ECLI:NL:RBNHO:2022:10699

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
15/224045-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met tbs en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn partner op 5 september 2020 in Den Helder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, aangevuld met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank heeft in haar overwegingen aandacht besteed aan de toerekenbaarheid van de verdachte, waarbij rapportages van psychologen zijn betrokken. De verdachte heeft zijn partner op gewelddadige wijze om het leven gebracht, wat heeft geleid tot onherstelbaar leed voor de nabestaanden. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor affectieschade en shockschade. De totale schadevergoeding aan de benadeelde partijen bedraagt € 77.075,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van deze schadevergoedingen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/224045-20 (P)
Uitspraakdatum: 5 december 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 en 21 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum- en plaats]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.G.T. Kramer, en van dat wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.C. Alberts, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Den Helder, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in de hals en/of de nek en/of de romp, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of te snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 september 2020 te Den Helder zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een scherp voorwerp meermalen in de hals en de nek en de romp van voornoemde [slachtoffer] te steken en te snijden.
Dat wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn of onderbouwing is voor volledige ontoerekenbaarheid. De officier van justitie meent dat de verdachte als ernstig verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Zij heeft hiertoe verwezen naar de Pro Justitia rapportage van 19 juli 2021, opgesteld en ondertekend door [naam 1] (psycholoog bij het Pieter Baan Centrum) en wijlen [naam 2] (psychiater bij het Pieter Baan Centrum) en de daarop door [naam 1] gegeven toelichting.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er van moet worden uitgegaan dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het feit en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair, indien de rechtbank dit niet volgt, stelt de raadsvrouw dat de rechtbank met de huidige rapportages en toelichting daarop, onvoldoende is voorgelicht over de toerekenbaarheid van de verdachte. Hiertoe heeft zij – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Bovengenoemde rapportage vermeldt op pagina 78 de conclusie dat het
“…denkbaar is dat de waan van betrokkene zo allesoverheersend was geworden, dat zijn beperkte coping om die overtuiging adequaat te hanteren, volledig tekortschoot en dat het ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan hem kan worden toegerekend”. Onduidelijk is hoe deze zinsnede moet worden geïnterpreteerd. Immers, deze zinsnede is uitsluitend nader geduid door [naam 1] en niet ook door [naam 2] of – vanwege het overlijden van [naam 2] – een andere psychiater. Dit klemt te meer nu het [naam 2] is geweest die deze conclusie als eerste heeft geschreven en de nadien door [naam 1] gegeven toelichting en ingenomen standpunten niet door [naam 2] (of een vervangend psychiater) zijn getoetst. Bij die stand van zaken brengt de genoemde zinsnede, waarin volledige ontoerekenbaarheid mogelijk wordt geacht maar er onvoldoende informatie is om uitsluitsel te geven, mee dat strafrechtelijk de verdachte van die onduidelijkheid geen nadeel mag ondervinden en voor ontoerekeningsvatbaar moet worden gehouden.
Indien de rechtbank van oordeel is dat wel sprake kan zijn van enige mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, acht de verdediging een aanvullende gedragskundige rapportage noodzakelijk. Indien de rechtbank dit voorwaardelijke verzoek toewijst, verzoekt de verdediging tevens om een rapportage te laten opmaken door zowel een psychiater als een (andere) psycholoog, aangezien de omstandigheden sinds het vorige gedragskundige onderzoek gewijzigd zijn. De verdachte beschikt nu over een gehoorapparaat en is meer voorgelicht over de noodzaak om meer zicht te geven op zijn gevoelsbeleving.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Ter beantwoording van de vraag of en in hoeverre de verdachte als toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, heeft de rechtbank in de eerste plaats acht geslagen op de rapportage van 19 juli 2021 van [naam 1] en [naam 2] .
In bovengenoemd rapport van 19 juli 2021 hebben [naam 1] en [naam 2]
gezamenlijkde vraagstelling beantwoord (na gezamenlijk overleg met het gehele multidisciplinaire team). Dit blijkt uit het gegeven dat het rapport uit hun beider namen is geschreven en door hen beiden is ondertekend en de in het rapport beschreven totstandkomingswijze. Ook uit de ter terechtzitting door [naam 1] gegeven nadere toelichting blijkt dat de conclusies in het rapport van 19 juli 2021 na uitvoerig overleg en in samenspraak met [naam 2] en andere betrokken professionals binnen het PBC tot stand zijn gekomen. Gelet hierop acht de rechtbank [naam 1] in staat om mede namens wijlen [naam 2] een toelichting te geven op dit rapport.
[naam 1] heeft op de door de raadsvrouw aangehaalde zinsnede op pagina 78 in het rapport meerdere keren een toelichting gegeven. Hij heeft uiteengezet hoe hij en [naam 2] deze zin hebben bedoeld. Daarbij heeft [naam 1] de gedragskundige conclusie dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is telkens bevestigd. Hij heeft geen nieuw of andersluidend oordeel gegeven of (nieuwe) aanknopingspunten tot een ander oordeel gezien.
De door [naam 1] gegeven toelichting houdt – kort gezegd – het volgende in. Gedragskundig is vastgesteld dat het ten laste gelegde de verdachte in (sterk) verminderde mate toe te rekenen is. Op basis van het onderzoek en de beschikbare informatie kan niet worden onderbouwd dat het hem in het geheel niet toe te rekenen is. Dit laatste komt doordat er geen zicht is verkregen op het precieze delictscenario. Het is niet duidelijk geworden wat er is gezegd tussen de verdachte en het slachtoffer en hoe dit het denken en handelen van de verdachte op het moment van het ten laste gelegde heeft beïnvloed. De verdachte heeft namelijk niet verteld – en is mogelijk niet in staat om te vertellen – over zijn beleving, emoties, gedachten en precieze gedragingen op dat moment. Bovendien heeft de verdachte in eerdere conflictsituaties laten zien te beschikken over enige gedragsalternatieven.
De rechtbank kan zich verenigen met de in de rapportage van 19 juli 2021 getrokken conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank beschouwt de verdachte, gelet op deze rapportage en de toelichtingen daarop, toerekeningsvatbaar, zij het in sterk verminderde mate. Relevante passages uit dit rapport zullen in dit vonnis onder punt 6.3.3 worden aangehaald.
Nu de rechtbank de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwt, komt zij toe aan het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om een aanvullende rapportage te laten opmaken. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat zij zich, zoals uit bovenstaande volgt, voldoende voorgelicht acht over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Nog daargelaten dat de rechtbank het, gezien de rapportages in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, niet aannemelijk acht dat de verdachte bij een nieuw psychologisch onderzoek meer zou (kunnen) verklaren over de toedracht van het feit.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Bij het formuleren van deze eis heeft de officier van justitie onder meer medegedeeld dat zij de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank aan de verdachte niet de maatregel van terbeschikkingstelling kan opleggen, nu niet is voldaan aan het gevaarscriterium. Onvoldoende blijkt op grond waarvan het recidiverisico kan worden aangenomen. De gestelde verhoging van dit risico zou gelegen zijn in een eventuele relatie met zijn dochter, maar dit is niet waarschijnlijk.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op de leggen van een duur gelijk aan het voorarrest, zodat de verdachte zo snel mogelijk kan beginnen met een behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw onder verwijzing naar artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verzocht te bepalen dat een op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling zo snel mogelijk zal aanvangen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.3.1
Ernst van het feit
De verdachte heeft zijn partner in hun gezamenlijke woning op uiterst gewelddadige wijze om het leven gebracht. Hij heeft haar tientallen keren in de hals, nek en romp gestoken en gesneden. Het slachtoffer lijkt, gelet op verwondingen aan haar hand, te hebben geprobeerd om steken af te weren en moet de gewelddadige aanval ten minste enige tijd bewust hebben ondergaan. Zij zal in haar laatste momenten in doodsangst hebben verkeerd.
De verdachte heeft het slachtoffer het kostbaarste bezit, haar leven, ontnomen. Ook heeft hij de nabestaanden een onbeschrijflijk en onherstelbaar leed aangedaan. De verdachte heeft de kinderen van het slachtoffer hun moeder ontnomen. De rechtbank rekent dit de verdachte bijzonder zwaar aan, zeker nu één kind, van wie de verdachte de vader is, ten tijde van het feit minderjarig was en één kind vanwege een stoornis in sterke mate afhankelijk was van zijn moeder. Deze kinderen woonden nog thuis. Uit hun slachtofferverklaringen blijkt van het enorme verdriet en de gevolgen van het feit dat de verdachte hun moeder en daarmee ook hun gezamenlijke thuis uit hun leven heeft gerukt.
Partnerdoding is een schokkend feit dat ook breder in de samenleving gevoelens van afschuw en angst teweegbrengt.
6.3.2
Uittreksel Justitiële Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 oktober 2022.
6.3.3
Pro Justitia rapportage
Zoals hiervoor onder punt 5.3 overwogen, heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia dubbelrapportage van 19 juli 2021, opgesteld en ondertekend door [naam 1] (psycholoog) en [naam 2] (psychiater). Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ontwikkelingsstoornis in de vorm van een lichte verstandelijke beperking (LVB). Betrokkene heeft moeite met het verwerken van informatie, heeft tijdens gesprekken regelmatig uitleg nodig, raakt gespannen wanneer hij het overzicht dreigt kwijt te raken en kan snel worden overvraagd. Daarnaast komt uit het huidig milieuonderzoek naar voren dat betrokkene beperkingen kent in zijn sociaal-maatschappelijke en relationele aanpassingsvermogen. In combinatie met de herhaaldelijk gemeten lage intelligentie, kan derhalve gesproken worden van een lichte verstandelijke beperking. Zowel tijdens de gesprekken als tijdens de observatie kwam naar voren dat betrokkene snel krenkbaar is. Verder is hij ervan overtuigd dat hij een perfect persoon is en niets mankeert. Ook zijn betrokkenes empathische vermogens en het vermogen tot perspectief nemen beperkt. Hij is externaliserend en het ontbreken van een zelfkritische houding maakt dat van oordeel- en kritiekstoornissen kan worden gesproken. De onderzoekers zijn van mening dat deze narcistische kenmerken dan ook begrepen moeten worden vanuit de verstandelijke beperking in plaats van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Er kan gesproken worden van een narcistische afweer, wat kenmerkend kan zijn bij een bij verstandelijke beperking en als functie heeft het zelfbeeld te beschermen tegen de insufficiënties. Ook het door achterdocht gekleurde denken van betrokkene lijkt vooral samen te hangen met het beperkte begripsvermogen en de beperkte verbale vaardigheden van betrokkene, zoals passend bij de verstandelijke beperking.
Op enig moment, in ieder geval voorafgaand aan het ten laste gelegde, is er bij betrokkene een waanstoornis ontstaan. Betrokkene is vanuit de waan gepreoccupeerd met de overtuiging dat zijn inmiddels overleden partner vreemd is gegaan, waarbij hij zijn gelijk probeert te onderbouwen met indirecte bewijzen, die overigens ongeorganiseerd zijn en context missen.
Het lijkt erop dat de waan betrokkenes realiteitsgestoorde referentiekader vormt; de aangeboden informatie uit de buitenwereld wordt vervormd en wordt zijn waarheid. Andere voorbeelden van de verstoorde realiteitsvertekening worden ook zichtbaar tijdens het onderhavige onderzoek, waarbij hij aangeeft dat hij zijn dochter op televisie heeft gezien en dat een groepsgenoot bij hem in de straat heeft gewoond en dat hij de onderzoeker van eerder kende uit Rotterdam. Deze waanstoornis was ook in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde aanwezig.
Vanuit de licht verstandelijke beperking en de taalproblemen leiden complexe sociale situaties al snel tot onbegrip en daarmee wantrouwen. Betrokkene is een trotse man die zijn kwetsbaarheden die samenhangen met de verstandelijke beperking tracht te overdekken door problemen buiten zichzelf te leggen. Hij is onvoldoende in staat kritisch op zijn eigen gedrag te reflecteren en het perspectief van de ander in te nemen. Zijn gedrag zal dan ook vooral vanuit zijn eigen perspectief beschouwd worden en er is vanuit zijn rigiditeit geen ruimte voor andere opvattingen. Die worden als bedreiging gezien. Door enerzijds de trotse, wat narcistisch gekleurde afweer en anderzijds de praktische afhankelijkheid van de ander omdat hij zelf niet in staat is structuur aan te brengen, komt betrokkene onder druk te staan. Dit kan leiden tot tegenafhankelijk, narcistisch aandoend gedrag, zoals ook zichtbaar wordt tijdens de observatie, waarbij hij hulp op afstand houdt. Dat zou immers schadelijk zijn voor zijn zelfbeeld, terwijl hij de ander ook nodig heeft. Het leidt, in combinatie met zijn beperkte begripsvermogen, eenvoudig tot achterdocht. Het is gedurende het onderzoek duidelijk geworden dat bij toenemende spanningen de oordeel- en kritiekstoornissen van dien aard worden dat ook de realiteitstoetsing onder druk komt te staan, waardoor het toch al beperkte vermogen tot oordeel en kritiek nog verder verstoord raakt.
In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde heeft dit zich ontwikkeld tot een waanstoornis, waarbij betrokkene situaties aan elkaar gekoppeld heeft, betekenis heeft gegeven en dit vervolgens als bewijs is gaan zien dat zijn vrouw vreemdging. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de vrouw van betrokkene vreemdging (er zijn hiervoor geen aanwijzingen op basis van het milieuonderzoek), gaat het vooral om de betekenisverlening. Een vergelijkbaar proces lijkt zich te hebben afgespeeld richting dochter, waarvan betrokkene dacht dat zij seks had met collega's van haar bijbaantje. Door de vertekende realiteitstoetsing heeft betrokkene informatie die strijdig was met zijn overtuigingen steeds van de hand gewezen en bevestiging gezocht voor zijn opvattingen in vergezochte gevolgtrekkingen. Vanuit deze
waanstoornis, die in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde is ontstaan, stond betrokkenes dagbesteding voor een groot deel in het teken van het controleren van zijn vrouw en dochter. De relatie met hen kan worden beschreven als symbiotisch, vanwege de eerdergenoemde afhankelijkheid en tegenafhankelijkheid, waarbij zij als het ware in psychologisch opzicht onderdeel van zijn persoonlijkheid waren. De mogelijke dreiging dat andere mannen in het leven van zijn vrouw of dochter zouden kunnen spelen, is niet te verdragen voor betrokkene. Ook gedurende het onderhavig onderzoek wordt dit duidelijk. Het leidt tot heftige emoties, die betrokkene dan maar met moeite weet te controleren.
Hoewel het onduidelijk is wat zich precies heeft afgespeeld ten tijde van het ten laste gelegde, is het op basis van de informatie die wel beschikbaar is zeer aannemelijk dat bovengenoemde dynamiek, voortkomend uit de licht verstandelijke beperking en de waanstoornis, in aanzienlijke mate heeft doorgewerkt in de totstandkoming van het ten laste gelegde, indien bewezen. De oordeel- en kritiekstoornissen, het waandenken en het gebrek aan in- en overzicht maakten dat de handelings- en keuzevrijheid hoogstwaarschijnlijk in sterk verminderde mate[de rechtbank begrijpt: in sterke mate]
werd ingeperkt. Om deze reden wordt vanuit gedragskundig oogpunt geadviseerd het ten laste gelegde in ieder geval in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De kans op herhaling van het feit soortgelijk aan het ten laste gelegde achten de onderzoekers op korte termijn laag aangezien het slachtoffer/de partner, die in de
waan van betrokkene zat, overleden is. Wel verwachten de onderzoekers dat het patroon van betrokkenes relatie met zijn dochter zich zal voortzetten. Dat betekent – gezien de beschikbare informatie – een spanningsveld waarbij enerzijds betrokkene sterk geneigd is zijn dochter bescherming te bieden en anderzijds hij met haar in conflict zal komen samenhangend met zijn waanstoornis. Hiermee ligt de kans op herhaling van agressieve incidenten op de loer.
Gegeven betrokkenes psychische stoornis, de intellectuele beperkingen en het verband met het ingeschatte recidivegevaar van feiten soortgelijk aan het ten laste gelegde, schatten de onderzoekers in dat betrokkenes conditie en gedrag alleen kan verbeteren als hij opgenomen wordt in een setting die naast voldoende beveiliging en risicomanagement een adequaat behandelbeleid aanbiedt. Het behandelbeleid moet erop gericht zijn betrokkenes waan zoveel mogelijk terug te dringen. Of deze behandeling van zijn waan overigens het gewenst effect zullen hebben, is niet te voorspellen, maar er zal toch minstens getracht moeten worden tot een intensieve medisch-therapeutische aanpak te komen indien voldoende stabilisatie en verandering wordt bereikt, kan een begin worden gemaakt met resocialisatie. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de chronische aard van in ieder geval de
verstandelijke beperking. Betrokkene zal blijvend afhankelijk zijn van enige mate van steun, externe structuur en begeleiding, waarbij ook oog dient te zijn voor de autonomie behoefte. Dit zal een precair evenwicht zijn, gezien de eerder beschreven tegenafhankelijke dynamiek, de zelfoverschatting van betrokkene en het ontbreken van een zelfkritische houding en ziekte-inzicht. Langdurige behandeling in een hoog beveiligde setting zal noodzakelijk zijn om te komen tot het uitvoeren van de geschetste behandelstrategie en een gecontroleerd verlof-/resocialisatietraject.
Ondergetekenden zien derhalve geen andere mogelijkheid dan de noodzakelijk geachte behandeling uit te voeren binnen het kader van een terbeschikkingstelling. Omdat betrokkene de diagnose niet onderschrijft en ook geen enkel ziekte-inzicht en -besef heeft, achten de onderzoekers deze maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar. Geadviseerd wordt de terbeschikkingstelling daarom met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Met de conclusies van dit rapport kan de rechtbank zich, zoals ook onder punt 5.3 al gezegd, verenigen.
6.3.4
Gevangenisstraf en tenuitvoerlegging
Nu de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of zij hem al dan niet een gevangenisstraf moet opleggen. Bij beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank zich vanzelfsprekend laten leiden door de grote ernst van het bewezenverklaarde feit, maar ook door het gegeven dat de verdachte in eerste instantie geen openheid van zaken heeft gegeven over wat hij heeft gedaan na zijn vertrek uit de woning in de bewuste nacht. Over de uren na het plegen van het feit lijkt hij de politie op een dwaalspoor te hebben willen zetten, door verklaringen af te leggen over zijn doen en laten die nacht en ochtend die niet bleken te stroken met de waarheid.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal de duur van die gevangenisstraf bepalen op zes jaren. Met een gevangenisstraf van deze duur houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en beoogt zij tegelijkertijd een zekere mate van genoegdoening voor de nabestaanden teweeg te brengen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.3.5
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is van oordeel dat naast oplegging van de gevangenisstraf ook de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen. Nu bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door de verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel naar het oordeel van de rechtbank eist, is aan de wettelijke vereisten voor oplegging voldaan..
Ten aanzien van laatstgenoemd vereiste, het zogenoemde gevaarscriterium, overweegt de rechtbank in reactie op het standpunt van de raadsvrouw het volgende. Voor de rechtbank weegt zwaar dat uit de dubbelrapportage blijkt dat de verdachte een symbiotische relatie met zijn partner, het slachtoffer, en met zijn dochter had. De verdachte heeft op meerdere momenten verklaard dat zijn dochter alles voor hem is. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat de verdachte in de toekomst zal proberen de relatie met haar opnieuw op te bouwen en in ieder geval in zijn gedachten veel met haar en haar gedrag bezig zal zijn. Ook acht de rechtbank het niet onwaarschijnlijk dat hij in de toekomst nieuwe relaties zal (willen) aangaan die opnieuw een symbiotische vorm zullen aannemen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank niet alleen gevaar voor recidive ten aanzien van de dochter van de verdachte, maar ook voor mogelijke andere personen.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd vanwege een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
6.3.6
Toepassing artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank ziet geen aanleiding om een advies te geven als bedoeld in het tweede lid van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht.
6.3.7
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen. Dit ligt anders wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld, op 5 september 2020.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van de volgende bijzondere omstandigheden waardoor een langer tijdsverloop dan zestien maanden tussen inverzekeringstelling en het eindvonnis redelijk is. De verdachte heeft in eerste instantie geen openheid van zaken gegeven over de uren na het bewezenverklaarde feit, het persoonlijkheidsonderzoek naar de verdachte heeft de nodige tijd gekost, er zijn verscheidene nadere onderzoekshandelingen verricht op verzoek van de verdediging en er heeft een wisseling van advocaat plaatsgevonden, waardoor de inhoudelijke behandeling van de zaak moest worden uitgesteld.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verstreken termijn van twee jaar en drie maanden in deze zaak als redelijk kan worden aangemerkt. Er is dus geen sprake van schending van de redelijke termijn.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Vordering [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] , dochter van het slachtoffer en de verdachte, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte. Zij vordert € 37.075,00 wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat – kort gezegd – uit affectieschade (€ 20.000,00), derving van levensonderhoud (€ 2.600,00) en kosten vanwege studievertraging (€ 14.475,00). Op de laatste post is namens de benadeelde partij toegelicht de vordering voor studievertraging te beperken tot enkel over het jaar 2021 (hoewel feitelijk de vertraging tot medio 2022 heeft voortgeduurd), waarbij de hoogte van de vordering is vastgesteld conform de richtlijn van de Letselschaderaad.
7.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding geheel dient te worden toegewezen.
7.1.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft over de gevorderde kosten voor derving van levensonderhoud en voor studievertraging aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat het slachtoffer
feitelijkbijdroeg aan het levensonderhoud van de benadeelde partij en dat evenmin is gebleken van een causaal verband tussen het ten laste gelegde feit en de opgelopen studievertraging.
7.1.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade – derving levensonderhoud
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor derving van levensonderhoud, overweegt de rechtbank dat uit pagina 397 van het procesdossier blijkt dat het slachtoffer in ieder geval enige financiële bijdrage leverde aan het levensonderhoud van de benadeelde partij. Bovendien zou het slachtoffer als moeder van de benadeelde partij ten opzichte van haar tot haar eenentwintigste levensjaar onderhoudsplichtig zijn gebleven.
Namens de benadeelde partij is voldoende gesteld dat het slachtoffer een financiële bijdrage leverde aan het levensonderhoud van de benadeelde partij. Dit is door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist, voor zover de geplaatste opmerkingen daartoe beoogd zijn te strekken.
Dit deel van de vordering betreft schade die direct verband houdt met het bewezenverklaarde feit en is daarmee rechtstreekse materiële schade. De vordering komt de rechtbank voorts niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 (de dag van indiening van de vordering die ziet op de onderhavige schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
Materiële schade – studievertraging
Voor zover de door de verdediging geplaatste opmerkingen beoogd zijn te strekken tot betwisting van dit deel van het gevorderde, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het dossier volgde de benadeelde partij een mbo-opleiding ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Niet of onvoldoende gemotiveerd betwist is dat de benadeelde partij zich in 2022 heeft ingeschreven voor wederom het eerste jaar van diezelfde mbo-opleiding. Bij gebruikmaking van haar spreekrecht heeft de benadeelde partij toegelicht dat zij vanwege de (psychische) gevolgen van het bewezenverklaarde feit haar opleiding tijdelijk had moeten staken en nu weer oppakt.
Het namens de benadeelde partij gevorderde bedrag ligt onder het bedrag waarvoor zij overeenkomstig De Letselschade Richtlijn Studievertraging van De Letselschade Raad in aanmerking komt.
Dit deel van de vordering betreft schade die direct verband houdt met het bewezenverklaarde feit en is daarmee rechtstreekse materiële schade. De vordering komt de rechtbank voorts niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade – affectieschade
Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade is door de verdediging niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De vordering van in totaal van € 37.075,00 wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierboven genoemde data tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] , zoon van het slachtoffer, heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte. Hij vordert € 40.000,00 wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat – kort gezegd – uit affectieschade (€ 20.000,00) en shockschade (€ 20.000,00).
7.2.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding geheel dient te worden toegewezen.
7.2.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding voor affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor shockschade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gestelde geestelijk letsel niet is vastgesteld door een gecertificeerde objectieve professional, nu de diagnose PTSS is gesteld door een orthopedagoog i.o. tot GZ-psycholoog. Bovendien, als al wordt aangenomen dat sprake is van PTSS, kan vanwege de psychische voorgeschiedenis van de benadeelde partij niet worden gesteld dat de PTSS het gevolg is van de hevige en emotionele shock van de confrontatie met het dode lichaam van zijn moeder.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het deel van de vordering dat ziet op shockschade dient te worden gematigd, gelet op de samenloop met affectieschade.
7.2.3
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade – affectieschade
Het deel van de vordering dat ziet op affectieschade is door de verdediging niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade – shockschade
Naast affectieschade is namens de benadeelde partij ook vergoeding voor shockschade gevorderd.
Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat de bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij op 5 september 2020, nadat de verdachte hem had wakker gebeld, onverhoeds in de woonkamer het levenloze en zwaar gehavende lichaam van zijn moeder vond in een grote plas bloed. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat deze schok heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS. Dat bij de benadeelde partij PTSS is ontstaan als gevolg van de schok, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd met een psychodiagnostisch onderzoek, opgesteld en ondertekend door [naam 5] , orthopedagoog i.o. tot GZ-psycholoog en orthopedagoog generalist. Gelet op haar kwalificaties acht de rechtbank [naam 5] ter zake bevoegd en bekwaam tot het stellen van deze diagnose, die een in de psychiatrie erkend ziektebeeld oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging het causale verband onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven geschetste omstandigheden van het geval zodanig dat het voor shockschade gevorderde bedrag als billijk volledig toewijsbaar is, ook als in overweging wordt genomen dat aan de benadeelde partij tevens affectieschade wordt toegekend. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De vordering van in totaal van € 40.000,00 wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Beslag

Onder de verdachte is, blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en zoals bevestigd door de officier van justitie, een horloge inbeslaggenomen. De rechtbank gelast de teruggave van dit horloge aan de verdachte.
Blijkens mededeling van de officier van justitie is het strafvorderlijk beslag op de auto van de verdachte opgeheven en rust er uitsluitend nog conservatoir beslag op. De rechtbank zal ten aanzien van dit voorwerp dan ook geen beslissing nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10. Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZES (6) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 37.075,00, bestaande uit € 17.075,00 als vergoeding voor de materiële en € 20.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
 5 5 september 2020 voor immateriële schade à € 20.000,00,
 5 31 december 2021 voor materiële schade à € 14.475,00 (studievertraging),
 5 9 november 2022 voor materiële schade à € 2.600,00 (derving levensonderhoud),
tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 37.075,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 180 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
 5 5 september 2020 voor immateriële schade à € 20.000,00,
 5 31 december 2021 voor materiële schade à € 14.475,00 (studievertraging),
 5 9 november 2022 voor materiële schade à € 2.600,00 (derving levensonderhoud),
tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[naam 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 40.000,00, bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 40.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 180 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave van het onder de verdachte in beslag genomen horloge (SIN AAMN7040NL).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M.T. Sluis en A.E. Harteveld,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2022.