ECLI:NL:RBNHO:2022:10872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
7857178 \ CV EXPL 19-8936
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en vergoeding van kosten door vertraging van een vlucht onder het Verdrag van Montreal en de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht op 26 december 2017 van Amsterdam naar Moskou, waarbij hij de aansluitende vlucht naar zijn eindbestemming miste. De passagier vorderde compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004 en het Verdrag van Montreal. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en slotrestricties van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de passagier geen recht had op compensatie. De vordering tot vergoeding van de extra kosten voor vervangend vervoer werd eveneens afgewezen, omdat de passagier niet had aangetoond dat deze kosten voortvloeiden uit de vertraging. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, aangezien de passagier ongelijk kreeg in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7857178 \ CV EXPL 19-8936 (RH)
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. R.A.C. Telkamp en mr. R.D.E. Beer (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlandsrecht
Swiss International Air Lines A.G.
gevestigd te Basel (Zwitserland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mr. E.A. Pluijm en mr. L.E. Schalk (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 27 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 26 december 2017 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Zurich Airport, Zwitserland, naar Domodedovo Airport, Moskou, Rusland.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Zürich, met vluchtnummer: LX725 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar de eindbestemming heeft gemist. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht en met een vertraging van 8 uur en 20 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De passagier heeft compensatie en vergoeding van de additionele kosten van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 699,94, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 december 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, dan wel € 127,04, aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.
3.3.
De passagier stelt daarnaast dat hij vanwege de vertraging van de vlucht kosten heeft gemaakt die de vervoerder gehouden is hem te vergoeden, primair op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 9 van de Verordening en subsidiair op grond van artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). Volgens de passagier was hij als gevolg van de vertraging van de vlucht genoodzaakt extra kosten te maken ter hoogte van € 299,94, zijnde de extra kosten voor het boeken van een vervangende vlucht van Moskou naar Izhevsk Airport, Izhevsk (Rusland).

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de passagier geen recht op compensatie toekomt, aangezien de vertraging van de vlucht het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Daarnaast voert de vervoerder aan dat hij niet gehouden is de kosten die de passagier heeft gemaakt voor een vervangende vlucht van Moskou naar Izhevsk te vergoeden, nu deze vlucht geen onderdeel uitmaakt van de vervoersovereenkomst. De vervoerder voert verder aan dat niet is gebleken dat de passagier daadwerkelijk genoodzaakt was om deze kosten voor vervangend vervoer te maken dan wel dat de passagier diens reservering wellicht kosteloos of tegen een verlaagd tarief kon omboeken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Domodedovo Airport op grond van de vervoersovereenkomst als eindbestemming dient te worden beschouwd. Voorts staat vast dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op deze eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door verschillende slot’s die door het luchtverkeersbeheer zijn afgegeven aan zowel de voorafgaande vlucht van Zürich naar Amsterdam (met vluchtnummer LX724), als de onderhavige vlucht. De vervoerder voert daartoe aan dat door deze slotrestricties vlucht LX724 met een vertrekvertraging van 35 minuten is uitgevoerd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder de “Slot History” en het vluchtrapport van vlucht LX724 overgelegd. Uit het vluchtrapport van vlucht LX724 volgt dat de vertraging is veroorzaakt wegens code 84, hetgeen volgens de door de vervoerder overgelegde “Standard IATA Delay Codes” staat voor: “
ATFM due to WEATHER AT DESTINATION”.
5.5.
De passagier heeft betwist dat sprake was van slechte weersomstandigheden tijdens de uitvoering van de vlucht. De kantonrechter overweegt dat dit niet van belang is, nu de vervoerder geen beroep heeft gedaan op de weersomstandigheden op zichzelf. Voorts oordeelt de kantonrechter dat de vervoerder aan de hand van het vluchtrapport en de “Slot History” van vlucht LX724 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het luchtverkeersbeheer het oorspronkelijk slot van deze vlucht heeft ingetrokken en meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd vanwege de weersomstandigheden. De vertraging die is ontstaan door een opgelegde CTOT, hetgeen gelijk staat aan een slot, is in beginsel aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Wanneer een vlucht een CTOT krijgt opgelegd, heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd en is niet inherent aan de normale bedrijfsuitvoering van een luchtvaartmaatschappij. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT wegens vertragingscode 84 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. De vervoerder heeft gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat de vertraging van vlucht LX724 voor de duur van 35 minuten is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.6.
De vraag die vervolgens voorligt is of voornoemde buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht in kwestie. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie, welke als productie 4 bij conclusie van antwoord is overgelegd, volgt dat de vertrekvertraging van 47 minuten is ontstaan wegens vertragingscode 93, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” staat voor “Air
craft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector”. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee komen vast te staan dat de vertraging van vlucht LX724 direct effect heeft gehad op de uitvoering van onderhavige vlucht. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom de vertrekvertraging wegens code 93 van de onderhavige vlucht 12 minuten meer bedraagt dan de aankomstvertraging van vlucht LX724. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LX724 werkt dan ook voor de duur van 35 minuten door naar de onderhavige vlucht. De passagier heeft weliswaar aangevoerd dat de vervoerder tussen de rotatievluchten een buffer dient aan te houden en dat de vervoerder in dit geval onvoldoende omdraaitijd heeft gepland tussen de vluchten LX724 en de onderhavige vlucht, maar dit kan er niet toe leiden dat de vertraging op de voorgaande vlucht niet doorwerkt op de onderhavige vlucht. De kantonrechter overweegt in dat verband dat de luchtvaartmaatschappij ingevolge het arrest van het Hof van 12 mei 2011 (Eglitis/Latvijas C-294/10) in een bepaalde reservetijd dient te voorzien om de vlucht zo mogelijk volledig te kunnen uitvoeren na afloop van de buitengewone omstandigheden, maar dat de voorgaande (rotatie)vluchten niet gerekend kunnen worden tot de (volledige) uitvoering van de vlucht zoals bedoeld in voormeld arrest.
5.7.
Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht volgt voorts dat de vlucht een vertrekvertraging van 6 minuten heeft opgelopen als gevolg van een door de luchtverkeersleiding afgegeven CTOT wegens code 89, hetgeen volgens de “Standard IATA Delay Codes” in het algemeen staat voor “
AIRPORT AND GOVERNMENTAL AUTHORITIES” en meer specifiek staat voor “
RESTRICTIONS AT AIRPORT OF DEPARTURE WITH OR WITHOUT ATFM RESTRICTIONS
.Deze vertraging is naar het oordeel van de kantonrechter tevens het gevolg geweest van een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen. Gesteld noch gebleken is dat de luchtverkeersleiding de CTOT wegens code 89 heeft opgelegd door toedoen van de vervoerder. Ten aanzien van de vertraging van de onderhavige vlucht die is ontstaan wegens vertragingscode 5 en vertragingscode 35 doet de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter zal dan ook niet nader ingaan op hetgeen beide partijen hierover uiteen hebben gezet.
5.8.
De vlucht stond gepland aan te komen op de luchthaven van Zürich om 11:20 uur. De kantonrechter neemt als vaststaand aan dat de passagier met een vertraging van 47 minuten daadwerkelijk om 12:07 uur (UTC) is aangekomen op de luchthaven van Zürich. Voorts staat vast dat de aansluitende vlucht naar Moskou om 12:20 uur (UTC) is vertrokken. Zonder de buitengewone omstandigheid van 41 minuten zou de onderhavige vlucht om 11:26 uur (UTC), dus met een vertraging van 6 minuten, te Zürich arriveren. Gesteld noch gebleken is dat de passagier de aansluitende vlucht evengoed had gemist indien er geen buitengewone omstandigheden waren opgetreden en dat de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist ten gevolge van de 6 minuten vertraging die niet door een buitengewone omstandigheid is veroorzaakt. Hieruit volgt dan ook dat de uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.9.
De volgende vraag die voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft eerst in dupliek aangevoerd dat tussen de twee aansluitende vluchten een overstaptijd van 60 minuten was gepland en dat de minimale overstaptijd te Zürich 40 minuten bedroeg. Nu de passagier hierop niet meer heeft kunnen reageren, kan daar niet vanuit worden gegaan. Echter, ook indien de vervoerder onvoldoende reservetijd zou hebben ingepland, neemt dit niet weg dat de passagier bij aankomst op de luchthaven van Zurich een aankomstvertraging van 41 minuten ten gevolge van een buitengewone omstandigheid had en dat hij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen.
5.10.
De vervoerder voert tevens aan dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht naar Moskou met plaats. De passagier stelt zich op het standpunt dat de vervoerder de passagier ook had kunnen omboeken naar een vlucht met als eindbestemming Sjeremtjevo Airport, hetgeen tevens een luchthaven in Moskou betreft, zodat de passagier, na een twee uur durende taxirit van Sjeremtjevo Airport naar Domodedovo Airport, de aansluitende vlucht naar Izhevsk had kunnen halen. De kantonrechter merkt op dat de passagier hiermee miskent dat Domodedovo Airport de eindbestemming is op grond van de door de passagier gesloten vervoersovereenkomst. Het vergt naar het oordeel van de kantonrechter een onaanvaardbaar offer van de vervoerder om van hem te verlangen dat hij rekening dient te houden met reisplannen van de passagier die buiten de tussen hen gesloten vervoersovereenkomst liggen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te beperken. De vordering tot compensatie tot een bedrag ad € 400,00 zal dan ook worden afgewezen.
5.11.
Voorts vordert de passagier € 299,94 voor het vergoeden van de additionele kosten die hij heeft moeten maken voor vervangend vervoer van de luchthaven van Moskou naar Izhevsk. De passagier stelt dat hij deze kosten heeft moeten maken doordat hij met vertraging is aangekomen op de eindbestemming (Domodedovo Airport). De passagier beroept zich in dat kader primair op artikel 6 en 9 van de Verordening. Volgens de vervoerder bieden deze artikelen echter geen grondslag voor het vergoeden van deze kosten. In het arrest van het Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927) geeft het Hof in overweging 44 aan dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat de artikelen 6 en 9 van de Verordening in elk geval niet zover kunnen worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook de kosten voor het vervoer dat buiten de vervoersovereenkomst ligt moet worden verstaan. De verzochte additionele kosten zijn evenmin toewijsbaar op grond van een ander artikel van de Verordening.
5.12.
Subsidiair beroept de passagier zich op artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Uit dit artikel volgt dat de vervoerder gehouden is tot vergoeding van “
schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”. De vervoerder is echter niet gehouden tot vergoeding indien hij bewijst dat hij en zijn hulppersonen alle maatregelen hebben genomen die redelijkerwijs gevergd konden worden om de schade te vermijden, of dat het hun onmogelijk was dergelijke maatregelen te nemen.
5.13.
De passagier stelt dat hij op 14 november 2017 een ticket heeft geboekt voor een vlucht van Moskou naar Izhevsk. Deze vlucht met vluchtnummer IZH308 zou op 26 december 2017 om 20:50 uur (lokale tijd) vanuit Domodedovo Airport vertrekken, maar werd door de passagier gemist in verband met de vertraagde uitvoering van de vlucht, aldus de passagier. De passagier stelt dat de vervoerder op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montreal gehouden is de extra kosten voor de vervangende vlucht naar Izhevsk te vergoeden. Deze extra kosten bedragen 20750 Russische roebel, hetgeen omgerekend € 299,94 bedraagt, aldus de passagier. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de passagier een e-mail als productie 20 bij conclusie van repliek overgelegd. Hieruit blijkt volgens de passagier dat hij een ticket heeft geboekt en betaald voor vlucht IZH308. De kantonrechter leest dit echter niet in de betreffende e-mail. In deze e-mail, verzonden door “JCS Izhavia” aan de passagier, staat alleen “
Your order 0D53KB is paid succesfully. Issued tickets and conveyence rules are in the attachement”. De bijlage bij deze e-mail heeft de passagier echter niet bijgevoegd. Daarom kan niet worden vastgesteld dat dit een ticket betreft voor de vlucht op 26 december 2017. De passagier heeft voorts bij de dagvaarding een e-ticket overgelegd van een vlucht van Moskou naar Izhevsk, maar hij heeft tegenover betwisting door de vervoerder niet onderbouwd dat dit ticket is aangeschaft als gevolg van de vertraagde aankomst op de luchthaven van Moskou. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de passagier onvoldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden voortvloeiend uit de vertraging van de vlucht. Ook dit deel van de vordering van de passagier zal daarom worden afgewezen.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter