ECLI:NL:RBNHO:2022:10976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
C/15/297638 / FA RK 19-7434 en C/15/299594 / FA RK 20-757
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van een huwelijk met complexe vermogensrechtelijke vraagstukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2022 een eindbeschikking gegeven over de financiële afwikkeling van het huwelijk tussen de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De rechtbank heeft de zaak in behandeling genomen na een langdurige procedure waarin partijen verschillende verzoeken hebben ingediend met betrekking tot de afwikkeling van hun huwelijksvoorwaarden en de verdeling van hun gezamenlijke en privévermogens. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet in staat zijn geweest om tot overeenstemming te komen over de afwikkeling van hun huwelijksvoorwaarden, ondanks eerdere tussenbeschikkingen en verzoeken om aanvullende informatie.

De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 januari 2022 al een aantal belangrijke vaststellingen gedaan, maar partijen hebben hun geschil verder vergroot in plaats van verminderd. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn om de verzoeken van de man toe te wijzen, terwijl de verzoeken van de vrouw op bepaalde punten wel zijn toegewezen. De rechtbank heeft onder andere geoordeeld dat de man aan de vrouw een bedrag van € 88.950 moet betalen ter afwikkeling van het finaal verrekenbeding, en dat de man ook andere bedragen aan de vrouw verschuldigd is in verband met de verdeling van de Suzuki Baleno en de bankrekeningen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vrouw aan de gemeenschap een bedrag van € 38.426 moet vergoeden, en dat de man aan de gemeenschap een bedrag van € 60.114 moet vergoeden. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de effectenportefeuille en de woning aan de [woonplaats man] vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknrs.: C/15/297638 / FA RK 19-7434 en C/15/299594 / FA RK 20-757
beschikking van 18 november 2022 betreffende de financiële afwikkeling van het huwelijk.
[verzoekster],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.E. van der Bijl, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats man] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.C.I. Veerman, kantoorhoudende te Volendam.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 13 januari 2022 en de daarin vermelde stukken;
- akte tevens houdende gewijzigde verzoeken namens de man van 7 maart 2022 met productie 111-123;
- akte uitlaten financiële afwikkeling namens de vrouw van 9 maart 2022 met productie 185-189;
- akte inhoudende reactie op akte wederpartij tevens houdende akte (gewijzigde) verzoeken namens de man van 4 april 2022 met productie 124-129;
- akte uitlaten reactie financiële afwikkeling namens de vrouw van 6 april 2022 met productie 190-202;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 28 april 2022;
- brief van 4 juli 2022 namens de man met productie 130-138;
- brief van 4 juli 2022 namens de vrouw met productie 190-196 (onjuiste doornummering van de producties).
1.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022
.Aanwezig waren partijen en hun advocaten. De advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen bij beschikking van 13 januari 2022 de opdracht gegeven zich nader uit te laten over:
-de waarde van de motorzeiler per datum verdeling;
-de vraag per welke peildatum en voor welke waarde de effectenportefeuille in de afwikkeling dient te worden betrokken en over de vraag hoe de waarde dient te worden verdeeld;
-de vraag welke facturen ter zake de door de man gemaakte proces/advocaatkosten zijn voldaan van en/of bankrekeningen van partijen dan wel van privé rekeningen van de man, dit middels een deugdelijk overzicht onder verwijzing naar bankafschriften;
-de vraag tegen welke peildatum en voor welke waarde de woning te [woonplaats man] in de afwikkeling dient te worden betrokken. Indien partijen zonder taxatie geen overeenstemming kunnen bereiken over de waarde dan dienen zij de rechtbank nader te informeren middels het overleggen van een in gezamenlijke opdracht van beide partijen opgesteld taxatierapport. Vervolgens dienen partijen zich uit te laten over de vraag op welke wijze de waarde van de woning dient te worden betrokken in de afwikkeling, dit rekening houdende met de overweging van de rechtbank onder punt 3.69. De man dient zich daarbij specifiek nog uit te laten over de vraag of hij de woning overneemt onder betaling aan de vrouw van het nog vast te stellen aandeel van haar in de waarde van de woning;
- de vraag welk vermogen dient te worden betrokken bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding, dit middels de onder punt 4.5. genoemde beschrijving van het vermogen als bedoeld in artikel 11 lid 2 van de huwelijksvoorwaarden, bij welke beschrijving partijen rekening houden met al hetgeen de rechtbank in deze beschikking heeft overwogen.

2.De verdere beoordeling

Algemene beschouwingen vooraf
2.1.
Onderhavige beschikking dient te worden gelezen in samenhang met de beschikking van 13 januari 2022.
De eerste mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Tijdens die mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen er al op gewezen dat tot de taak van de rechtbank uitdrukkelijk niet behoort het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden.
Bij beschikking van 3 maart 2021 heeft de rechtbank in aanvulling daarop ondermeer overwogen:
2.1.
Afwikkeling vermogensrechtelijke relatie
2.1.1.
Partijen hebben de rechtbank verzocht beslissingen te nemen over de afwikkeling van de vermogensrechtelijke relatie van partijen, waaronder de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2.1.2.
De rechtbank heeft in verband met de complexiteit van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangegeven dat nog een nadere termijn zal worden gegeven om aanvullende stukken in te dienen en dat daarna de zaak wederom mondeling zal worden behandeld.
Van partijen wordt verwacht dat zij bij deze mondelinge behandeling, voor zover zij zich beroepen op een vergoedingsrecht en/of zaaksvervanging, duidelijk onderbouwde stellingen innemen en alle relevante stukken, met name bankafschriften, overleggen, waaruit in ieder geval de vermogensverschuivingen die partijen hebben gesteld, kunnen worden afgeleid. De rechtbank verwijst in dit kader naar het proces-verbaal van de zitting van 12 februari 2021.
2.2.
Op 4 november 2021 is de mondelinge behandeling voortgezet. In de beschikking van 13 januari 2022 heeft de rechtbank vervolgens met betrekking tot de financiële afwikkeling van het huwelijk van partijen een groot aantal vaststellingen gedaan en orde aangebracht in de geschilpunten tussen partijen.
De rechtbank heeft partijen daarbij in overweging gegeven om aan de hand van de overwegingen en vaststellingen van de rechtbank te onderzoeken of zij niet alsnog tot overeenstemming kunnen komen over hetgeen hen verdeeld houdt. Uit de nadien ontvangen akten van partijen blijkt het de rechtbank evenwel dat het partijen op vrijwel geen enkel punt is gelukt om aan geschilreductie te doen. Integendeel, partijen hebben hun geschil vooral vergoot. Partijen hebben de rechtbank ter zitting van 14 juli 2022 verzocht een eindbeschikking te geven.
2.3.
In aanvulling op de beschikking van 13 januari 2022 stelt de rechtbank vast dat partijen ter zitting van 14 juli 2022 hebben verklaard dat zij zich tijdens het huwelijk niet hebben gehouden aan de in artikel 7 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden opgenomen verplichting dat zij in nader onderling overleg bepalen hoeveel ieder van hun inkomen zal bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
Partijen hebben dit overleg nimmer gevoerd en zij hebben geen afspraken gemaakt over de kosten van de huishouding tijdens het huwelijk. Verder hebben partijen over de kosten en huurinkomsten verbonden aan de woning van de man te [plaats] , de woning van de vrouw te [woonplaats vrouw] en de gezamenlijke woning van partijen te [woonplaats man] geen afspraken gemaakt. De huurinkomsten en kosten werden met name ontvangen en voldaan via de op beider naam gestelde en/of bankrekeningen rekeningen die deel uit maakte van de beperkte gemeenschap van goederen.
Verzoek van de man om terug te komen op bindende eindbeslissingen.
2.4.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 januari 2022 een aantal eindbeslissingen genomen. De man heeft de rechtbank bij brief van 4 juli 2022 verzocht om terug te komen op een aantal van deze eindbeslissingen, te weten de eindbeslissingen over:
-de waarde van de Suzuki Baleno,
-de hoogte van de in de huwelijksvoorwaarden in artikel 4 lid 15 genoemde vordering van de vrouw op de man,
-de betaling door de man van € 23.500 voor de financiering van de woning te [woonplaats man] ,
-de verdeling/verrekening van de waarde van de woning te [plaats] .
De vrouw heeft hier verweer tegen gevoerd.
2.5.
De rechtbank kan terugkomen op een eindbeslissing indien er - kortgezegd - sprake is van een eindbeslissing die berust op een feitelijke of juridische onjuiste grondslag. De rechtbank is van oordeel dat daar met betrekking tot de eindbeslissing over de waarde van de Suzuki Baleno sprake van is.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen had de man wel verweer gevoerd tegen de door de vrouw gestelde waarde van de personenauto van € 10.000. De man had een waarde gesteld van € 14.000. De rechtbank ziet hierin aanleiding om terug te komen op haar eindbeslissing over de waarde van de personenauto en overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat partijen geen overeenstemming hebben over de waarde van de Suzuki Baleno. De rechtbank zal ter bepaling van de waarde uitgaan van het gemiddelde van de door partijen gestelde waarden. De rechtbank bepaalt de waarde van de Suzuki Baleno aldus op € 12.000.
2.6.
Met betrekking tot de door de man genoemde niet juiste eindbeslissing van de rechtbank onder overweging 3.48, over de hoogte van de in de huwelijksvoorwaarden genoemde vordering van de vrouw op de man, overweegt de rechtbank als volgt.
De vrouw heeft in haar inleidend verzoek van 31 december 2019 onder punt 76 en met verwijzing naar haar productie 23, gesteld dat haar vordering op de man uit hoofde van artikel 4 lid 15 van de huwelijksvoorwaarden € 10.800 bedraagt. Dit betreft de vordering van oorspronkelijk € 10.000, te verhogen met het prijsindexcijfer van het CBS. In het petitum van haar verzoekschrift verzoekt de vrouw eveneens om een bedrag van € 10.800. De man heeft die vordering erkend in zijn verweerschrift. Ook in haar processtuk van 26 januari 2021 verzoekt de vrouw om een bedrag van € 10.800. In haar processtuk van 14 april 2021 verzoekt de vrouw onder XVI evenwel om een bedrag van € 11.170. De vrouw heeft deze verhoging onderbouwd met productie 159, dit betreft een geactualiseerd overzicht van de indexatie. Dit overzicht en de daaraan door de vrouw verbonden conclusie over de hoogte van de vordering heeft de man niet betwist en komt de rechtbank ook juist voor. De rechtbank stelt dan ook vast dat de eindbeslissing in overweging 3.48 op juiste gronden is genomen.
2.7.
Het verzoek van de man om ook op andere eindbeslissingen terug te komen zal de rechtbank bij het desbetreffende onderwerp bespreken.
Uitleg van de huwelijksvoorwaarden – bedoeling van partijen
2.8.
Uit de brief van de man van 7 maart 2022 begrijpt de rechtbank dat de man zich - ook na lezing van de beschikking van 13 januari 2022 - op het standpunt blijft stellen dat aan hem toebehorend vermogen dat op een tot de beperkte gemeenschap van goederen behorende gezamenlijke en/of bankrekening is overgemaakt, niet gemeenschappelijk is geworden aangezien dit nooit de bedoeling van partijen is geweest.
2.9.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man na de beschikking van 13 januari 2022 enkel nog aangevoerd dat hij destijds door de notaris niet gewezen is op de juridische consequenties die het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen zou hebben. Aan de man zou door de notaris zijn voorgehouden dat bij echtscheiding uitsluitend zou worden afgerekend op grond van het finaal verrekenbeding.
2.10.
De man heeft geen concreet bewijs aangeboden van zijn stellingen op dit punt.
2.11.
Hetgeen de man na 13 januari 2022 nog heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel van de rechtbank over de gevolgen van het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen op vermogen van de man en de vrouw dat vanuit privé is opgegaan in het vermogen van deze beperkte gemeenschap. De rechtbank herhaalt en neemt volledig over al hetgeen zij in haar beschikking van 13 januari 2022 onder punt 2.9. t/m 2.26. over dit onderwerp heeft vastgesteld en overwogen.
Gewijzigde verzoeken
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat partijen voorafgaande aan de zitting van 14 juli 2022 nog voldoende gelegenheid hebben gehad om over en weer te reageren op alle wijzigingen en aanvullingen van hun verzoeken die na de beschikking van 13 januari 2022 zijn gedaan. De rechtbank zal daarom alle wijzigingen en aanvullingen van de verzoeken toestaan en in haar beoordeling betrekken.
2.13.
Ondanks dat de man zijn standpunt over de gevolgen van het aangaan van de beperkte gemeenschap van goederen op zijn privévermogen niet heeft gewijzigd, heeft de man zijn verzoeken bij akte van 4 april 2022 wél aangepast aan de overwegingen en tussenconclusies van de rechtbank op dit punt. De man heeft zijn verzoeken het laatst bij akte van 4 april 2022 gewijzigd, dit onder intrekking van zijn overige verzoeken. De rechtbank zal aan de kant van de man dan ook uitgaan van de verzoeken zoals in zijn akte van 4 april 2022 in het petitum geformuleerd onder 1. t/m 18.
2.14.
De rechtbank heeft de man er in haar tussenbeschikking van 13 januari 2022 in overweging 2.24. reeds op gewezen dat hij terzake vermeende aanspraken uit hoofde van een reprise geen verzoeken had geformuleerd. De man heeft dit nadien ook niet gedaan. De rechtbank kan daarover dan ook geen beslissingen nemen.
2.15.
Aan de kant van de vrouw zal de rechtbank uitgaan van de verzoeken geformuleerd bij akte van 6 april 2022 onder punt I t/m XXXVIII, daarbij zal de rechtbank nog rekening houden met de vermindering van de verzoeken zoals die door de vrouw ter zitting van 14 juli 2022 zijn gedaan.
2.16.
De rechtbank zal bij de bespreking van de nog voorliggende onderwerpen de in haar beschikking van 13 januari 2022 aangebrachte volgorde aanhouden.
De rechtbank zal bedragen zoveel als mogelijk afronden op hele euro’s.
Verzoeken terzake de motorzeiler
2.17.
Ter zitting van 14 juli 2022 hebben partijen verklaard dat de motorzeiler inmiddels is verkocht en dat de verkoopopbrengst tussen hen beide is verdeeld. De vrouw heeft haar verzoeken op dit punt ingetrokken. De man heeft zijn verzoeken formeel nog niet ingetrokken, de rechtbank is evenwel van oordeel dat de man op dit punt geen belang meer heeft bij beslissingen van de rechtbank en de rechtbank zal de verzoeken van de man bij gebrek aan belang daarom afwijzen.
Verzoek over de Suzuki Baleno
2.18.
Onder verwijzing naar punt 2.5. gelast de rechtbank als wijze van verdeling dat de Suzuki Baleno aan de vrouw wordt toebedeeld voor een bedrag van € 12.000 waarbij zij de man € 6.000 dient te vergoeden.
Verzoeken over:
-betaalrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [1]
-spaarrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [2]
-betaalrekening bij de KNAB bank met nummer [3]
-spaarrekening bij de KNAB bank met nummer [4]
2.19.
Onder verwijzing naar overwegingen 3.14. t/m 3.16. uit de beschikking van 13 januari 2022 en met inachtneming van de daarna nog door partijen ingenomen standpunten stelt de rechtbank vast dat partijen het op dit punt nagenoeg met elkaar eens zijn en de rechtbank zal als volgt beslissen.
2.20.
De rechtbank gelast als wijze van verdeling dat het saldo ad. € 5,66 van de KNAB betaalrekening [3] tussen partijen bij helfte wordt verdeeld en dat partijen dienen mee te werken aan opheffing van deze bankrekening.
2.21.
De rechtbank gelast als wijze van verdeling dat het saldo ad. € 6,71 op de betaalrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [1] aan de man wordt toebedeeld evenals de rekening zelf, waarbij de man de vrouw € 3,36 dient te vergoeden en de vrouw dient mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van deze bankrekening.
2.22.
De rechtbank gelast als wijze van verdeling dat de spaarrekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [2] met een saldo van € 0,00 aan de man wordt toebedeeld waarbij de vrouw dient mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling
van deze spaarrekening.
2.23.
De rechtbank begrijpt dat de spaarrekening bij de KNAB bank met nummer [4] inmiddels is opgeheven, althans de rechtbank begrijpt dat partijen terzake deze rekening geen verzoeken meer hebben gedaan.
Opname vrouw € 70.000 op 30 mei 2019.
2.24.
.In de beschikking van 13 januari 2022 heeft de rechtbank onder punt 3.17 t/m 3.19 overwogen dat er een door de vrouw aan de beperkte gemeenschap te vergoeden bedrag resteert van € 28.415.
2.25.
De man heeft zich bij akte van 7 maart 2022 op het standpunt gesteld dat de vrouw niet enkel een bedrag van € 70.000 in privé had opgenomen uit de beperkte gemeenschap. Volgens de man heeft de vrouw ook nog een bedrag van € 28.314 aan gemeenschapsgeld besteed aan privé uitgaven. Dit blijkt volgens de man uit zijn als productie 112 overgelegde overzicht dat betrekking heeft op de periode 30 mei 2019 tot en met 31 juli 2020. De man heeft zijn verzoek op dit punt gewijzigd en in zijn akte van 4 april 2022 onder 6. verzocht om te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 56.729 aan de beperkte gemeenschap dient te vergoeden althans een zodanig bedrag dat de rechtbank juist acht.
2.26.
De vrouw heeft in haar akte van 6 april 2022 verweer gevoerd tegen het gewijzigde verzoek van de man. Als productie 191 heeft de vrouw het hierboven genoemde overzicht van de man overgelegd voorzien van haar commentaar. Van het door de man nog opgevoerde bedrag van € 28.314 heeft een bedrag van totaal € 18.304 volgens de vrouw betrekking op ofwel uitgaven ten behoeve van de man ofwel uitgaven ten behoeve van de man en de vrouw gezamenlijk. Een bedrag van € 10.011 is volgens de vrouw door haar besteed aan kosten van haar huishouding en aan voor haar noodzakelijke uitgaven voor levensonderhoud.
2.27.
De rechtbank herhaalt op dit punt dat tot de taak van de rechtbank uitdrukkelijk niet behoort het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden, waaronder de rechtbank ook begrijpt het ordenen van door partijen overgelegde bescheiden dan wel het destilleren van informatie uit deze bescheiden. Verder herhaalt de rechtbank dat partijen zich niet hebben gehouden aan de in artikel 7 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden gemaakte afspraak dat zij in nader onderling overleg bepalen hoeveel ieder van partijen van hun inkomen zullen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Partijen hebben door hun eigen handelen en nalaten terzake de door de man in zijn productie 112 genoemde uitgaven een thans voor de rechtbank niet meer te ontrafelen kluwen gemaakt, welke de rechtbank niet per post zal beoordelen. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en erkend zal de rechtbank bepalen dat de vrouw naast het reeds vastgestelde bedrag van € 28.415 nog aan de beperkte gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 10.011, totaal derhalve € 38.426.
Effectenportefeuille Theodoor Gilissen Bankiers
2.28.
Onder verwijzing naar de punten 3.25., 3.26. en 3.37. van de beschikking van 13 januari 2022 handhaaft de rechtbank haar oordeel dat de effectenportefeuille met rekening/accountnummer [x] niet tot de beperkte gemeenschap van goederen behoort. Dat de man een bedrag van € 100.001 vanuit privé eerst nog heeft overgemaakt op de rekeningcourant rekening bij Theodoor Gilissen, die op naam van de man en de vrouw stond, maakt dit niet anders. Deze op naam van beider partijen geopende rekening courant is enkel geopend als tussenrekening die het voor partijen mogelijk maakt om vermogen vanaf die rekening door de bank onder te brengen in de daadwerkelijke effectenportefeuille. Het betreft geen bankrekening waarmee aan derden kan worden betaald of waarop gelden van derden kunnen worden ontvangen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw onder XIII afwijzen.
2.29.
Uit punt 3.37. van de beschikking van 13 januari 2022 volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de effectenportefeuille in ieder geval voor een bedrag van € 100.001 is opgebouwd uit privévermogen van de man. Partijen hebben de opdracht gekregen zich nader uit te laten over de vraag op welke wijze de waarde van de effectenportefeuille dient te worden betrokken in de afwikkeling en tegen welke peildatum.
Uit productie 192 van de vrouw blijkt dat de waarde van de effectenportefeuille op 31 maart 2022 € 416.490 bedroeg. De man heeft in pleitnotitie van 14 juli 2022 aangegeven dat de waarde per 14 juli 2022 bedraagt € 384.747. Partijen zij het dus niet eens over de vraag voor welke waarde de effectenportefeuille in de afwikkeling betrokken moet worden.
2.30.
De man heeft onder punt 7 van zijn akte van 4 april 2022 verzocht:
-zowel het saldo als de effectenportefeuille aan hem toe te delen waarbij de vrouw dient mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van deze effectenportefeuille waarbij de man na wijziging van de tenaamstelling 50% van 71,43% van de waarde op het moment van verdeling aan de vrouw dient te voldoen.
2.31.
De vrouw heeft gesteld dat wat betreft het bedrag van € 100.001 uit dient te worden gegaan van een nominaal bedrag. De man heeft in zijn pleitnotitie van 14 juli 2022 erkend dat het inderdaad om een nominale vergoeding van € 100.001 gaat. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
2.32.
Voor de waarde van de effectenportefeuille gaat de rechtbank uit van het moment van daadwerkelijke verdeling.
2.33.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank als wijze van verdeling van de effectenportefeuille bij Theodoor Gilissen Bankiers met rekening/accountnummer [x] gelast dat deze aan de man wordt toebedeeld waarbij de vrouw dient mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling. Op de waarde van de portefeuille per datum daadwerkelijke verdeling komt een bedrag van € 100.001 (nominaal) in mindering. Dit bedrag komt de man toe. Hetgeen daarna resteert van de waarde komt de gemeenschap toe. Nu de effectenportefeuille aan de man wordt toebedeeld dient hij de helft van de waarde per datum verdeling minus € 100.001 aan de vrouw te vergoeden.
(Enkel ter indicatie voor partijen:
Uitgaande van de door de vrouw genoemde waarde op 31 maart 2022 van € 416.490, dient de man aan de vrouw te voldoen ( € 416.490 -/- € 100.001 = € 316.489 : 2 =) € 158.244. Uitgaande van de door de man genoemde waarde op 14 juli 2022 van € 384.747 gaat het om een door de man aan de vrouw te vergoeden bedrag van € 142.373)
Rekeningen bij de TEB Bank
2.34.
De vrouw heeft, na wijziging, in haar akte van 6 april 2022 onder XVI verzocht te bepalen dat de man aan de gemeenschap een bedrag van € 8.700, althans een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen, dient te vergoeden inzake de opheffing van de gezamenlijke bankrekening bij de TEB Bank.
2.35.
De man heeft geen verzoeken geformuleerd terzake de rekeningen bij de TEB Bank. De man heeft wel verweer gevoerd tegen het gewijzigde verzoek van de vrouw. Kort gezegd stelt de man, onder verwijzing naar een overzicht van uitgaven met onderliggende bankafschriften, dat het bedrag van € 8.700 door de gemeenschap is besteed aan kosten van de huishouding. De vrouw heeft dit op haar beurt weer betwist.
Aan de hand van hetgeen partijen over en weer op dit punt hebben gesteld en betwist kan de rechtbank niet vaststellen dat het bedrag van € 8.700 ten gunste van de gemeenschap is besteed. Het verzoek van de vrouw wordt tot dit bedrag toegewezen. De rechtbank bepaalt dat de man aan de beperkte gemeenschap een bedrag dient te vergoeden van € 8.700.
Verzoek ter zake tijdens het huwelijk door de man gemaakte proces/advocaatkosten
2.36.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 januari 2022 onder punt 3.38. overwogen dat indien van en/of bankrekeningen van partijen proces/advocaatkosten ten behoeve van de man in privé zijn voldaan, er dan een vergoedingsrecht ten behoeve van de beperkte gemeenschap van goederen bestaat. De rechtbank heeft partijen de opdracht gegeven zich, middels een deugdelijk overzicht, nader uit te laten over de vraag welke facturen terzake de door de man gemaakte proces/advocaatkosten zijn voldaan van en/of bankrekeningen van partijen dan wel van privé rekeningen van de man.
2.37.
De vrouw heeft na wijziging, in haar akte van 6 april 2022 onder XVII verzocht te bepalen dat de man aan de gemeenschap moet vergoeden een bedrag van € 78.947, althans een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen. Ter onderbouwing van haar verzoek verwijst de vrouw naar haar bij productie 111, 112 en 188 overgelegde overzichten van betalingen, facturen en bankafschriften.
2.38.
De man heeft erkend dat de bedragen en betaaldata genoemd in productie 111 van de vrouw juist zijn. Volgens de man volgt uit dit overzicht dat uit het saldo van de en/of rekeningen een bedrag van € 60.114 is voldaan ten behoeve van door de man gemaakte proces/advocaatkosten. Voor het overige heeft de man de hoogte van het door de vrouw genoemde bedrag van € 78.947 betwist, dit onder overlegging van bankafschriften waaruit blijkt dat hij ook vanaf enkel op zijn naam gestelde rekeningen betalingen van proces/advocaatkosten heeft voldaan.
2.39.
De man heeft verder op dit punt gesteld dat het volstrekt in strijd met de redelijkheid en de billijkheid is dat hij door hem gemaakte proces/advocaatkosten in privé moet dragen, terwijl de vrouw via de werking van de overeengekomen beperkte gemeenschap van goederen wél profiteert van het financiële resultaat van de gevoerde procedures.
Deze stelling wordt door de rechtbank verworpen. De man heeft zelf steeds de keuze gemaakt om betalingen van proces/advocaatkosten via en/of bankrekeningen te laten lopen, dit terwijl hij ook beschikking had over enkel op zijn naam gestelde rekeningen. Voorts heeft de man er ook steeds zelf voor gekozen om het financiële resultaat van de gevoerde procedures al dan niet binnen de reikwijdte van de beperkte gemeenschap van goederen te brengen.
2.40.
Aan de hand van hetgeen partijen terzake de proces/advocaatkosten van de man over en weer hebben gesteld en betwist kan de rechtbank niet vaststellen dat vanuit de beperkte gemeenschap van goederen een bedrag hoger dan € 60.114 is voldaan ten behoeve van door de man gemaakte proces/advocaatkosten. Het verzoek van de vrouw wordt tot dit bedrag toegewezen. De rechtbank bepaalt dat de man aan de beperkte gemeenschap een bedrag dient te vergoeden van € 60.114.
Aanvullende verzoeken van partijen in verband met tijdens het huwelijk ontvangen huurinkomsten
2.41.
In haar processtuk van 14 april 2021 had de vrouw onder XV een verzoek geformuleerd met betrekking tot door partijen ontvangen huurinkomsten uit de B&B. Onder punt 3.46. van de beschikking van 13 januari 2022 heeft de rechtbank overwogen dat er geen grondslag is om nog apart tot een afrekening van huurinkomsten te komen.
2.42.
Voornoemde overweging van de rechtbank is voor de man kennelijk aanleiding geweest om zijn verzoeken aan te vullen. De man heeft in zijn akte van 4 april 2022 onder 10. zijn verzoeken aangevuld met het verzoek om te bepalen dat:
- de vrouw aan de gemeenschap € 106.960,33 althans een zodanig bedrag aan de gemeenschap dient te vergoeden als de rechtbank juist acht, met betrekking tot de privéuitgaven van de vrouw die zij in de periode 2 april 2014 tot en met 30 mei 2019 heeft voldaan van de gezamenlijke ING bankrekening.
De man heeft in zijn bijlage 114 het bedrag van € 106.960,33 nader gespecificeerd met een overzicht van bancaire transacties welke via de gezamenlijke ING bankrekening zijn verricht.
De vrouw heeft middels haar productie 195 per transactie gereageerd op het overzicht van de man.
2.43.
De rechtbank stelt vast dat de man de door hem in zijn bijlage 114 genoemde transacties niet heeft onderbouwd met bankafschriften. Hij heeft op dit punt ook geen bewijs aanbod gedaan. De rechtbank kan daarom de juistheid van de door de man genoemde bedragen niet vaststellen. Daarbij komt nog het volgende.
2.44.
De rechtbank herhaalt ook met betrekking tot dit punt hetgeen de rechtbank reeds eerder heeft overwogen. Tot de taak van de rechtbank behoort uitdrukkelijk niet het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden. Verder herhaalt de rechtbank dat partijen zich niet hebben gehouden aan de in artikel 7 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden gemaakte afspraak dat zij in nader onderling overleg bepalen hoeveel ieder van partijen van hun inkomen zullen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
De inkomsten en kosten verbonden aan de woning van de man te [plaats] , de woning van beide te [woonplaats man] en de woning van de vrouw aan [adres 3] te [woonplaats vrouw] hebben partijen volledig door elkaar heen laten lopen. De man heeft daarover zelf in zijn processtuk van 12 februari 2020, pagina 2 punt 8-10, verklaard:
8. De verhuur van deze etages was een gezamenlijk project van partijen. Beide partijen hielden zich met de verhuur en de ontvangst van gasten bezig. Het schoonmaken -en later ook het wassen van lakens, handdoeken etc. verband houdende met de huur- werd uitbesteed aan derden.
9. Met de huuropbrengsten werden tal van huishoudelijke kosten voldaan, te weten onder meer de betaling van rente, energie, verzekeringen. Daarnaast leefden partijen van de huuropbrengsten en gingen veelvuldig op vakantie.
10. De vrouw heeft in die periode op haar beurt haar woning in [woonplaats vrouw] verhuurd aan haar kinderen.
2.45.
In zijn processtuk van 13 april 2021, pagina 24 verklaard de man:
… Van hetgeen overbleef van de huur na betaling van de verplichtingen aan de bank, en dat tussen partijen dient te worden verdeeld op grond van de huwelijksvoorwaarden, is door partijen geleefd. Dit bedrag werd ontvangen op de bankrekening en daarmee werden huishoudelijke kosten voldaan.
2.46.
Gelet op het eigen handelen en nalaten van partijen met betrekking tot de financiële gang van zaken gedurende het huwelijk en vanwege de verwevenheid die daardoor is ontstaan tussen privé inkomsten en uitgaven en gemeenschappelijke inkomsten en uitgaven is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om het verzoek van de man onder 10. toe te wijzen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
2.47.
De man heeft in zijn akte van 4 april 2022 onder 9 verder als aanvullend verzoek verzocht te bepalen dat:
-de vrouw € 33.303, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, dient te vergoeden met betrekking tot de aflossingen die zij in de periode 10 februari 2014 tot en met 1 april 2015 met gezamenlijk geld heeft gedaan bij de SVN-bank.
De man heeft in zijn bijlage 113 het bedrag van € 33.303 nader gespecificeerd met een overzicht van bancaire transacties.
De vrouw heeft middels haar productie 194 gereageerd op het overzicht van de man.
2.48.
De rechtbank zal ook het verzoek van de man onder 9. afwijzen, dit op dezelfde gronden als waarop de rechtbank in het voorgaande in overweging 2.43. tot en met 2.46. het aanvullende verzoek van de man onder 10. heeft afgewezen.
2.49.
In zijn akte van 4 april 2022 heeft de man onder 15 verder nog als aanvullend verzoek verzocht te bepalen dat:
-de vrouw aan de man € 4.000 althans een zodanig bedrag dat de rechtbank juist acht dient te betalen met betrekking tot de huurpenningen die de vrouw in de periode mei 2019 tot en met december 2019 heeft ontvangen inzake de verhuur van haar appartement in [woonplaats vrouw] .
Uit de toelichting bij dit verzoek blijkt dat de man zich op het standpunt stelt dat voornoemde huurpenningen, € 8.000 volgens de man, tussen hem en de vrouw moeten worden verdeeld.
De rechtbank wijst ook dit verzoek van de man af, dit op dezelfde gronden als waarop de rechtbank in het voorgaande in overweging 2.43. tot en met 2.46. de aanvullende verzoeken van de man onder 10. heeft afgewezen.
2.50.
Ook de vrouw heeft naar aanleiding van de beschikking van 13 januari 2022 haar verzoeken aangevuld, gebaseerd op de stelling dat zij -kort gezegd- met privévermogen heeft geïnvesteerd in privévermogen van de man. Het gaat hierbij om de verzoeken van de vrouw opgenomen onder nummer XII, XIV, XV, XX, XXI.
2.51.
De rechtbank zal de aanvullende verzoeken van de vrouw afwijzen op dezelfde gronden als waarop de rechtbank in het voorgaande in overweging 2.43. tot en met 2.46. de aanvullende verzoeken van de man heeft afgewezen.
Verzoek op grond van artikel 4 lid 15 huwelijksvoorwaarden.
2.52.
Onder verwijzing naar overweging 2.6. beslist de rechtbank dat de man op grond van artikel 4 lid 15 huwelijksvoorwaarden de vrouw een bedrag van € 11.170 moet vergoeden.
Verzoek ten aanzien van de verrekening van de woning te [plaats] aan [adres 2]
2.53.
Onder punt 3.50. van de beschikking van 13 januari 2022 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden overwogen dat partijen terzake de waarde van de woning te [plaats] een bedrag van € 177.900 dienen te betrekken in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding.
2.54.
De man heeft zich na de tussenbeschikking van 13 januari 2022 op het standpunt gesteld -naar de rechtbank begrijpt- dat het bedrag van € 177.900 niet meer betrokken kan worden in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding. Volgens de man is van het bedrag van € 177.900 reeds een bedrag van € 132.800 verdeeld doordat de man dit bedrag al naar een gemeenschappelijke rekening heeft overgemaakt. De man verzoekt in zijn akte van 4 april 2022 onder 12. te bepalen dat de man op grond van artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden aan de vrouw nog verschuldigd is een bedrag van € 22.550.
2.55.
De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog en wijst zijn verzoek onder 12. af. De man vermengt naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte de systematiek van het afwikkelen van een finaal verrekenbeding met de systematiek van de verdeling van een gemeenschap. Partijen zijn het er over eens dat artikel 11 lid 8 in de (gewijzigde) huwelijksvoorwaarden is opgenomen vanuit de wens om de huwelijksvoorwaarden voor de vrouw “warmer” te maken, dit vanuit de gedachte om het huwelijk voor haar ook op economische/vermogensvormend vlak volwaardiger te maken, zodat de vrouw bij de ontbinding van het huwelijk door scheiding enig vermogen toekomt. Door, zoals de man kennelijk wenst, hetgeen op grond van artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden finaal dient te worden verrekend, te verminderen met hetgeen de man zelf tijdens het huwelijk vanuit zijn privé vermogen binnen de reikwijdte van de beperkte gemeenschap van goederen heeft gebracht, wordt ten nadele van de vrouw afbreuk gedaan aan het uitgangspunt van de expliciete bepaling van artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden. Het bedrag van € 177.900 dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook volledig te worden betrokken in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding. Onder punt 3.13 zal de rechtbank hier nader op ingaan.
Verzoeken terzake de woning te [woonplaats man] aan [adres 1]
2.56.
Onder punt 3.69. van de beschikking van 13 januari 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat de woning te [woonplaats man] , waarvan de aankoopprijs € 335.000 bedroeg, voor een bedrag van € 265.000 is gefinancierd met privévermogen van de man en voor een bedrag van € 70.000 met vermogen afkomstig uit de beperkte gemeenschap van goederen. Er rust geen recht van hypotheek op de woning. Aan de hand van deze vaststelling heeft de rechtbank in punt 3.70. en 3.71. partijen de opdracht gegeven zich nader uit te laten over de vraag op welke wijze de (waarde van de) woning dient te worden betrokken in de financiële afwikkeling.
2.57.
Bij akte van 4 april 2022 onder 13. heeft de man de rechtbank verzocht de woning onder voorbehoud van financiering aan hem toe te delen waarbij hij, primair, 6,94% en subsidiair 10,45 % van de waarde van de woning per 31 december 2019 aan de vrouw dient te vergoeden ten tijde van de levering van de woning aan de man.
2.58.
De vrouw heeft onder XXII t/m XXXII verzoeken geformuleerd met betrekking tot de woning. Die verzoeken komen er kort gezegd op neer dat de woning aan de man kan worden toebedeeld onder vergoeding aan de vrouw van € 70.000 / 335.000 x de taxatiewaarde. Indien de man de woning niet kan overnemen onder vergoeding aan de vrouw dan dient de woning te worden verkocht aan derden. Met betrekking tot het traject dat tot verkoop en levering van de woning moet leiden heeft de vrouw gedetailleerde verzoeken geformuleerd.
2.59.
De rechtbank stelt vast dat partijen nog altijd niet tot een gezamenlijke taxatie van de woning hebben kunnen komen. De man heeft als productie 132 een deel van een rapport van een in zijn opdracht uitgevoerde taxatie overgelegd. Het rapport dateert van 24 juni 2022. Volgens de taxateur bedraagt de waarde van de woning op 20 mei 2022 € 580.000. Per 31 december 2019 zou de waarde circa € 489.000 zijn geweest.
2.60.
Omdat de woning een eenvoudige gemeenschap betreft welke dient te worden verdeeld zal de rechtbank uitgaan van een waarde welke zo dicht mogelijk bij de daadwerkelijke verdeling ligt. De rechtbank zal die waarde vaststellen op € 580.000, zijnde de meest recente taxatiewaarde die de rechtbank heeft en die door partijen niet, althans onvoldoende, is betwist. Of en zo ja tegen welke waarde de woning betrokken wordt in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding zal de rechtbank onder punt 3. Bespreken.
2.61.
De man heeft zich na de beschikking van 13 januari 2022 bij akte van 7 maart 2022 op het nadere standpunt gesteld dat hij niet met een bedrag van € 265.000 uit privé heeft bijgedragen aan de financiering van de woning, maar met een bedrag van € 265.000 + € 23.500 = € 288.500. Het bedrag van € 23.500 is volgens de man op de dag van levering van de woning aan partijen, 2 april 2015, om 10.17 uur van de -volgens de man toen nog- enkel op zijn naam gestelde ABN AMRO rekening met nummer [1] overgeboekt naar de rekening van de notaris ten overstaan van wie de levering zou worden voltrokken. Deze gang van zaken blijkt volgens de man uit de door hem als productie 117 overgelegde brief van de ABN AMRO bank van 11 februari 2022. Uit die brief blijkt ook dat op diezelfde dag om 11.48 uur de tenaamstelling van de rekening is gewijzigd van enkel op naam van de man naar op naam van de man en/of de vrouw. De man verzoekt de rechtbank op dit punt terug te komen op haar eindbeslissing onder punt 3.69. van de beschikking van 13 januari 2022.
2.62.
De vrouw voert verweer en trekt in algemene zin in twijfel of de cruciale transacties en handelingen om tot de wijziging van de tenaamstelling te komen wel zijn verricht op de in de brief van de ANB AMRO bank genoemde tijdstippen.
2.63.
De rechtbank is van oordeel dat de man met de brief van de ABN AMRO bank van 11 februari 2022 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 2 april 2015 om 10.17 uur nog vanuit zijn privévermogen voor een bedrag van € 23.500 heeft bijgedragen aan de financiering van de woning te [woonplaats man] . In zoverre komt de rechtbank dan ook terug van haar eindbeslissing in de beschikking van 13 januari 2022 onder punt 3.69. Dit heeft als gevolg dat naar het oordeel van de rechtbank de man met een bedrag van € 288.500 uit zijn privévermogen heeft bijgedragen aan de financiering van de woning. De beperkte gemeenschap heeft met een bedrag van € 46.500 aan de financiering bijgedragen. De verhouding privé man / gemeenschap bedraagt 86,12 / 13,88 , zodat aan de vrouw toekomt 6,94 % van de waarde van de woning. Uitgaande van de waarde van € 580.000 is dit € 40.252.
2.64.
De rechtbank zal als wijze van verdeling gelasten dat de woning te [woonplaats man] wordt toebedeeld aan de man voor een bedrag van € 580.000 onder vergoeding aan de vrouw van een bedrag van € 40.252, door de man aan de vrouw te betalen uiterlijk op het moment van overdracht/levering van de woning aan de man. De kosten verbonden aan de overdracht/levering van de woning aan de man komen voor rekening van de man, omdat hij de partij is die de woning overneemt.
2.65.
Omdat de rechtbank thans niet kan vaststellen of de man de overname van de woning kan financieren zal de rechtbank in aanvulling op voornoemde wijze van verdeling voorts gelasten dat de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde indien de man de woning niet uiterlijk op 1 februari 2023 heeft overgenomen. De verkoop dient alsdan via de hierna te noemen route te geschieden.
2.66.
In geval van verkoop van de woning, dienen partijen uiterlijk 1 maart 2023 een gezamenlijke opdracht te geven tot verkoop aan een makelaar in onroerend goed. Indien partijen niet uiterlijk op die datum gezamenlijk opdracht hebben gegeven tot verkoop, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd een makelaar verbonden aan Hoekstra en Van Eck Makelaars gevestigd aan [vestigingsadres] , te [woonplaats man] opdracht tot verkoop te geven.
2.67.
Partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs.
2.68.
Voorts zullen partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs oplevert, dan zal de makelaar dit naar beste weten bepalen.
2.69.
Beide partijen zijn gehouden -indien en voor zover de man de woning niet binnen de daarvoor gestelde termijn kan overnemen- aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken. Ieder der partijen is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
2.70.
De verkoopopbrengst van de woning dient ten tijde van de levering van de woning aan een derde tussen partijen te worden verdeeld in de verhouding 93,06% aan de man en 6,94 % aan de vrouw.
2.71.
De verzoeken van partijen terzake de woning te [woonplaats man] worden voor het overige afgewezen.
Verzoeken van de man inzake Argenta, SVN en onderhoudskosten woning vrouw.
2.72.
De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 13 januari 2022 onder punt 3.76 en 3.80. overwogen dat de vrouw aan de gemeenschap dient te vergoeden bedragen van € 11.545, € 10.000 en € 4.333. De man had dit echter niet verzocht en de rechtbank heeft op dit punt dan ook geen eindbeslissingen genomen. Omdat de man wel had verzocht om te bepalen dat de vrouw deze bedragen rechtstreeks aan hem zou moeten vergoeden heeft de man dit in zijn akte van 4 april 2022 onder punt 9. aangepast. Hij verzoekt thans om te bepalen dat de vrouw voornoemde bedragen aan de gemeenschap dient te vergoeden.
2.73.
In haar pleitnotitie van 14 juli 2022 heeft de vrouw aangegeven, dat indien de rechtbank de aanvullende verzoeken van de man toch in behandeling neemt, zij dan handhaaft hetgeen zij in haar akte van 6 april 2022 op pagina 3 t/m 5 en in haar producties 193-199 heeft aangevoerd. Nu de rechtbank de aanvullende verzoeken van de man in behandeling heeft genomen zal de rechtbank mede acht slaan op hetgeen de vrouw in haar akte van 6 april 2022 en in de daarbij behorende producties nog heeft aangevoerd.
2.74.
De rechtbank overweegt als volgt. Na kennis te hebben genomen van de aanvullende verzoeken van partijen opgenomen in hun laatste akten en onderbouwd met hun producties, welke verzoeken hierboven reeds zijn besproken onder punt 2.42. t/m punt 2.51. is de rechtbank van oordeel dat ook de verzoeken van de man inzake Argenta, SVN en onderhoudskosten woning vrouw, dienen te worden afgewezen. Onder verwijzing naar de overwegingen onder punt 2.44. t/m 2.46. is de rechtbank van oordeel dat ook voor deze verzoeken geen gronden aanwezig zijn voor toewijzing vanwege het eigen handelen en nalaten van partijen met betrekking tot de financiële gang van zaken gedurende het huwelijk en vanwege de verwevenheid die daardoor is ontstaan tussen privé inkomsten en uitgaven en gemeenschappelijke inkomsten en uitgaven.
Visa creditcard
2.75.
De vrouw heeft onder XXXVII verzocht te bepalen dat:
-de man een bedrag van € 13.631 inzake de afschrijvingen van zijn VISA card van de gezamenlijke rekeningen, althans een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen, aan de gemeenschap dient te vergoeden.
2.76.
De man heeft als productie 129 een specificatie overgelegd van de kosten die met de creditcard zijn betaald. Dit zijn specificaties betreffende de jaren 2017 t/m 2019. Volgens de man werd de creditcard door partijen gebruikt voor vakantie uitgaven, voor aankopen via buitenlandse websites en voor de aanschaf van onderdelen voor de boot, verder werd de creditcard gebruikt voor gezamenlijke kosten zoals tanken en voeding hond.
2.77.
Gelet op hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben gesteld en betwist en onder verwijzing naar de motivering onder punt 2.44. t/m 2.46. is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om het verzoek van de vrouw op dit punt (deels) toe te wijzen. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Inboedel
2.78.
De vrouw heeft onder XXXVI verzocht te bepalen dat:
-de inboedel aan de man wordt toebedeeld waarbij hij een bedrag van € 4.988 aan de vrouw dient te voldoen, althans een bedrag zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
2.79.
De man heeft onder punt 16. verzocht te bepalen dat:
-primair de gezamenlijke inboedel die aanwezig is in de woning [adres 1] toe te delen aan de man tegen betaling van € 250 door de man aan de vrouw, subsidiair te bepalen dat de gezamenlijke inboedel dient te worden verkocht aan derden waarbij de opbrengst tussen partijen wordt gedeeld, ieder voor de helft.
2.80.
De vrouw heeft in haar pleitnotitie van 14 juli 2022 verklaard bereid te zijn akkoord te gaan met het voorstel van de man om de verdere inboedel aan de man toe te delen waarbij hij een bedrag van € 250 aan de vrouw voldoet.
2.81.
Gelet op het akkoord van de vrouw zal de rechtbank het primaire verzoek van de man toewijzen. Het met de verdeling van de inboedel samenhangende verzoek van de vrouw onder XXXIV om de kosten van de slotenmaker ad. € 160 door de man vergoed te krijgen zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen.
Wasbak met kan en het horloge met Hebreeuwse cijfers
2.82.
De vrouw heeft onder XXXV verzocht te bepalen dat:
-de man aan de vrouw de wasbak met kan en het horloge met Hebreeuwse cijfers afgeeft binnen drie dagen na de af te geven beschikking, op straffe van een dwangsom van € 500 voor iedere dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft.
2.83.
De man heeft ter zitting van 14 juli 2022 verklaard de wasbak met kan noch het horloge met Hebreeuwse cijfers onder zich te houden en dat hij deze dan ook niet aan de vrouw kan afgeven.
2.84
Aan de hand van hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben gesteld en betwist kan de rechtbank niet vaststellen dat de man de wasbak met kan en het horloge met Hebreeuwse cijfers nog onder zich heeft. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Scooter
2.85.
Uit productie 193 van de vrouw en productie 131 van de man en de toelichting van partijen ter zitting begrijpt de rechtbank dat het onderwerp scooter door partijen als afgerond wordt beschouwd. De rechtbank behoeft derhalve niet meer te beslissen op verzoek XXXVIII aan de zijde van de vrouw en verzoek 17. aan de zijde van de man.
Tussenconclusie
2.86.
Uit al hetgeen de rechtbank in het voorafgaande heeft overwogen volgt
A- terzake de afwikkeling en verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen dat:
- de vrouw de man € 6.000 dient te vergoeden terzake de Suzuki Baleno ( punt 2.18)
- de man de vrouw € 3,36 dient te vergoeden terzake de betaalrekening bij de ABN AMRO bank met nummer [1] (punt 2.21)
- ieder der partijen € 2,82 ontvangt terzake de opheffing van KNAB betaalrekening (punt 2.20.)
- de vrouw aan de gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 38.426 (punt 2.27)
- de man aan de gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 8.700 (punt 2.35)
- de man aan de gemeenschap dient te vergoeden een bedrag van € 60.114 (punt 2.40)
Indien partijen de posten onder A met elkaar verrekenen leidt dit per saldo ertoe dat de man aan de vrouw ter afwikkeling en verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen dient te betalen een bedrag van € 9.197.
B- terzake de afwikkeling en verdeling van de effectenportefeuille Theodoor Gilissen Bankiers dat:
-de man aan de vrouw dient te vergoeden € P.M. (waarde effectenportefeuille moment van verdeling) -/- 100.001 = € P.M. : 2 = € P.M. (punt 2.33)
C- terzake de afwikkeling en verdeling van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats man] dat:
-de man, bij overname van de woning door hem, aan de vrouw dient te vergoeden een bedrag van € 40.252 (punt 2.63)
D- terzake overige posten dat:
-de man aan de vrouw dient te vergoeden € 11.170 (punt 2.52)
-de man de vrouw € 250 dient te vergoeden terzake de inboedel (punt 2.81)
Tot zover dient de man aan de vrouw te betalen:
A € 9.197 + B € p.m. + C € 40.252 + D € 11.430 = € 60.876 + p.m.

3.Afwikkeling finaal verrekenbeding

Afwikkeling finaal verrekenbeding
3.1.
De man had in het petitum van zijn processtuk van 12 februari 2020 onder b) als zelfstandig verzoek verzocht om:
- de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen zoals beschreven in de onderdelen 124 tot en met 148 van dit verweerschrift, althans deze zodanig af te wikkelen op een wijze welke de rechtbank juist acht en te bepalen dat de vrouw het aan de man verschuldigde bedrag, ex artikel 11 lid 6 HVW, dient te betalen uiterlijk een jaar na de scheiding.
3.2.
Bij akte van 4 april 2022 heeft de man zijn verzoeken gewijzigd, dit onder intrekking van zijn overige verzoeken. Daarmee heeft de man ook zijn hiervoor genoemde verzoek van 12 februari 2020 onder b) ingetrokken.
3.3.
De man verzoekt thans onder punt 18. te bepalen dat:
-de man, gelet op de door de man gedane verzoeken, ter afwikkeling van de beperkte gemeenschap en het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden € 71.921, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, aan de vrouw is verschuldigd.
Ter onderbouwing van het bedrag van € 71.921 verwijst de man naar zijn productie 120 “ [beschrijving] ”.
3.4.
De vrouw heeft in haar akte van 6 april 2022 onder IV verzocht:
-de huwelijkse voorwaarden van partijen af te wikkelen en de gemeenschappen als volgt te verdelen, dan wel een afwikkeling en verdeling zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.5.
In de beschikking van 13 januari 2022 heeft de rechtbank over de verzoeken terzake de afwikkeling van het finaal verrekenbeding onder punt 4.3. t/m 4.5. ondermeer het volgende overwogen:
In artikel 11 lid 2 van de huwelijksvoorwaarden zijn partijen overeengekomen:
2. Binnen acht maanden na de ontbinding van het huwelijk of acht maanden na de echtscheiding van tafel en bed wordt in verband met deze verrekening het vermogen van ieder van de echtgenoten beschreven. Daarbij wordt rekening gehouden met vergoedingsrechten die kunnen bestaan tussen het vermogen van een echtgenoot dat niet in de verrekening wordt betrokken en het vermogen van de echtgenoten dat wel in de verrekening wordt betrokken.
De rechtbank stelt vast dat partijen nog niet zijn overgegaan tot de beschrijving van het vermogen zoals bedoeld in voornoemd artikel. Daarbij komt dat partijen bij het innemen van hun standpunten ter zake de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdere financiële afwikkeling van het huwelijk naar het oordeel van de rechtbank niet van een juiste benadering zijn uitgegaan.
De rechtbank draagt iedere partij daarom op om – met inachtneming van al hetgeen de rechtbank in deze tussenbeschikking heeft overwogen- en verder aan de hand van artikel 11 van de huwelijksvoorwaarden, alsnog een beschrijving te maken van het vermogen dat volgens hem/haar dient te worden betrokken bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding.
De door iedere partij te maken beschrijving dient te bevatten:
-een overzicht van de goederen die niet bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding moeten worden betrokken;
-een overzicht van de goederen die wel bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding moeten worden betrokken, met daarbij van die goederen een opgaaf tegen welke peildatum en voor welke waarde die goederen in de finale verrekening moeten worden betrokken.
Het overzicht dient te sluiten met een concreet bedrag dat volgens hem/haar dient te worden verrekend.
3.6.
Aan de hand van de akten welke partijen na de beschikking van 13 januari 2022 hebben ingediend stelt de rechtbank vast dat partijen niet hebben voldaan aan de opdracht welke de rechtbank partijen heeft gegeven. De vrouw heeft haar verzoek terzake de afwikkeling van het finaal verrekenbeding nog altijd niet voldoende geconcretiseerd en de man heeft zijn verzoeken op dit punt ingetrokken.
3.7.
De rechtbank heeft partijen in de beschikking van 13 januari 2022 in overweging 2.27 en verder er al op gewezen wat de juridische verhouding is tussen de beperkte gemeenschap van goederen en het finaal verrekenbeding.
Het gaat om verschillende stelsels. Het eindresultaat na afwikkeling van de goederen en schulden die worden beheerst door het ene stelsel, dient niet nog eens betrokken te worden bij de afwikkeling van het andere stelsel en omgekeerd.
3.8.
Uit hetgeen partijen in reactie op de beschikking van 13 januari 2022 wel naar voren hebben gebracht over de afwikkeling van het finaal verrekenbeding, maakt de rechtbank op dat partijen de vraagstukken over de afwikkeling van de beperkte gemeenschap van goederen, de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, de afwikkeling van de kosten van de huishouding, de afwikkeling van de inkomsten en de kosten van de drie woningen en de afwikkeling van het finaal verrekenbeding door elkaar heen laten lopen. Zo betreft het door de man in zijn productie 120 berekende bedrag van € 71.921 een saldering van posten die samenhangen met alle voornoemde vraagstukken.
3.9.
Voorzover de rechtbank uit de berekening van de man zou moeten afleiden dat hij zich op het standpunt stelt dat een bedrag aan tijdens het huwelijk verkregen huurpenningen in de finale verrekening dient te worden betrokken, dan is de rechtbank van oordeel dat de man dit standpunt niet heeft onderbouwd. De man heeft niet gesteld welk bedrag aan ontvangen huurpenningen ten tijde van de in acht te nemen peildatum nog aanwezig is en voor verrekening in aanmerking komt. De rechtbank kan na eigen onderzoek dit bedrag ook niet vaststellen.
3.10.
Aan de hand van hetgeen partijen terzake de afwikkeling van het finaal verrekenbeding naar voren hebben gebracht kan de rechtbank niet tot de primair door de vrouw verzochte afwikkeling komen. Nu partijen kennelijk wel een beslissing van de rechtbank over de afwikkeling van het finaal verrekenbeding wensen, zal de rechtbank terugvallen op het subsidiaire verzoek van de vrouw onder IV om de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, en daarmee ook de afwikkeling van het finaal verrekenbeding te bepalen zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.11.
De man heeft niet aangegeven welk vermogen bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding moet worden betrokken.
3.12.
De vrouw heeft in haar akte van 9 maart 2022 gesteld dat het vermogen dat bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding moet worden betrokken bestaat uit:
-30% van de WOZ-waarde van het jaar waarin [adres 2] is verkocht, zijnde € 177.900;
-De woning aan de [adres 1] per datum verdeling;
-Effectenportefeuille per datum verdeling;
-Inboedel [adres 1] ad. € 10.000;
De rechtbank zal in het navolgende bespreken of deze door de vrouw gestelde vermogensbestanddelen al dan niet bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding betrokken moeten worden, en zo ja, voor welk bedrag.
30% van de WOZ-waarde van het jaar waarin [adres 2] is verkocht, zijnde € 177.900
3.13.
Met betrekking tot het bedrag van € 177.900 is de rechtbank van oordeel dat dit bedrag volledig bij de afwikkeling van het finaal verrekenbeding moet worden betrokken. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder punt 2.53. t/m 2.55. reeds heeft overwogen.
Effectenportefeuille per datum verdeling
3.14.
De vrouw heeft in haar akte van 6 april 2022 met betrekking tot de effectenportefeuille onder XIII een verzoek geformuleerd dat is gericht op de verdeling van de waarde van deze portefeuille. Ook de man heeft, onder punt 7 van zijn akte van 4 april 2022, een verzoek gedaan om tot verdeling van de waarde van de portefeuille te komen.
Hierboven onder punt 2.33. heeft de rechtbank op deze verzoeken een beslissing genomen.
3.15.
Gelet op reeds door de rechtbank genomen beslissing over de verdeling van de waarde van de effectenportefeuille, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw er geen belang bij heeft om de effectenportefeuille per datum verdeling in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding te betrekken.
3.16.
Voorzover de vrouw op dit punt heeft bedoeld te verzoeken dat het bedrag van € 100.001 dat door de man vanuit privévermogen is ondergebracht in de effectenportefeuille, in de afwikkeling van het finale verrekenbeding dient te worden betrokken, wijst de rechtbank dat verzoek af. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bedrag van € 100.001 op grond van artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden niet in de verrekening worden betrokken. De rechtbank ligt dit als volgt toe.
Het bedrag van € 100.001 is terug te herleiden naar de verkoopopbrengst van de woning te [plaats] . Uit artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden, onder het eerste liggende streepje, volgt weliswaar dat de (waarde van de) woning te [plaats] in de finale verrekening dient te worden betrokken, dit in afwijking van de overige ten huwelijk aangebrachte goederen. Uit artikel 11 lid 8, onder het laatste liggende streepje, volgt echter dat partijen een beperking hebben aangebracht op de omvang waarvoor de (waarde van de) woning te [plaats] in de finale verrekening dient te worden betrokken. Op grond van deze beperking wordt van de waarde van de woning te [plaats] enkel het reeds onder punt 3.13. besproken bedrag van € 177.900 in de finale verrekening betrokken.
Een deel van de verkoopopbrengst van de woning te [plaats] wordt derhalve in de finale verrekening betrokken – en daartoe naar het oordeel van de rechtbank ook beperkt- middels het bedrag van € 177.900.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen grondslag aanwezig is om naast het bedrag van € 177.900 ook nog het bedrag van € 100.001 te betrekken in de finale verrekening.
De woning aan de [adres 1] per datum verdeling
3.17.
De vrouw heeft in haar akte van 6 april 2022 met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te [woonplaats man] onder XXII t/m XXXII verzoeken geformuleerd die zijn gericht op de verdeling van de woning aan de [adres 1] . Ook de man heeft, onder punt 13 en 14 van zijn akte van 4 april 2022, verzoeken gedaan om tot verdeling van deze woning te komen.
Hierboven onder punt 2.63. heeft de rechtbank op deze verzoeken een beslissing genomen.
3.18.
Gelet op de al door de rechtbank genomen beslissing over de verdeling van de woning aan de [adres 1] , is de rechtbank van oordeel dat de vrouw er geen belang bij heeft om de (waarde van) de woning aan de [adres 1] per datum verdeling in de afwikkeling van het finaal verrekenbeding te betrekken.
3.19.
Voorzover de vrouw op dit punt heeft bedoeld te verzoeken dat het bedrag van € 288.500 waarmee de man vanuit privévermogen de aanschaf van de woning mede heeft gefinancierd, in de afwikkeling van het finale verrekenbeding dient te worden betrokken, wijst de rechtbank dat af. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het bedrag van € 288.500 op grond van artikel 11 lid 8 van de huwelijksvoorwaarden niet in de verrekening worden betrokken.
Evenals het hiervoor besproken bedrag van € 100.001 is ook het bedrag van € 288.500 terug te herleiden naar de verkoopopbrengst van de woning te [plaats] . Ook voor dit bedrag geldt naar het oordeel van de rechtbank dat er geen grondslag aanwezig is dit bedrag, naast het bedrag van € 177.900, in de finale verrekening te betrekken. De rechtbank verwijst naar haar motivering onder punt 3.16.
Inboedel [adres 1] ad. € 10.000;
3.20.
De rechtbank zal de (waarde van de) inboedel [adres 1] ad. € 10.000 niet in de finale verrekening betrekken. De rechtbank kan aan de hand van de stellingen en betwistingen over en weer de waarde van deze inboedel niet vaststellen. Daarbij komt dat partijen terzake de verdeling van de inboedel afspraken hebben gemaakt.
3.21.
Het voorafgaande komt er op neer dat de rechtbank bij de afwikkeling van het finale verrekenbeding enkel zal betrekken het bedrag van € 177.900. Dit bedrag behoort tot het vermogen van de man. De finale verrekening vindt op grond van artikel 11 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden plaats doordat de man de helft van dit bedrag, zijnde € 88.950, aan de vrouw uitkeert. De rechtbank zal aldus beslissen.

4.Gebruiksvergoeding

4.1.
De vrouw heeft onder XXXIII verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding dient te voldoen inzake het gebruik van de echtelijke woning ter hoogte van € 852,66 per maand vanaf 1 mei 2019, dan wel een bedrag en ingangsdatum zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
4.2.
Voor de hoogte van de vergoeding verwijst de vrouw naar haar processtuk van 14 april 2021. Zij gaat uit van een overwaarde van de woning van € 511.594 en rekent met een vergoeding van 4%.
4.3.
De man heeft verweer gevoerd. De man acht de door de vrouw gehanteerde 4% niet reëel. Voorts geeft de man aan dat de door hem betaalde eigenaarslasten een veelvoud bedragen van de hoogte van een mogelijke gebruiksvergoeding. De man staat dan ook een verrekening van door hem betaalde eigenaarslasten met een eventuele gebruiksvergoeding voor ogen. Een concreet verzoek op dat punt heeft hij echter niet gedaan.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het door de vrouw gehanteerde percentage van 4% niet reëel is. Het had op de weg van de vrouw gelegen om met een reële berekening van een gebruiksvergoeding te komen. Daarbij komt dat het vermogen van de vrouw in de woning is beperkt tot een bedrag van € 40.252 (zie ov. 2.63.). Verder heeft de vrouw met haar koopwoning te [woonplaats vrouw] eigen vermogen en woonruimte en mogelijk ook inkomsten uit verhuur. Tenslotte heeft de vrouw niet betwist dat de man vanaf mei 2019 de eigenaarslasten van de woning te [woonplaats man] heeft voldaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vrouw op dit punt dient te worden afgewezen.

5.Partnerbijdrage

5.1.
De vrouw heeft onder II en III verzocht om:
II. een bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van € 2.236 per maand per datum indiening verzoekschrift, althans een bijdrage en ingangsdatum zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
III. te bepalen dat de man, indien de partnerbijdrage niet op een eerder moment wordt vastgesteld dan op de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw van 1 mei 2019 (datum uitzetting woning) tot 31 maart 2021 (inschrijving echtscheiding) de helft van de woonlasten van [adres 3] dient te vergoeden, zijnde een bedrag van € 22.770, althans een bedrag en ingangsdatum zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
5.2.
De man heeft een behoefte- en draagkracht verweer gevoerd.
5.3.
De echtscheidingsbeschikking van 3 maart 2021 is op 31 maart 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het staat de rechter niet vrij de te bepalen partneralimentatie te doen ingaan op een eerdere datum dan die van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers. Het verzoek van de vrouw om als ingangsdatum de datum indiening verzoekschrift te hanteren wordt daarom afgewezen. Dit maakt dat de rechtbank allereerst het verzoek van de vrouw onder III zal bespreken.
5.4.
Op grond van artikel 822 lid 1 onder e. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het voor de vrouw mogelijk geweest om de rechtbank te verzoeken om voor de duur van het geding een bedrag te bepalen dat de man aan haar moet betalen voor haar levensonderhoud. De vrouw heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. De rechtbank maakt hieruit op dat voor de vrouw in ieder geval gedurende de duur van de procedure, welke is aangevangen op 31 december 2019, niet de urgentie aanwezig is geweest om een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud door de rechtbank vastgesteld te krijgen.
5.5.
Het verzoek van de vrouw onder III hangt naar het oordeel van de rechtbank samen met de vraagstukken over de kosten van de huishouding, de (huur)inkomsten en kosten van de woningen te [plaats] , [woonplaats man] en [woonplaats vrouw] . Over deze vraagstukken heeft de rechtbank onder 2.42. t/m 2.51. reeds overwogen dat partijen zich niet hebben gehouden aan de in artikel 7 lid 1 van de huwelijksvoorwaarden gemaakte afspraak dat zij in nader onderling overleg bepalen hoeveel ieder van partijen van hun inkomen zullen bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. De inkomsten en kosten verbonden aan de woning te [plaats] , de woning te [woonplaats man] en de woning van de vrouw aan [adres 3] hebben partijen volledig door elkaar heen laten lopen. De rechtbank heeft al beslissingen genomen over deze geschilpunten welke beslissingen er op neer komen dat alle verzoeken terzake deze geschilpunten zijn afgewezen op grond van het eigen handelen en nalaten van partijen terzake de financiële gang van zaken gedurende hun huwelijk. Het verzoek van de vrouw onder III wordt met dezelfde motivering door de rechtbank afgewezen. Thans zal de rechtbank ingaan op het verzoek van de vrouw onder II.
5.6.
De vrouw heeft haar behoefte aan de hand van een behoeftelijst d.d. 6 januari 2021 begroot op een bedrag van € 5.729 netto. De vrouw heeft haar behoefte verder gebaseerd op de stelling dat het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 9.933 per maand bedroeg. Dit inkomen bestond volgens de vrouw uit de ontvangst van huurpenningen van gemiddeld € 52.847 per jaar en uit overige inkomsten van € 66.343 netto per jaar. Bij deze laatste inkomsten gaat het om ondermeer de AOW uitkering van de man en de WIA-uitkering en een arbeidsongeschiktheidspensioen van de vrouw.
5.7.
De man heeft zowel de behoeftelijst van de vrouw als de door haar genoemde inkomsten tijdens het huwelijk gemotiveerd betwist. Verder is de man van mening dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien, mede gelet op de financiële uitkomst van deze procedure.
5.8.
Voor de vraag wat het netto gezinsinkomen van partijen tijdens hun huwelijk is geweest zal de rechtbank uitgaan van de inkomsten van partijen in de periode mei 2018 t/m april 2019, dit is het laatste jaar geweest waarin partijen hebben samengewoond. Toen was de woning te [plaats] reeds verkocht en hadden partijen ook geen inkomen meer uit de B&B dan wel uit verhuur van de woning te [woonplaats man] .
5.9.
De rechtbank kan aan de hand van hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht niet vaststellen dat partijen in het laatste jaar van het samenwonen een netto gezinsinkomen hadden van € 9.933 per maand. Integendeel, uit de wel door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat partijen in deze periode geen inkomsten meer hadden uit verhuur en B&B.
5.10.
Voorzover de rechtbank dat kan vaststellen werd het gezinsinkomen van partijen in de periode mei 2018 t/m april 2019 gevormd door de AOW uitkering van de man en de WIA-uitkering en een arbeidsongeschiktheidspensioen van de vrouw. Het inkomen van de vrouw bedroeg in 2019 naar eigen zeggen € 10.423 bruto aan WIA-uitkering en € 10.874 bruto aan arbeidsongeschiktheidspensioen, totaal € 21.297 bruto.
Uit de aangifte en aanslag IB 2019 blijkt dat de man in 2019 een inkomen uit AOW ontving van € 10.683. Van andere inkomsten aan de zijde van de man is de rechtbank niet gebleken.
5.11.
Het bruto gezinsinkomen van partijen in het laatste jaar van het samenleven bedroeg naar het oordeel van de rechtbank € 32.171. Het inkomen van de vrouw was hoger dan het inkomen van de man. De behoefte van de vrouw bedraagt – zeer grof berekend en bruto-
€ 19.302. Dit is voor de rechtbank een voldoende indicatie dat de vrouw naar het oordeel van de rechtbank in staat om met haar huidige inkomsten uit de WIA-uitkering en uit het arbeidsongeschiktheidspensioen in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw niet behoeftig is en de rechtbank komt daarom niet meer toe aan de vraag of de man draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Conclusie:
Uit al het voorafgaande volgt onder verwijzing naar punt 2.86. en punt 3.21.dat de man de vrouw per saldo een bedrag dient te betalen van:
A € 9.197 + B € p.m. + C € 40.252 + D € 11.430 + € 88.959 = € 149.838 + p.m.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
gelast de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als is bepaald onder 2.18. en 2.20 t/m 2.22 (Suzuki Baleno en bankrekeningen);
6.2.
bepaalt onder verwijzing naar 2.27. dat de vrouw aan de beperkte gemeenschap van goederen dient te vergoeden een bedrag van € 38.426;
6.3.
bepaalt onder verwijzing naar 2.35. dat de man aan de beperkte gemeenschap van goederen dient te vergoeden een bedrag van € 8.700;
6.4.
bepaalt onder verwijzing naar 2.40. dat de man aan de beperkte gemeenschap van goederen dient te vergoeden een bedrag van € 60.114;
6.5.
gelast de wijze van verdeling van de effectenportefeuille bij Theodoor Gilissen Bankiers met rekening/accountnummer [x] als is bepaald onder 2.33;
6.6.
bepaalt onder verwijzing naar 2.52. dat de man de vrouw een bedrag dient te betalen van € 11.170;
6.7.
gelast de wijze van verdeling van de woning te [woonplaats man] aan [adres 1] als is bepaald onder 2.64 t/m 2.70;
6.8.
bepaalt onder verwijzing naar 2.81. dat de man de vrouw een bedrag dient te betalen van € 250;
6.9.
bepaalt onder verwijzing naar 3.21. dat de man ter afwikkeling tussen partijen van het in de huwelijksvoorwaarden opgenomen finaal verrekenbeding aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 88.950;
6.10.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.11.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2022
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam . De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.