In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak met betrekking tot de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, geboren op 12 april 1987. De rechtbank heeft eerder, op 30 januari 2018, de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De looptijd van deze regeling was vastgesteld op 42 maanden, eindigend op 30 juli 2021. Tijdens de schuldsaneringsregeling heeft de schuldenares een brief van de Belastingdienst ontvangen, waarin werd bevestigd dat zij gedupeerd was in de toeslagenaffaire. Op 20 september 2021 vond een verificatievergadering plaats, waarna de bewindvoerder verzocht om een eindzitting.
Tijdens de zitting op 18 januari 2022 heeft de schuldenares, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T van Uden, verzocht om beëindiging van de schuldsaneringsregeling met toekenning van de schone lei. De advocaat voerde aan dat de looptijd was verstreken en dat andere rechtbanken in vergelijkbare gevallen de schone lei hadden verleend. De bewindvoerder steunde dit verzoek, maar merkte op dat er mogelijk nog schuldeisers zouden kunnen opkomen na beëindiging van de regeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst nog niet had voldaan aan de vastgestelde vorderingen, maar dat de schuldenares in staat was om haar betalingen te hervatten. De rechtbank oordeelde dat de schone lei niet kon worden toegekend, omdat er geen slotuitdelingslijst zou worden opgemaakt. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de schuldenares en het advies van de bewindvoerder moest worden afgewezen, en beëindigde de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 onder b van de Faillissementswet.