ECLI:NL:RBNHO:2022:10890

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
15.181180.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van een kwetsbare vrouw met een licht verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en seksuele uitbuiting van een kwetsbare vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 10 december 2019, de aangeefster, een vrouw met een licht verstandelijke beperking, heeft geworven en gedwongen tot prostitutiewerkzaamheden. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster door haar onder druk te zetten en haar afhankelijk te maken van drugs. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op verschillende momenten zodanige druk heeft uitgeoefend dat de aangeefster haar keuzevrijheid werd ontnomen, wat leidde tot een uitbuitingssituatie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 1 en 2 van de tenlastelegging, maar heeft hem vrijgesproken van feit 3, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen in dat geval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft ook de maatregel van onttrekking aan het verkeer opgelegd voor een vuurwapen en kogelpatroon die in beslag waren genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15.181180.20 en 15.206344.22 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2022 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Visser, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd wat in de dagvaarding met parketnummer 15.181180.20 is omschreven en voorts wat in de dagvaarding met parketnummer 15.206344.22 is omschreven. De rechtbank heeft de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken. De in deze dagvaardingen opgenomen feiten heeft de rechtbank van doorlopende nummers voorzien.
Aan verdachte is derhalve ten laste gelegd:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2019 tot en met 1 maart 2020 te Alkmaar en/of Heerhugowaard en/of Nieuwe Niedorp en/of elders in Nederland,
een ander, genaamd [naam slachtoffer],
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [naam slachtoffer] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [naam slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6) (te weten door het in ontvangst nemen van de betaling(en) van prostitutieklant(en) en/of door het (al dan niet uit een potje) wegpakken van het door prostitutieklant(en) betaalde geld)),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [naam slachtoffer] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [naam slachtoffer] en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [naam slachtoffer] waardoor het voor die [naam slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en/of
- het tegen die [naam slachtoffer] zeggen/aangeven dat zij door moest gaan met prostitutiewerkzaamheden (nadat die [naam slachtoffer] had aangegeven de prostitutiewerkzaamheden niet meer uit te willen voeren) en/of
- het tegen die [naam slachtoffer] zeggen dat hij, verdachte, en/of [naam slachtoffer] een (drugs)schuld heeft/hebben openstaan bij (een) ander(en) en/of
- het brengen en/of houden van die [naam slachtoffer] in een positie waar zij niet (volledig) over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken en/of
- het geven/ter beschikking stellen van drugs aan die [naam slachtoffer],
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [naam slachtoffer] in zijn, verdachtes, (huur)woning te Alkmaar en/of het ter beschikking stellen van die woning als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [naam slachtoffer]) en/of
- het (op diverse data) ophalen van die [naam slachtoffer] (na)bij de instelling/opvang alwaar die [naam slachtoffer] zich op dat moment bevond (in verband met haar problematiek) en/of
- het maken van een of meer foto('s) voor (een) advertentie(s) op één of meer website(s) (waaronder de website seksjobs.nl) waarin die [naam slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertentie(s) en/of account(s)/profiel(en) op één of meer website(s) waarin die [naam slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of uitleg stond omtrent haar persoon en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [naam slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het bepalen welke klanten die [naam slachtoffer] moest aannemen/ontvangen/bezoeken voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen hoe vaak die [naam slachtoffer] klanten moest aannemen /ontvangen/bezoeken voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het instrueren van die [naam slachtoffer] wanneer zij klaar moest staan/zijn voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het geven van uitleg en/of instructie(s) aan die [naam slachtoffer] met betrekking tot de door die [naam slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het in/nabij (de omgeving van) de ruimte/werkplek/woning/hotel/locatie blijven/zich ophouden alwaar die [naam slachtoffer] (op dat moment) haar werkzaamheden als prostituee uitoefende en/of
- het begeleiden en/of vervoeren van die [naam slachtoffer] bij/naar (locaties van) escortwerkzaamheden en/of
- het regelen van vervoer voor die [naam slachtoffer] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van (een) condoom(s) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [naam slachtoffer];
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2020 tot en met 6 juli 2020 te Zaandam en/of Alkmaar en/of Zwolle en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [naam slachtoffer],
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [naam slachtoffer] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [naam slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6) (te weten door het in ontvangst nemen van de betaling(en) van prostitutieklant(en) en/of door het (al dan niet uit een potje) wegpakken van het door prostitutieklant(en) betaalde geld)),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [naam slachtoffer] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [naam slachtoffer] en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [naam slachtoffer] waardoor het voor die [naam slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en/of
- het dicht op en bedreigend voor die [naam slachtoffer] gaan staan (en daarbij wilde armbewegingen maken) nadat die [naam slachtoffer] had aangegeven de prostitutiewerkzaamheden niet meer uit te willen voeren en/of
- het brengen en/of houden van die [naam slachtoffer] in een positie waar zij niet (volledig) over haar eigen financiële middelen en/of bankpas kon beschikken en/of
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het (op diverse data) ophalen van die [naam slachtoffer] (na)bij de instelling/opvang alwaar die [naam slachtoffer] zich op dat moment bevond (in verband met haar problematiek) en/of
- het maken van een of meer foto('s) voor (een) advertentie(s) op één of meer website(s) (waaronder de website seksjobs.nl) waarin die [naam slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertentie(s) en/of account(s)/profiel(en) op één of meer website(s) waarin die [naam slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of uitleg stond omtrent haar persoon en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [naam slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het bepalen welke klanten die [naam slachtoffer] moest aannemen/ontvangen/bezoeken voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen hoe vaak die [naam slachtoffer] klanten moest aannemen /ontvangen/bezoeken voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het instrueren van die [naam slachtoffer] wanneer zij klaar moest staan voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het geven van uitleg en/of instructie(s) aan die [naam slachtoffer] met betrekking tot de door die [naam slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het in/nabij (de omgeving van) de ruimte/werkplek/hotel/locatie blijven/zich ophouden alwaar die [naam slachtoffer] (op dat moment) haar werkzaamheden als prostituee uitoefende en/of
- het begeleiden en/of vervoeren van die [naam slachtoffer] bij/naar (locaties van) escortwerkzaamheden en/of
- het huren/regelen van (een) auto(’s) ten behoeve van het vervoer van die [naam slachtoffer] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
- het ter beschikking stellen van (een) condoom(s) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [naam slachtoffer];
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 30 december 2021 tot en met 1 april 2022 te Alkmaar en/of 't Velden/of Velserbroek en/of (elders in) Nederland, een ander, genaamd [naam slachtoffer],
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [naam slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam slachtoffer] (te weten door het in ontvangst nemen dan wel wegnemen van de verdiensten en/of contante geldbedrag(en) van die [naam slachtoffer])(artikel 273f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld en/of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende en/of dwingende toon/wijze te uiten tegen die [naam slachtoffer] en/of
- het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [naam slachtoffer] waardoor het voor die [naam slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die prostitutiewerkzaamheden te onttrekken en/of
- het geven/ter beschikking stellen van drugs aan die [naam slachtoffer],
en/of
waarbij voornoemde (onder 2)) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het laten verblijven van die [naam slachtoffer] in zijn, verdachtes, (huur)woning en/of een ander pand te Alkmaar en/of het ter beschikking stellen van die woning en/of een ander pand als werkplek (voor prostitutiewerkzaamheden van die [naam slachtoffer]) en/of
- het (op diverse data) ophalen van die [naam slachtoffer] (na)bij de instelling/opvang alwaar die [naam slachtoffer] zich op dat moment bevond (in verband met haar problematiek) en/of
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van een advertentie(s) en/of account(s)/profiel(en) op één of meer website(s) waarin die [naam slachtoffer] (al dan niet samen met verdachte) werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of uitleg stond omtrent haar persoon en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie) klant(en) voor die [naam slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het bepalen welke klanten die [naam slachtoffer] moest aannemen/ontvangen/bezoeken voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het bepalen hoe vaak die [naam slachtoffer] klanten moest aannemen/ontvangen/bezoeken voor haar prostitutiewerkzaamheden en/of
- het instrueren van die [naam slachtoffer] wanneer zij klaar moest staan/zijn voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- het geven van uitleg en/of instructie (s) aan die [naam slachtoffer] met betrekking tot de door die [naam slachtoffer] te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- het in/nabij (de omgeving van) de ruimte/werkplek/woning/locatie blijven/zich ophouden alwaar die [naam slachtoffer] (op dat moment) haar werkzaamheden als prostituee uitoefende en/of
- het begeleiden en/of vervoeren van die [naam slachtoffer] bij/naar (locaties van) escort/prostitutiewerkzaamheden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman heeft aangegeven dat sprake is van een opeenstapeling van vormverzuimen waardoor een onherstelbare inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), met als conclusie dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Vooropgesteld wordt dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige, inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces en deze inbreuk onherstelbaar is en niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat in het voorgeleidingsdossier ten behoeve van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris en later ook in het einddossier enkele bevindingen onzorgvuldig of onjuist zijn gerelateerd. De rechtbank is van oordeel dat deze fouten, bezien in de context waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden, kunnen worden beschouwd als respectievelijk onzorgvuldigheden en een kennelijke verschrijving. Bovendien is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat deze fouten in voldoende mate zijn hersteld in later opgestelde processen-verbaal. Dit brengt met zich dat deels geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen en deels van onzorgvuldigheden van ondergeschikte betekenis en belang.
De door de raadsman met de door hem gestelde vormverzuimen in verband gebrachte toepassing van voorlopige hechtenis kan evenmin leiden tot de door hem verzochte sanctionering, nu het hier gaat om een gevolg dat naar zijn aard niet kan bijdragen aan beantwoording van de vraag of het strafproces als geheel eerlijk is geweest.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het dossier verder ook niet is gebleken dat de foutieve naam in het voorgeleidingsdossier op enige manier invloed heeft gehad op de beslissingen om voorlopige hechtenis toe te passen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank heeft ook overigens vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1 de (kortere) pleegperiode van 1 oktober 2019 tot en met 10 december 2019 bewezen kan worden. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 kunnen volgens de officier van justitie wel de gehele ten laste gelegde periodes worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig zijn pleitnota - betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten, omdat -kort samengevat- de aangeefster zelf samen met de verdachte heeft besloten tot het uitvoeren van de prostitutiewerkzaamheden. De aangeefster heeft weliswaar een laag IQ, maar zij is niet onder curatele gesteld en is als zodanig beslissingsbevoegd. De verdachte had niet het oogmerk om de aangeefster uit te buiten en er zijn geen dwangmiddelen ingezet. Dit maakt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier is voor het tenlastegelegde. Verder heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van de aangeefster dermate inconsistent en tegenstrijdig zijn dat deze onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 3Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de in het dossier gepresenteerde bewijsmiddelen onvoldoende valt vast te stellen welke handelingen door aangeefster en de verdachte zijn verricht en hoe deze handelingen kunnen leiden tot de conclusie dat sprake zou zijn van mensenhandel. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangeefster, de verdachte en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op wezenlijke onderdelen zodanig van elkaar verschillen, dat de rechtbank onvoldoende kan vaststellen wat er precies is gebeurd en wat de rol van de verdachte hierin was. Dit maakt dat wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde feit ontbreekt en de verdachte daarom van dit feit vrijgesproken dient te worden.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Het wettelijk kader
Aan de verdachte is het delict mensenhandel tenlastegelegd. Een wezenlijk bestanddeel van diverse varianten van het delict mensenhandel is dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van die uitbuiting indien één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft in dat geval geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. De rechtbank kan (mede) uit de omstandigheden afleiden dat er sprake is van misleiding, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Vereist is wel dat de verdachte zich hiervan bewust moet zijn geweest. Van een uitbuitingssituatie in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Uit het dossier en uit wat de verdachte ter zitting heeft verklaard, komt een beeld van een complexe relatie tussen de verdachte en de aangeefster naar voren. Dat beeld kenmerkt zich door krachtige onderlinge dynamiek en tal van factoren die daaraan hebben bijgedragen. Deze factoren zijn onder andere de drugsverslaving van de verdachte, het gezamenlijke gebruik van aanzienlijke hoeveelheden alcohol en harddrugs, de verstandelijke beperking en beïnvloedbaarheid van de aangeefster, de begeleiding en sturing op het gedrag van de aangeefster door medewerkers van de instelling voor begeleid wonen waar zij verbleef en de beperkte beschikbaarheid van geld doordat beiden onder bewind stonden. Tot slot speelden de persoonlijkheden van de verdachte en de aangeefster die gekenmerkt worden door verslaving en (persoonlijkheids)problematiek van uiteenlopende aard, een aanzienlijke rol. Tegen die achtergrond moet begrepen worden dat de aangeefster niet altijd consistent heeft verklaard over de rol van de verdachte en over de mate van vrijwilligheid van haar prostitutiewerkzaamheden. Dat samenstel van factoren maakt dat de rechtbank behoedzaam dient om te gaan met de verklaringen van de aangeefster.
Deze behoedzaamheid leidt ertoe dat de verklaringen van aangeefster alleen kunnen bijdragen aan de bewijsvoering indien en voor zover deze consistent zijn en worden ondersteund door de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen, zoals verklaringen van getuigen, schriftelijke weergaven van WhatsApp (spraak)gesprekken en andere telefonische berichten, maar ook de verklaringen van de verdachte zelf. Zo stelt de rechtbank vast dat de aangeefster en de verdachte afzonderlijk van elkaar op essentiële onderdelen overeenkomstig hebben verklaard over hun relatie en de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden, zoals het verrichten van de werkzaamheden in de woning van de verdachte, de onderlinge taakverdeling en het drugsgebruik als bijkomend motief. De verklaringen van aangeefster zijn op deze onderdelen zowel onderling consistent als in overeenstemming met de verklaringen van de verdachte en kunnen daarom in zoverre worden gebruikt voor het bewijs. Het verweer van de raadsman dat de verklaringen van de aangeefster in hun geheel onbetrouwbaar zijn wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van feit 1
De feitelijke werkzaamheden
De aangeefster en de verdachte leerden elkaar kennen in oktober 2019 via de datingapp Tinder. Beiden stonden onder bewind en moesten leven van een klein bedrag aan leefgeld. Tijdens de eerste date gebruikten de verdachte en de aangeefster gezamenlijk harddrugs. De verdachte stelde op dat moment ook voor om gezamenlijk prostitutiewerk te gaan verrichten omdat daar eenvoudig geld mee kon worden verdiend. De verdachte had hier, in tegenstelling tot de aangeefster, al ervaring in. De aangeefster heeft hiermee ingestemd. De verdachte heeft vervolgens een seksadvertentie aangemaakt op de website seksjobs.nl, waarin de aangeefster en de verdachte zich gezamenlijk aanboden voor seksuele diensten (trio’s). Bij deze advertentie stonden de contactgegevens van de verdachte. De reacties van (potentiële) klanten die op deze advertenties reageerden kwamen bij de verdachte binnen en hij maakte de afspraken met hen. Uit berichten op de telefoon van de aangeefster blijkt bovendien dat de verdachte haar op 19 november 2019 opdracht geeft nu te komen omdat er een klant komt en haar op 25 november 2019 ook overtuigt om er een te doen (de rechtbank begrijpt: het verrichten van prostitutiewerk met een klant), omdat de verdachte “geen ene euro” meer heeft en ze anders de rest van de week zonder geld zitten. De prostitutiewerkzaamheden werden in deze periode verricht in het huis van de verdachte, waar de aangeefster gedurende langere periodes verbleef. In het geval de aangeefster of de verdachte een eigen klant had, bevond de ander zich elders in het huis van de verdachte. Het met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld werd door de verdachte ontvangen en vervolgens uitgegeven aan eten en rookbare cocaïne, waar de verdachte al verslaafd aan was voordat hij de aangeefster leerde kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat hierbij tevens vast dat de verdachte voordeel heeft getrokken uit deze prostitutiewerkzaamheden van de aangeefster. De verdachte beheerde immers het gezamenlijk verdiende geld, dat voor een groot deel werd gebruikt om de cocaïneverslaving van de verdachte mee te bekostigen.
Seksuele uitbuiting
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden betreft de vraag of sprake is van seksuele uitbuiting, nu de aangeefster (in ieder geval in eerste instantie) heeft ingestemd met het verrichten van het (gezamenlijke) prostitutiewerk. Hiervan is sprake als de situatie van de aangeefster niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert.
Van belang voor de beantwoording van deze vraag is de positie van de aangeefster. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de aangeefster een vrouw met een (licht) verstandelijke beperking betreft die niet zelfstandig kan wonen en evenmin haar eigen financiën kan regelen, waardoor zij onder bewind staat. Volgens de verklaring van de begeleidster van de instelling voor begeleid wonen is de aangeefster een naïeve vrouw met zeer lage intellectuele eigenschappen, die met regelmaat niet begrijpt wat tegen haar wordt gezegd. De verdachte wist dat de aangeefster niet zelfstandig kon wonen; begeleidsters van haar woonzorggroep zijn twee keer bij de verdachte thuis geweest, en nadat zij de aangeefster hadden meegenomen heeft de verdachte de aangeefster diezelfde avond in haar woonzorggroep bezocht en met haar begeleidsters gesproken. De verdachte wist bovendien van deze kwetsbaarheden en heeft in zijn verhoor ook aangegeven dat hij zag dat ze “
niet helemaal honderd” was, dat ze “
heel erg beïnvloedbaar” was en dat “
als iemand tegen haar zegt: “je moet dit zeggen”, dan zegt ze dat”. Door haar verstandelijke beperking en de gevoelens die zij voor verdachte had, bevond zij zich in een kwetsbare positie ten opzichte van de verdachte.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op verschillende momenten zodanige druk heeft uitgeoefend op de beïnvloedbare aangeefster, dat zij het prostitutiewerk om die reden toch bleef uitvoeren en haar keuzevrijheid werd beperkt, waardoor sprake was van een uitbuitingssituatie. Zo volgt uit telefoonberichten tussen de aangeefster en de verdachte van 25 november 2019 dat zij met het werk wil stoppen, dat zij nachtmerries van de mannen krijgt en dat zij aangeeft geen hoer te zijn. De verdachte heeft ter zitting ook bevestigd dat de aangeefster meermaals heeft aangegeven te willen stoppen en dat hij zag dat ze met het werk worstelde, waarna hij met haar in gesprek ging en zij weer van gedachten veranderde. Ook heeft hij rookbare cocaïne bij haar geïntroduceerd terwijl hij wist dat het roken van cocaïne een zeer verslavend effect heeft en bekostigd diende te worden. De aangeefster geeft in dit kader ook aan dat ze de drugs gebruikte om het prostitutiewerk eenvoudiger te maken, waardoor ook een afhankelijkheid van de drugs werd gecreëerd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de aangeefster. Terwijl de verdachte wist hoe beïnvloedbaar de aangeefster was en zij meermaals had aangegeven met deze werkzaamheden te worstelen, is hij samen met haar daarmee doorgegaan. Zij verkeerde hierdoor immers niet in een positie die gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit onder 1 dan ook in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Van de toepassing van de overige in de tenlastelegging opgenomen dwangmiddelen is onvoldoende gebleken zodat van die onderdelen de verdachte wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De onder feit twee tenlastegelegde periode kenmerkt zich door de betrokkenheid van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Wat betreft deze periode staat vast dat de aangeefster op twee momenten (13 mei 2020 en 4 juli 2020) door de verdachte en de twee medeverdachten met een door de verdachte gehuurde auto is opgehaald bij de instelling in Zwolle, waar zij op dat moment verbleef. Vanaf die momenten verbleef zij weer bij de verdachte en heeft zij weer prostitutie- en escortwerkzaamheden verricht, totdat hier een eind aan kwam door de politiecontrole op 6 juli 2020 bij het IBIS-hotel in Zaandam. Volgens de aangeefster en de verdachte waren zij in deze periode beiden slachtoffer van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die zowel de aangeefster als de verdachte dwongen prostitutiewerk te verrichten, terwijl zij de inkomsten van hun werkzaamheden aan hen moesten afstaan.
De rechtbank is van oordeel dat ook in het geval de verdachte zelf onder druk heeft gestaan en geen persoonlijk voordeel heeft genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van de aangeefster, zoals de verdachte in zijn verhoren en ter zitting heeft beweerd, de verdachte de aangeefster nog steeds seksueel heeft uitgebuit door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en haar kwetsbare positie. Daarbij is van belang dat de verdachte actief communiceert met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] over de optimale inzetbaarheid van de aangeefster voor het prostitutiewerk. Op 29 april 2020 stuurt de verdachte een spraakbericht waarin gesproken wordt over de aangeefster. De verdachte zegt: “
ik ken haar zo goed joh. Geloof me als ik met haar praat komt helemaal goed, zij kan werken als een dijker weet je, dus ik weet het niet. Dus ga niet zo lopen pushen met haar. Het komt gerust goed. Ik heb je toch gewoon netjes gevraagd, wacht er even mee. Ik bel jullie zelf terug en dan gaan we die dingen doen, klaar. Komt echt wel goed hoor. Maar eh ja laat het ook gewoon op mijn manier doen dan, want dan gaat het tenminste goed, komt het ook goed weet je.” Op 23 mei 2020 stuurt de verdachte een spraakbericht waarin hij zegt dat ze (de rechtbank begrijpt: de aangeefster) niets heeft gemeld over het werk of over wat dan ook aan haar vader en evenmin aan haar begeleiding. De verdachte concludeert vervolgens: “
Dus uhh. Dat zit helemaal goed weet je. Daar hoeven we geen uhh, ellende over te verwachten”.Op 4 juli 2020 krijgt de verdachte vervolgens bericht van medeverdachte [medeverdachte 2] dat er over een uur een klant komt en dat de aangeefster zich klaar moet maken, waarbij de verdachte reageert dat betere communicatie handig was geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de bovenstaande berichten niet anders geïnterpreteerd kunnen worden dan als berichten waarin onderling wordt gesproken over het door aangeefster te verrichten werk en dat de verdachte actief communiceert hoe de aangeefster het best kan worden ingezet voor het prostitutiewerk. Het oogmerk van uitbuiting is hierdoor een gegeven, ook in het geval de verdachte in deze periode niet zelf degene was die de inkomsten uit het prostitutiewerk verkreeg. Ook nadat de aangeefster op 23 mei 2020 door haar vader bij de verdachte werd weggehaald en teruggebracht naar de instelling heeft de verdachte nog druk uitgeoefend op de aangeefster om het werk voort te zetten, terwijl de aangeefster hem duidelijk laat weten dit niet langer te willen. Zo stuurt de verdachte naar de aangeefster op 12 juni 2020: “
Wil je morge weg daar? Halen we je op”. Als de aangeefster de volgende dag niet reageert stuurt de verdachte “
Wrm laat je me alweer zitten”. De aangeefster reageert “
wil niet meer met mannen werk doorgaan. Sorry”. De verdachte reageert: “
ja oke. Maar waarom laat je mij vallen”.
De conclusie van het voorgaande is dat de verdachte de aangeefster seksueel heeft uitgebuit door misbruik te maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de aangeefster. Zij verkeerde mede door haar kwetsbare positie immers niet in een positie die gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit onder 2 dan ook in zoverre wettig en overtuigend bewezen. In dit verband merkt de rechtbank op dat het bewezenverklaarde oogmerk van uitbuiting het oogmerk van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betreft.
Van de toepassing van de overige in de tenlastelegging opgenomen dwangmiddelen is onvoldoende gebleken zodat van die onderdelen de verdachte wordt vrijgesproken.
Medeplegen
Gelet op de rolverdeling met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is, voor zover het dossier daarop zicht biedt, niet gebleken van een nauwe en bewuste onderlinge samenwerking van verdachte met hen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1:
hij in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 10 december 2019 te Alkmaar en elders in Nederland, een ander, genaamd [naam slachtoffer],
telkens onder de omstandigheid van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, handelingen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4), en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6), te weten door het in ontvangst nemen van de betalingen van prostitutieklanten,
waarbij voornoemde "handelingen" hebben bestaan uit:
- het laten verblijven van die [naam slachtoffer] in zijn, verdachtes, (huur)woning te Alkmaar en het ter beschikking stellen van die woning als werkplek voor prostitutiewerkzaamheden van die [naam slachtoffer] en
- het aanmaken en/of onderhouden (waaronder begrepen het "omhoog plaatsen") van één of meer advertentie(s) en account(s)/profiel(en) op één of meer website(s) waarin die [naam slachtoffer] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [naam slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en- het instrueren van die [naam slachtoffer] wanneer zij klaar moest staan/zijn voor prostitutiewerkzaamheden en
- het nabij werkplek zich ophouden alwaar die [naam slachtoffer] op dat moment haar werkzaamheden als prostituee uitoefende;
feit 2
hij in de periode van 14 mei 2020 tot en met 6 juli 2020 te Zaandam en Alkmaar en Zwolle en elders in Nederland,
een ander, genaamd [naam slachtoffer],
telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft vervoerd en overgebracht met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en
2) onder voornoemde omstandigheden handelingen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam slachtoffer] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273f lid 1 sub 4),
en waarbij voornoemde "handelingen" hebben bestaan uit:
- het (op diverse data) ophalen van die [naam slachtoffer] (na)bij de instelling/opvang alwaar die [naam slachtoffer] zich op dat moment bevond (in verband met haar problematiek) en
- het onderhouden van contacten en het maken van afspraken over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en
- het nabij werkplek/hotel zich ophouden alwaar die [naam slachtoffer] op dat moment haar werkzaamheden als prostituee uitoefende en
- het vervoeren van die [naam slachtoffer] naar (locaties van) escortwerkzaamheden en
- het huren van een auto ten behoeve van het vervoer van die [naam slachtoffer] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 5 jaren onder de bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht, daaronder begrepen: een meldplicht, een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), verblijf in een begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole;
  • de maatregel van een contactverbod met het slachtoffer als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaren, waarbij de verdachte bij elke overtreding een vervangende hechtenis zal ondergaan voor de duur van 2 weken tot een maximum van 6 maanden.
  • de maatregel van onttrekking aan het verkeer van het onder de verdachte inbeslaggenomen vuurwapen en kogelpatroon.
De officier van justitie heeft voor zowel de bijzondere voorwaarden als het contactverbod de dadelijke uitvoerbaarheid ervan gevorderd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de op te leggen straf betoogd dat naast de geconstateerde vormverzuimen en de overschrijding van de redelijke termijn rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte dient als verminderd toerekenbaar te worden beschouwd, omdat ook hij een laag intelligentieniveau heeft dat niet veel hoger ligt dan dat van de aangeefster. Hij heeft momenteel een nieuwe relatie, werk en heeft zijn drugsverslaving zo goed als mogelijk onder controle. De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van een volwassen maar kwetsbare vrouw, met wie hij een relatie was aangegaan. Door aangeefster in zijn woning te huisvesten, werd aangeefster onttrokken aan de beschermde woonzorgvoorziening waar zij daarvoor verbleef vanwege de voor haar benodigde sturing en hulp. De verdachte wist van haar kwetsbaarheid en dat zij eenvoudig te beïnvloeden was. De verdachte heeft haar kort nadat zij elkaar hadden leren kennen, in de prostitutie laten werken en daarvan financieel geprofiteerd waardoor hij zijn drugsverslaving kon bekostigen. Als de aangeefster aangaf dat zij geen zin meer had in dit werk, werd haar dikwijls harddrugs gegeven en werd gesteld dat er nog een drugsschuld bij de dealer was die betaald moest worden.
De verdachte heeft een cruciale rol gespeeld bij de uitbuiting door het regelen van de seksadvertentie, de afspraken met klanten en het ter beschikking stellen van de werkplek bij hem thuis waar de prostitutiewerkzaamheden konden plaatsvinden in zijn bijzijn. De verdachte heeft steeds het van klanten verkregen geld in ontvangst genomen. De verdachte wilde op deze manier gemakkelijk geld verdienen om in zijn eigen verslaving te kunnen voorzien en is daarbij voorbij gegaan aan de gevoelens en het welzijn van het kwetsbare slachtoffer, met wie hij een relatie onderhield. Ook nadat zij door de begeleiding van haar woonzorginstelling en zelfs ook een keer door haar vader bij hem werd weggehaald, bleef hij contact met haar zoeken en houden om haar ertoe te bewegen naar hem te komen, om de prostitutiewerkzaamheden te hervatten.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting. Dit is een zeer ernstig feit, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt is gemaakt aan het geldelijk gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog gedurende lange tijd psychische schade van ondervinden en dat dit impact heeft op hun verdere ontwikkeling.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor mensenhandel is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 11 november 2022 door [getuige 3], als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard, en van 3 december 2020 door [getuige 4], als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ ERW Novadic-Kentron te Eindhoven.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de door drs. [naam deskundige], GZ-psycholoog, opgemaakte Pro Justitia rapportage van 20 oktober 2020. Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een cocaïneverslaving, een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en van een persoonlijkheidsstoornis met gecombineerde antisociale en borderline kenmerken. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van bovengenoemde problematiek, hetgeen zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Zijn neiging tot manipuleren hangt samen met de antisociale cognities van betrokkene die nog eens worden versterkt door zijn drugsgebruik. Hij is al die tijd onder invloed van cocaïne geweest. Om in zijn hardnekkige verslaving te kunnen voorzien schuwt hij illegaal en riskant gedrag niet, ook niet om anderen daar toe te bewegen. Betrokkene kan dwingend en imponerend overkomen als hij zich tekort gedaan voelt, wat hij zelf niet lijkt te herkennen omdat hij nauwelijks op zijn eigen gedrag kan reflecteren. Een beperkt reflectief vermogen hangt samen met zijn persoonlijkheidsproblematiek. De kans op toekomstig soortgelijk delictgedrag zijn verhoogd bij de aanwezigheid van risicofactoren. Zijn mate van keuzevrijheid is door de verslavingsstoornis in combinatie met antisociale cognities en impulsiviteit vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis enigszins verminderd omdat hij daardoor moeite heeft om zijn gedrag te reguleren. Geadviseerd wordt een klinische behandeling bij een forensische verslavingskliniek met een intensief ambulant vervolgtraject met begeleid wonen en ambulante behandeling gericht op zijn persoonlijkheidsproblematiek in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf waarbij de reclassering langdurig toezicht houdt op betrokkene. Ook wordt een contactverbod met het slachtoffer geadviseerd.
Met de conclusie van voornoemd rapport kan de rechtbank zich verenigen en de rechtbank neemt deze over. De rechtbank beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar en zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De op te leggen straf
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank niet tot bewezenverklaring komt van alle tenlastegelegde feiten en onderdelen daarin en de rechtbank bovendien van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank overweegt dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM een aanvang heeft genomen op 13 juli 2020, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Gelet op de datum van dit eindvonnis van 8 december 2022, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met vijf maanden, wat moet leiden tot compensatie in de hoogte van de straf. Bij een tijdige afdoening zou de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf van 13 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk passend hebben geacht. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank in dit geval het onvoorwaardelijk op te leggen strafdeel verminderen met een maand.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft vastgezeten wordt in mindering gebracht op de op te leggen gevangenisstraf.
6.4
Maatregel: contactverbod
De rechtbank ziet voorts ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aanleiding de maatregel op te leggen dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer], zoals gevorderd door de officier van justitie, door middel van oplegging van de maatregel conform artikel 38v Sr.
Met dit verbod beoogt de rechtbank dat aangeefster rust in haar leven krijgt en de kans op recidive door de verdachte wordt verminderd. De rechtbank is van oordeel dat het verbod moet gelden voor de duur van vijf jaren, zoals geëist door de officier van justitie.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
6.5
Vermogensmaatregel: onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een vuurwapen en een kogelpatroon, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

7.Vordering benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [naam slachtoffer] is door de gemachtigd raadsvrouw, mr. M. Pals, advocaat te Arnhem, een vordering tot schadevergoeding van € 40.185,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten stelt te hebben geleden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade en € 25.185,- aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van het immateriële gevorderde bedrag en gedeeltelijke toewijzing van het materiële gevorderde bedrag.
Standpunt van de verdediging:
De raadsman heeft enkele formele kwesties met betrekking tot de ontvankelijkheid aan de orde gesteld en heeft daarnaast met betrekking tot de gevorderde schade betoogd dat de civiele vordering een onevenredige belasting voor de strafrechtelijke procedure oplevert.
Beoordeling.
De rechtbank is, gelet op wat hiervoor ten aanzien van het bewijs is overwogen over de relatie tussen de verdachte en aangeefster, van oordeel dat de schade, voor zover die geleden is, is ontstaan gedurende die uitzonderlijk complexe relatie. Nu door de verdediging op verschillende onderdelen verweer is gevoerd, uitgaand van die complexiteit, is de rechtbank van oordeel dat een beoordeling van de vordering meer debat vergt en zal zij bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. Bij die stand van zaken kunnen de door de raadsman gestelde formele ontvankelijkheidsbeletselen onbesproken blijven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 38v, 38w, 57, 273f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twaalf (12) maanden. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van zeven (7) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
  • zich binnen 5 werkdagen na het uitspreken van het vonnis meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Keern 33, (1624 NB) te Hoorn en dat de hij zich gedurende de proeftijd op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, zal blijven melden;
  • gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • meewerkt aan middelencontrole van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij Brijder Verslavingszorg en/of de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn middelen- c.q. verslavingsproblematiek. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de resterende tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, in het geval dat de rechter later alsnog de tenuitvoerlegging gelast, in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 STK Wapen (Omschrijving: G1166375, zwart);
  • 1 STK Kogelpatroon (Omschrijving: G1184653).
Verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte in de zaak met parketnummer 15-206344-22.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.A. Hesselink, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2022.
Mrs. Uitermark en Steinhaus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.