In deze zaak vorderde de Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland (hierna: Woonwaard) ontruiming van de woning van de gedaagde wegens overtreding van het drugsverbod zoals opgenomen in de algemene huurvoorwaarden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, die sinds 13 januari 2020 een woning huurt van Woonwaard, in strijd heeft gehandeld met artikel 6.10 van de huurvoorwaarden door een grote hoeveelheid drugs en een hennepkwekerij in de woning te hebben. De politie had bij verschillende bezoeken aan de woning aanzienlijke hoeveelheden drugs aangetroffen, wat leidde tot een bestuurlijke waarschuwing van de burgemeester. Woonwaard had de gedaagde de kans geboden om de huurovereenkomst zelf op te zeggen, maar dit werd niet gedaan.
Tijdens de mondelinge behandeling voerde de gedaagde aan dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat hij niet ernstig tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De kantonrechter oordeelde echter dat de overtreding van het drugsverbod zo ernstig was dat het belang van Woonwaard bij ontruiming zwaarder woog dan het belang van de gedaagde om in de woning te blijven. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe en stelde een termijn van drie dagen na betekening van het vonnis voor ontruiming. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en een contractuele boete van € 2.500,-. De kantonrechter oordeelde dat de boete niet oneerlijk was en in redelijke verhouding stond tot de schade die Woonwaard kon verwachten door de overtreding van de gedaagde.