ECLI:NL:RBNHO:2022:10886

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C/15/331439 / FA RK 22-4056
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

Op 7 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over drie minderjarigen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van beide ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd over de minderjarigen te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden geen veilige en stabiele opvoedingssituatie hebben geboden en dat zij onmachtig zijn gebleken om hierin verandering te brengen, ondanks langdurige hulpverlening. De rechtbank oordeelde echter dat het voortduren van het gezag van de ouders momenteel niet schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De ouders hebben aangegeven zich te kunnen neerleggen bij de huidige situatie, waarin de kinderen in een perspectief biedende omgeving verblijven. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om het gezag van de ouders te beëindigen, aangezien zij nog steeds betrokken willen blijven in het leven van hun kinderen en er geen problemen zijn bij het nemen van beslissingen voor hen. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, omdat niet is gebleken dat de ouders de kinderen in onzekerheid brengen over hun toekomst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
IMS
Zaakgegevens : C/15/331439 / FA RK 22-4056
datum uitspraak: 7 december 2022
beschikking afwijzen beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [de minderjarige 1]
,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [de minderjarige 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna ook te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader], hierna ook te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna ook te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
de gezinshuisouders van [de minderjarige 1],
wonende te [plaats] ,
de familie [familie] , de pleegouders van [de minderjarige 2],
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad, ingekomen bij de griffie op 29 augustus 2022.
1.2
Op 8 november 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad,
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI,
- de moeder, bijgestaan door mr. Y. Bruin,
- de vader,
- de pleegouders van [de minderjarige 2] .
1.3
Met [de minderjarige 1] is, in bijzijn van zijn mentor [mentor] , door de kinderrechter gesproken op 4 november 2022.
1.4
Opgeroepen en niet verschenen, zonder afbericht, zijn de pleegouders van [de minderjarige 3] .

2.2. De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de beide ouders.
2.2
Bij beschikking van 26 juli 2021 zijn [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden en is ten aanzien van hen een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken. [de minderjarige 1] verbleef op dat moment al op vrijwillige basis bij woonvoorziening [wooonvoorziening] in [plaats]
2.3
Bij beschikking van 6 augustus 2021 zijn alle minderjarigen (definitief) onder toezicht gesteld en is voor alle minderjarigen een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van een jaar., Voor [de minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (24-uurs), zijnde [wooonvoorziening] , en voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg.
Deze maatregelen duren nog steeds voort en zijn de laatste keer bij beschikking van 25 juli 2022 verlengd tot 6 augustus 2023.
2.4
[de minderjarige 1] verblijft sinds medio mei 2021 in de huidige perspectief biedende woonvoorziening van [wooonvoorziening] .
2.5
[de minderjarige 2] verblijft sinds 23 september 2021 in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
2.6
[de minderjarige 3] verblijft sinds 1 december 2021 in het huidige perspectief biedende pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1
De Raadheeft verzocht het gezag van beide ouders te beëindigen en de GI tot voogd over de minderjarigen te benoemen.
Volgens de Raad zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] opgegroeid in een verwaarlozende gezinssituatie en is het de ouders niet gelukt hen een veilige en stabiele thuissituatie te geven. Hierdoor hebben deze kinderen schade opgelopen in hun ontwikkeling. Ondanks langdurige hulpverlening aan de ouders, die hun relatie hebben beëindigd en beiden niet meer over een eigen woning beschikken, heeft dat niet geleid tot enige verbetering voor deze kinderen. De kinderen zijn daarom ruim een jaar geleden uit huis geplaatst en wonen op een perspectief biedende plek.
In de persoonlijke situatie van de moeder is (nog steeds) geen daadwerkelijke verandering zichtbaar. Langdurige inzet van hulpverlening heeft niet geleid tot het afnemen van de zorgen, met name op het gebied van de emotieregulatie en haar onvoorspelbaarheid. De vader heeft aangegeven dat het voor hem praktisch niet mogelijk is voor de kinderen te zorgen. Het lukt de ouders structureel onvoldoende om aan de behoeften van de kinderen te kunnen voldoen en er is onvoldoende sprake van leerbaarheid om voldoende verbetering te verwachten. De zorgen over de veiligheid van de kinderen zijn blijven bestaan. De GI heeft eind januari 2022 het besluit genomen om niet meer naar een thuisplaatsing toe te werken
De voornaamste reden voor het verzoek van de Raad is om duidelijkheid te geven aan de kinderen, dat zij mogen opgroeien op de plek waar zij nu verblijven. De kinderen ontwikkelen zich daar positief en het continueren daarvan is in hun belang. De kinderen en de ouders hebben eenmaal per vier weken omgang met elkaar. [de minderjarige 1] heeft daarnaast nog zes keer per jaar extra omgang met (een van) de ouders, omdat hij aangaf daar behoefte aan te hebben.
Omdat er geen uitzicht meer is op terugplaatsing van de kinderen, is daarmee de aanvaardbare termijn overschreden en het is voor de kinderen niet goed om langer in onzekerheid te zitten over de plek waar zij zullen opgroeien dan nodig is. Aan [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is al duidelijk gemaakt dat zij op hun huidige woonplek zullen opgroeien, maar doordat het voor de moeder lastig is om (emotionele) toestemming te geven, zou het bekrachtigen daarvan door een gezagsbeëindigende maatregel bijdragen aan extra duidelijkheid en zekerheid. De ouders zal inzichtelijk gemaakt moeten worden hoe zij hun ouderschap op afstand invulling kunnen gaan geven.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1
[de minderjarige 1]heeft het naar zijn zin bij [wooonvoorziening] en wil daar graag blijven wonen. Hij woont daar samen met drie andere jongeren, van wie hij de jongste is. Hij logeert ook wel eens bij [vriend] . Dat is een vriend die hij al kende van de basisschool en met wie hij nu weer bevriend is geraakt. Hij is dit schooljaar gestart op de middelbare school. Ook is hij begonnen met boks-training en dat heeft ook als doel zijn emoties te ontdekken en daar beter mee te leren omgaan. Eenmaal per maand ziet hij zijn ouders en broertjes en iedere week heeft hij contact via videobellen. Hij wil zijn ouders graag wat vaker zien en daarom zijn er voor hem nog zes extra dagen per jaar afgesproken om iets leuks te kunnen doen met zijn ouder(s). De laatste keer is hij met zijn vader een dag op de vrachtwagen mee geweest. Hij ziet [de minderjarige 3] wat minder vaak dan [de minderjarige 2] en dat vindt hij wel jammer. Hij mist hem, en wil hem graag vaker zien.
4.2
Door en namens de moederis verweer gevoerd. Zij heeft zich er inmiddels wel bij neergelegd dat de kinderen niet meer thuis kunnen wonen, maar het beëindigen van het gezag vindt zij niet nodig. Zij wil betrokken blijven bij haar kinderen en beslissingen over hen kunnen nemen. Zij is en blijft hun moeder. De moeder is blij om te zien dat alle kinderen nu een plek hebben gevonden waar zij zich goed ontwikkelen en het fijn hebben. Naast het verdriet dat zij heeft omdat de kinderen niet meer thuis kunnen wonen, kan de moeder zich er nu ook blij over voelen dat het goed met hen gaat. Die ontwikkeling heeft zij doorlopen in het afgelopen jaar. Verder gaat het ook beter met haarzelf. Zij werkt nu zes dagen per week als vrijwilliger in een kringloopwinkel in [plaats] en heeft zich aangemeld voor begeleid wonen. Zij heeft niet meer de verwachting dat de kinderen in de toekomst weer bij haar kunnen wonen. Dat is duidelijk voor haar en dat draagt zij ook uit naar de kinderen. Met de GI heeft de moeder geen goed contact. Zij wordt slecht geïnformeerd en krijgt vaak pas laat bericht over (te nemen) beslissingen over de kinderen, waardoor zij te weinig tijd heeft om te beslissen. Ook vindt zij de omgang met de kinderen te weinig.
4.3
De vaderis het ook niet eens met het verzoek. Het gaat nu goed met de kinderen en hij begrijpt niet waarom het een probleem is dat hij het gezag behoudt. Hij werkt altijd goed mee
en handelt in het belang van de kinderen. De instanties, ook de GI, laten veel steken vallen en ook daarom wil hij liever zelf in de gaten blijven houden of het goed gaat met de kinderen en mee beslissen over wat het beste is voor hen. Hij weet dat de GI wel probeert om het goed te doen, maar vaak lukt dat toch niet. Ook hij wordt vaak te laat op de hoogte gesteld van de te nemen beslissingen. Hij ziet dat het met [de minderjarige 1] goed gaat, ook op school. [de minderjarige 2] is een vrolijk mannetje en wordt alleen maar vrolijker. Hetzelfde geldt voor [de minderjarige 3] . Hij is heel trots op alle drie de kinderen. Hij heeft niet de verwachting dat de kinderen nog bij hem kunnen wonen in de toekomst. Dat gaat niet, alleen al omdat hij vijf dagen per week werkt. Hij heeft na de scheiding hulp gehad van een psycholoog en het gaat nu beter met hem. Het contact met de pleeggezinnen en [wooonvoorziening] is goed. Vorige week is hij nog bij [de minderjarige 2] langs gegaan.
4.4
De pleegouders van [de minderjarige 2]geven aan dat [de minderjarige 2] een vrolijke jongen is. In het afgelopen jaar heeft [de minderjarige 2] veel stappen gezet in zijn ontwikkeling. Zowel voor wat betreft de achterstand op school als zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook in de verzorging was [de minderjarige 2] duidelijk te kort gekomen en dat is misschien ook wel de grootste verandering voor [de minderjarige 2] zelf geweest. Leren om iedere dag zijn tanden te poetsen bijvoorbeeld. Zijn gehele gebit is inmiddels gerenoveerd. [de minderjarige 2] kan bij hen blijven wonen zolang als nodig is en dat hebben zij ook tegen hem gezegd.
De omgang met de ouders verloopt op zich goed. Nadien heeft [de minderjarige 2] nergens last van, maar voorafgaand is [de minderjarige 2] wel gespannen. Het vermoeden bestaat dat [de minderjarige 2] misschien toch wat last heeft van een loyaliteitsconflict. Daarbij kan het helpend zijn voor [de minderjarige 2] om te zien dat de ouders en de pleegouders goed contact hebben met elkaar. Beide ouders zijn inmiddels ook een keer langs geweest bij de pleegouders thuis.
4.5
De GIheeft aan de Raad verzocht om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindiging, met als belangrijkste reden duidelijkheid te geven aan de kinderen over waar zij mogen opgroeien. De GI twijfelt er namelijk aan of de moeder zich er ook intrinsiek bij heeft neergelegd dat de kinderen niet meer thuis kunnen wonen in de toekomst. Voor [de minderjarige 1] is nog overwogen om ook voor hem, net als voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] , een perspectief biedend pleeggezin te zoeken. Maar [de minderjarige 1] wil bij [wooonvoorziening] blijven. Hij heeft het er naar zijn zin, ook omdat hij een hele goede klik heeft met zijn mentor [mentor] .
Voor wat betreft het contact met de ouders probeert de GI hen zoveel mogelijk te betrekken bij het nemen van beslissingen, maar omdat de ouders nog steeds niet met elkaar communiceren, moet de GI nog altijd een bemiddelende positie innemen en dat kost veel tijd. De omgang regelen tussen de ouders en de kinderen is ook iedere keer weer een tijdrovend proces. Het is een puzzel om een geschikt moment te vinden waarop drie kinderen uit drie verschillende gezinnen en de twee ouders kunnen. Daar komt nog bij dat de omgangsbegeleider van Esdégé-Reigersdaal beschikbaar moet zijn en dat er vervoer moet zijn van de drie kinderen naar de locatie waar de omgang plaatsvindt. Soms kan de vader een van de kinderen halen of brengen en dat is helpend. Maar dan protesteert de moeder daar weer tegen omdat zij vindt dat de vader daardoor meer tijd krijgt met de kinderen tijdens het vervoer.
De GI begrijpt dat de ouders de kinderen vaker willen zien. Voor [de minderjarige 3] is dat lastig, omdat hij nog middagslaapjes doet en ook de reisafstand naar de omgangslocatie meetelt, waardoor hij twee uur van huis is voor één uur gezamenlijke omgang en gelet op zijn spanningsboog op dit moment is dat het maximaal haalbare. Voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] is dat anders en daarom zijn er voor hen inmiddels extra omgangsmomenten afgesproken. Op dit moment uiten de ouders zich tevreden over hoe het gaat met de kinderen en ondervindt de GI geen problemen bij het uitvoeren van het toezicht, maar dat zou kunnen veranderen als (een van) de ouders daarover in de toekomst misschien anders zou gaan denken.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting overweegt de rechtbank als volgt.
5.1
De rechtbank kan, op grond van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gebleken is dat binnen de bestaande kinderbeschermingsmaatregelen niet meer wordt gewerkt aan thuisplaatsing en dat de Raad en de GI het in het belang van de minderjarigen vinden om hun toekomstperspectief en verdere ontwikkeling veilig te stellen door het gezag van de beide ouders te beëindigen.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat beëindiging van het ouderlijk gezag een maatregel is die diep ingrijpt in het leven van zowel de ouders van wie het gezag wordt beëindigd als voor de kinderen over wie het gezag wordt uitgeoefend. De wet stelt dan ook strenge eisen voor het toepassen van deze maatregel. De rechtbank is, gelet op alle feiten en omstandigheden, van oordeel dat in deze zaak niet is voldaan aan deze eisen en zal het verzoek afwijzen. Niet is gebleken dat het voortduren van het gezag van de ouders momenteel schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen, in die zin dat de gezagsuitoefening hun positieve ontwikkeling in de weg zit.
5.4
Duidelijk is dat de ouders hun kinderen in het verleden geen veilige en stabiele opvoedingssituatie hebben geboden en dat de ouders onmachtig zijn gebleken om daarin verandering te brengen, ook niet met hulpverlening. Dat betekent dat van zicht op thuisplaatsing geen sprake is. De vraag is dan wel of daarmee ook het gezag van deze ouders over hun kinderen moet eindigen. Op dit moment ziet de rechtbank twee ouders die bij het leven van de kinderen betrokken willen blijven, in hun belang beslissingen (willen) nemen en zich daarin ook meewerkend opstellen. Niet gebleken is van problemen bij het nemen van beslissingen voor de kinderen. Ook is niet gebleken dat de moeder of de vader de kinderen belast doordat een van hen de kinderen het gevoel geeft dat zij in de (nabije) toekomst weer bij de ouders zouden kunnen wonen. Dat een gezagsbeëindiging meer duidelijkheid zal geven over hun toekomstperspectief heeft de Raad dan ook onvoldoende onderbouwd. Het perspectief is duidelijk, ook voor de ouders.. De ouders hebben immers aangegeven zich er bij neer te kunnen leggen dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verder zullen opgroeien bij de pleegouders en [de minderjarige 1] bij [wooonvoorziening] . De vader is er duidelijk over dat de kinderen niet bij hem kunnen wonen, vanwege zijn werk en ook vanwege het feit dat hij niet over een eigen woning beschikt, en dit volgens hem nog jaren zal duren. De moeder heeft aangegeven dat zij bezig is voor zichzelf een beschermde woonvorm te regelen. De rechtbank vindt het knap van beide ouders, dat zij hiermee kunnen erkennen dat hun kinderen niet meer thuiskomen en op de voor hun ontwikkeling op de juiste plek wonen. Bovendien geven beiden duidelijk aan dat zij blij zijn dat het zo goed gaat met de kinderen en getuigen zij hiermee in het belang van hun kinderen te kunnen denken en handelen. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de kinderen in onzekerheid verkeren over waar zij verder zullen opgroeien en de uitoefening van het gezag door de ouders doet daaraan niet af.
5.5
Concluderend ziet de rechtbank geen reden om nu al te oordelen dat de ouders in de toekomst hun verantwoordelijkheid voor de kinderen niet op afstand zouden kunnen uitoefenen. Op 26 juli 2021 zijn [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uit huis geplaatst en [de minderjarige 1] verbleef toen al in een vrijwillig kader bij [wooonvoorziening] . [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verblijven respectievelijk sinds 23 september 2021 en 1 december 2021 bij hun huidige pleegouders. De situatie zoals deze nu is, is voor iedereen dus nog relatief nieuw. De ouders moeten nog wennen aan hun rol op afstand en aan het constructief samenwerken met de pleegouders en de GI. Dat dit soms lastig is, is inherent aan de situatie en niet het gevolg van onbereidheid tot samenwerken. Ook hebben de ouders in de tussentijd gewerkt aan het oplossen van hun eigen (echtscheidings)problematiek. De vader werkt en de moeder doet vrijwilligerswerk. Wel is het belangrijk dat de ouders inzien dat de samenwerking met de GI alleen goed blijft gaan als er sprake is van wederzijds vertrouwen. Daarbij kan helpend zijn om te zien dat het soms bozige gedrag van de moeder eigenlijk verdriet is over de hele situatie, zoals zij op de zitting heeft uitgelegd.
5.6
Ook is het van belang dat beide ouders zich zullen (blijven) inzetten om de onderlinge communicatie te verbeteren en het verleden los te laten. De coördinerende en ondersteunende rol van de GI is daarbij nu nog noodzakelijk.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst af het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, rechter tevens kinderrechter, mr. F.A. Egter van Wissekerke, rechter tevens kinderrechter, en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam