ECLI:NL:RBNHO:2022:10722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
9648636 \ CV EXPL 22-476
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over de rechtsverhouding en kredietovereenkomst tussen webwinkel en consument

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de eisende partij Billink Financial Solutions B.V. uit Rotterdam, die een vordering heeft ingediend tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een kredietovereenkomst die is ontstaan uit een transactie waarbij de webwinkel een vordering heeft gecedeerd aan Billink. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 28 september 2022 een zitting bepaald, die op 28 oktober 2022 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de eisende partij bevraagd over de juridische constructie tussen de webwinkel, de eisende partij en de gedaagde partij. De eisende partij heeft erkend dat er onduidelijkheid bestaat over deze constructie, maar blijft bij haar standpunt dat er sprake is van cessie van de vordering op de gedaagde partij.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verlenen van uitstel van betaling kwalificeert als een kredietovereenkomst volgens artikel 7:57 lid 1 sub c BW. De vraag die vervolgens aan de orde is, is of deze kredietovereenkomst valt onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 sub e BW. De eisende partij heeft gesteld dat de in de algemene voorwaarden bedongen kosten niet meetellen bij de vaststelling van onbetekenende kosten. De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van onbetekenende kosten, waardoor de uitzondering niet van toepassing is.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de eisende partij niet heeft voldaan aan haar informatieplichten en geen kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd. Dit heeft geleid tot de vernietiging van de kredietovereenkomst en de afwijzing van de vordering. De eisende partij is in het ongelijk gesteld en is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9648636 \ CV EXPL 22-476
Uitspraakdatum: 30 november 2022
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap
Billink Financial Solutions B.V.
te Rotterdam
de eisende partij
gemachtigde: E.A.P. van Lith
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 28 september 2022 heeft de kantonrechter een zitting bepaald. De zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de zitting is besproken. Voorafgaand aan de zitting heeft de eisende partij nog een stuk overgelegd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het doel van de zitting was onder meer om duidelijkheid te verkrijgen over de (rechts)verhoudingen tussen de webwinkel, de eisende partij en de gedaagde partij, en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden. De overgelegde stukken en toelichting van de eisende partij scheppen namelijk verwarring. In de factuur waarvan de eisende partij betaling vordert, staat bijvoorbeeld enerzijds dat sprake is van machtiging van de eisende partij door de webwinkel maar ook dat sprake is van cessie van de vordering door de webwinkel aan de eisende partij ex artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder is een bestelbevestiging aan de consument gestuurd door de eisende partij en niet door de webwinkel, terwijl dat een verplichting is van de webwinkel. Dit is moeilijk te rijmen met de stelling dat de eisende partij alleen in de rechten van de webwinkel is getreden voor wat betreft de op de gedaagde partij rustende betalingsverplichting.
2.2.
Op de zitting heeft de kantonrechter de eisende partij hierover uitvoerig bevraagd. De eisende partij heeft erkend dat niet geheel duidelijk is hoe de juridische constructie in elkaar steekt tussen de drie genoemde partijen. Zij is echter wel bij haar eerder ingenomen standpunt gebleven dat sprake is van cessie voor wat betreft de geldvordering op de gedaagde partij en dat alleen de algemene voorwaarden van de webwinkel van toepassing zijn en niet (ook) haar eigen algemene voorwaarden. De kantonrechter ziet geen aanknopingspunten om dit standpunt niet te volgen, zodat hiervan uit wordt gegaan. Daarbij merkt de kantonrechter overigens op dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de stelling van de eisende partij dat zij uitstel van betaling heeft verleend aan de gedaagde partij, zich verhoudt tot de stelling dat de vordering alleen aan haar is gecedeerd en er buiten de cessie juist geen rechtsverhouding zou bestaan tussen haar en de gedaagde partij. Bij gebrek aan toelichting zal dat verder buiten beschouwing blijven en is uitgangspunt voor de verdere beoordeling dat het uitstel van betaling al voorafgaand aan de cessie aan de gedaagde partij is verleend.
2.3.
Zoals in het tussenvonnis van 3 augustus 2022 is overwogen, kwalificeert het verlenen van uitstel van betaling, zoals hier aan de orde is, als een kredietovereenkomst in de zin van artikel 7:57 lid 1 sub c BW. De kantonrechter ziet geen aanleiding om op deze beslissing terug te komen en blijft dan ook bij dat oordeel.
2.4.
De vraag is vervolgens of de kredietovereenkomst valt onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 sub e BW. Alleen kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten, en kredietovereenkomsten waarbij het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden aangerekend, vallen onder deze uitzondering. Of het onderhavige krediet onder de uitzondering valt, is dus afhankelijk van hetgeen daarover is overeengekomen in de overeenkomst met dan wel in de algemene voorwaarden van de webwinkel.
2.5.
De eisende partij heeft een beroep gedaan op de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 sub e BW. De kantonrechter begrijpt dat zij stelt dat de in de algemene voorwaarden bedongen buitengerechtelijke incassokosten en bedongen wettelijke rente niet moeten worden meegenomen bij de vaststelling of sprake is van onbetekenende kosten. De eisende partij vordert de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente niet op basis van de algemene voorwaarden maar op basis van artikel 6:96 lid 2 sub c in samenhang met lid 5 en 6 BW en artikel 6:119 lid 1 BW, aldus de eisende partij.
2.6.
In tegenstelling tot wat de eisende partij stelt is niet van belang of de bedongen buitengerechtelijke incassokosten en de bedongen wettelijke rente ook daadwerkelijk bij de gedaagde partij in rekening zijn gebracht. Het feit dat de eisende partij voornoemde kosten en rente op grond van de wet vordert, is dus ook niet relevant. Bij de toetsing van het krediet gaat het om het moment van aangaan van de overeenkomst. De omstandigheid dat de eisende partij de eerste 14 dagen geen rente en kosten in rekening brengt, zoals de eisende partij stelt, doet daarom ook niet ter zake. Verder geldt dat uit artikel 7:74 sub h BW volgt, zoals eerder ook in het tussenvonnis van 3 augustus 2022 is overwogen, dat kosten uit hoofde van het kredietrisico (dat wil zeggen risico van wanbetaling door kredietnemer) onder het begrip kredietvergoeding vallen en dus worden meegeteld bij de vaststelling of sprake is van onbetekenende kosten.
2.7.
In voornoemd tussenvonnis is verder overwogen dat een door de webwinkel in rekening gebrachte vergoeding voor het gebruik van achteraf betalen via de eisende partij ook meetelt. Op de zitting heeft de eisende partij hierover slechts gesteld dat de webwinkel bepaalt of een vergoeding in rekening wordt gebracht als door de consument gekozen wordt voor achteraf betalen via de eisende partij. De eisende partij heeft niet toegelicht of dat in het onderhavige geval aan de orde is. In zoverre kan de kantonrechter dus niet vaststellen of sprake is van onbetekenende kosten.
2.8.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat sprake is van onbetekenende kosten. Er is daarom geen sprake van een in artikel 7:58 lid 2 sub e BW genoemde uitzondering. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat de bepalingen van titel 7:2A BW op deze overeenkomst van toepassing zijn.
2.9.
De eisende partij heeft aangegeven dat zij niet heeft voldaan aan haar informatieplichten en ook geen kredietwaardigheidstoets heeft uitgevoerd. Gelet hierop zal de kredietovereenkomst worden vernietigd.
2.10.
Omdat de eisende partij geen andere grondslag heeft aangevoerd, wordt de vordering afgewezen.
2.11.
De eisende partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de gedaagde partij tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter