentehuis in hem gestelde vertrouwen. Dat misbruik van vertrouwen treft ook de positie van andere zorgmedewerkers in het tehuis, die hun werkzaamheden immers vanuit eenzelfde vertrouwenspositie verrichten. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog lang onveilig kunnen voelen in hun eigen woning. De gepleegde feiten kunnen daarnaast gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen.
Uit het strafblad van de verdachte van 17 november 2021 blijkt dat hij in het verleden tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten tot onder andere taakstraffen en dat artikel 22b, tweede lid, Sr van toepassing is. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen opnieuw tot strafbaar gedrag is gekomen. Kennelijk heeft de eerdere (voorwaardelijke) strafoplegging onvoldoende effect gehad. Dat is zorgelijk.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de recidive van de verdachte en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen, acht de rechtbank in beginsel alleen oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf gerechtvaardigd.
Bij het bepalen van de duur en de modaliteit van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 28 januari 2022 heeft verklaard en zoals die uit de stukken blijken.
In het reclasseringsrapport van 23 september 2021 is te lezen dat zijn houding, een gebrek aan zelfinzicht en probleembesef en gebrekkige probleemoplossende vermogens risicofactoren zijn voor nieuw strafbaar gedrag. De verdachte lijkt niet in staat zich in de maatschappij staande te houden. Een en ander kan samenhangen met een verstandelijke beperking, wat volgens de reclassering zou moeten worden onderzocht. Om de kans op herhaling te beperken, adviseert de reclassering oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandelverplichting en inspanningsverplichting om een dagbesteding (opleiding en/of werk) te vinden. De rechtbank heeft deze voorwaarden eerder aan de verdachte opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak. Uit het voortgangsverslag van 26 januari 2022 blijkt dat dat schorsingstoezicht goed verloopt en dat de verdachte meewerkt aan de schorsingsvoorwaarden.
Hierin, en met name in het belang van verdiepingsonderzoek en behandeling van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van kortere duur op te leggen en deze straf te combineren met een heel forse taakstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van zes maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank acht verplicht reclasseringscontact en oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. De rechtbank zal bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf een deel van drie maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, met de bedoeling de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit en hem te ondersteunen bij het naleven van de op te leggen bijzondere voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat daarnaast oplegging van de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren op zijn plaats is.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft tegen de verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 6.150,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, zodat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen. De rechtbank overweegt dat op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken weliswaar kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van diverse gouden sieraden van de benadeelde partij, maar dat niet kan worden vastgesteld dat hij ook verantwoordelijk is geweest voor het wegnemen van de twee in de vordering genoemde sieraden.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een deel van
3 (drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
-
meldplicht: zich meldt bij de reclassering in Den Haag, op het adres [adres reclassering], en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
ambulante behandeling: zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, meewerkt aan verdiepingsonderzoek en zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
-
meewerken aan dagbesteding: wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op het vinden van een dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, Sr).
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden, en medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht (artikel 14c, derde lid, Sr), de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tevens tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijkin de vordering.
Heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2022.
De oudste rechter, mr. H.D. Overbeek, en de griffier, mr. P.H. Boersma, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.