ECLI:NL:RBNHO:2022:10698

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
15/063335-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen, bezit van MDMA en opzetheling van kentekenplaten door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte werd aangetroffen in een auto met diverse voorwerpen, waaronder messen, bivakmutsen, harddrugs, en een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen voor diefstal met geweld had gepleegd, en sprak hem vrij van dit feit. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen, het aanwezig hebben van MDMA, en opzetheling van kentekenplaten. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 42 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast tot een werkstraf van 100 uren. De onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, waaronder een revolver en kentekenplaten, werden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn instabiele opvoedsituatie en de begeleiding die hij ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/063335-22 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2022
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 17 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. Woud, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht. Ook waren ter zitting aanwezig mevrouw [A] van de Raad voor de Kinderbescherming (verder de Raad), mevrouw [B] namens de William Schrikker Jeugdbescherming (verder WSS) en de vader van verdachte.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 13 maart 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten de in artikel 312, eerste lid en tweede lid, onder 2° en 3°, van het Wetboek van Strafrecht omschreven
diefstal, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen,
te weten balaclava's/bivakmutsen en/of bakstenen en/of handschoenen en/of inbrekerswerktuigen (waaronder een koevoet en een schroevendraaier) en/of messen en/of een vuurwapen en/of de sleutel van de te overvallen woning en/of zwarte/donkere kleding,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Feit 2:
hij op of omstreeks 13 maart 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, inclusief patronen, voorhanden heeft gehad.
Feit 3:
hij op of omstreeks 13 maart 2022 en/of 14 maart 2022 te Amsterdam en/of Hoorn,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23,85 gram, in elk geval een hoeveelheid,
van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Feit 4:
hij op of omstreeks 13 maart 2022 en/of 14 maart 2022 te Amsterdam, twee kentekenplaten van kenteken [kentekenplaat ] , althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze/dit goed (eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 1 ten laste gelegde voorbereiding van het misdrijf diefstal met geweld en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde. Verdachte heeft de overige feiten bekend.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1Volgens vaste jurisprudentie [1] dient aan de hand van drie criteria te worden beoordeeld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat een voorwerp is bestemd tot het begaan van het beoogde misdrijf:
  • de uiterlijke verschijningsvorm;
  • het gebruik van het voorwerp;
  • het misdadige doel dat verdachte met het gebruik voor ogen had.
In het onderhavige geval zijn verdachte en medeverdachte door de politie aangetroffen in een auto met daarin twee messen, bivakmutsen, bakstenen, handschoenen, harddrugs, softdrugs, een breekijzer, een schroevendraaier en diverse andere voorwerpen. Bovendien droeg verdachte een vuurwapen bij zich. Ook had hij een sleutelbos in zijn jaszak, waarvan bleek dat deze afkomstig was van een woning uit de straat waar de auto waarin verdachten zijn aangetroffen stond geparkeerd.
De auto is eigendom van de medeverdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat voornoemde goederen in de auto lagen met uitzondering van het mes in het handschoenenvakje. Dit mes heeft hij wel zien liggen, maar hij wist niet wat hij daarmee moest doen. Medeverdachte heeft ook verklaard dat één van de bivakmutsen van hem was, deze droeg hij tijdens het voetballen. De aangetroffen handschoenen zouden zijn gebruikt door verdachte en medeverdachte tijdens schoonmaakwerkzaamheden van medeverdachte. Medeverdachte wist niet dat de overige goederen in zijn auto lagen. Ook wist hij niet dat verdachte in het bezit was van vuurwapen.
Beide verdachten hebben aangegeven dat zij in de [straat] in Hoorn waren beland nadat zij in Amsterdam twee meisjes met de auto een lift hadden gegeven naar Hoorn waar hun fietsen stonden. Zij kregen van de meisjes een adres aan de [straat] in Hoorn om daar weer bij elkaar te komen. Op dit adres hebben verdachten in de auto op de meisjes staan wachten maar de meisjes zijn niet komen opdagen. Tijdens het wachten zijn verdachten in de auto in slaap gevallen. Toen zij ’s ochtends wakker werden bleek dat de accu van de auto leeg was.
Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van alle aangetroffen goederen tezamen en de overige in het dossier weergegeven omstandigheden, waaronder de politiemelding inhoudende dat twee personen in de [straat] in geparkeerde auto’s keken, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachten op die 13e maart 2022 een misdadig doel voor ogen hadden. De rechtbank stelt vast dat, daargelaten dat de rechtbank de verklaringen van verdachte en medeverdachte niet geloofwaardig acht, voor die verklaringen noch in de inhoud van het dossier, noch anderszins, enige ondersteuning kan worden gevonden. De rechtbank schuift de door de verdachten afgelegde verklaringen dan ook als volstrekt ongeloofwaardig en niet-verifieerbaar terzijde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden vastgesteld welk misdadig doel verdachte en medeverdachte voor ogen hebben gehad. Daarmee kan niet wettig en overtuigend worden bewezen wat verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, te weten voorbereidingshandelingen gericht op diefstal met geweld, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij de revolver in een nektasje bij zich droeg, maar dat medeverdachte dit niet wist. Hij heeft de revolver niet aan medeverdachte laten zien en ook niet aan hem over het wapen verteld. Hij heeft evenmin gezien dat medeverdachte het wapen in handen heeft gehad of in het tasje heeft gekeken. Medeverdachte bevestigt dat hij niet wist dat verdachte een wapen bij zich had. Verdachte betwist kortom dat er sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Op basis van het dossier staat vast dat medeverdachte op 13 maart 2022 voorafgaand aan het moment van aanhouding door de politie nagenoeg de hele avond en nacht in de onmiddellijke nabijheid van verdachte is geweest en dat verdachte al die tijd het nektasje, met daarin het vuurwapen, bij zich droeg. Daarnaast is sprake van een DNA-match van medeverdachte op de buitenzijde van de revolver met een likelihood ratio (bewijswaarde) van minimaal tienduizend en maximaal één miljoen. Ook is met de telefoon van medeverdachte die nacht op internetsites gezocht naar gegevens over een type wapen dat exact overeenkomt met het wapen dat bij verdachte is aangetroffen en is hiermee een uitgaand bericht op Snapchat geplaatst over een zelfde type wapen.
Verdachte en zijn medeverdachte ontkennen die nacht de telefoon van medeverdachte hiervoor te hebben gebruikt en beiden verklaren dat zij niet weten wie er die nacht dan wél de telefoon van medeverdachte heeft gebruikt. Beide verdachten hebben verder verklaard dat zij op het tijdstip dat op de telefoon is gezocht naar informatie over het wapen en het snapchatbericht is verstuurd, er geen andere personen in de auto zaten..
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte geen voldoende verifieerbare ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van de DNA sporen van de medeverdachte op het vuurwapen.
De rechtbank stelt hiermee vast dat verdachte (noch zijn medeverdachte) een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de voornoemde omstandigheden ten aanzien van het vuurwapen. Voor zover verdachte of zijn medeverdachte al een verklaring op dit punt heeft afgelegd schuift de rechtbank deze als onverifieerbaar en ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat medeverdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie in het nektasje van verdachte. Ook staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat medeverdachte beschikkingsmacht over dit vuurwapen heeft kunnen uitoefenen, gelet op voornoemde DNA-match en de telefoongegevens op de mobiele telefoon van de medeverdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte tezamen en in vereniging het vuurwapen en de munitie in het nektasje van verdachte voorhanden hebben gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2:
hij omstreeks 13 maart 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, zijnde een vuurwapen, inclusief patronen, voorhanden heeft gehad.
Feit 3:
hij op 13 maart 2022 en 14 maart 2022 te Amsterdam en Hoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 4:
hij op 13 maart 2022 en 14 maart 2022 te Amsterdam twee kentekenplaten van kenteken [kentekenplaat ] voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door
misdrijf verkregen goederen betrof.
Wat aan verdachte onder de feiten 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4: opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 42 dagen met aftrek waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij een werkstraf voor de duur van 100 uur.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte alleen te veroordelen tot een werkstraf en wijst daarbij op het door verdachte uitgezeten voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van vuurwapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico's van dien voor betrokkenen en voor toevallig aanwezige derden. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen de gehele avond en nacht bij zich heeft gedragen, ook in de openbare ruimte en in het bijzijn van anderen. Het mede voorhanden hebben van een gebruiksklaar vuurwapen is zo gevaarzettend dat naar het oordeel van de rechtbank alleen een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming op zijn plaats is..
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van MDMA-pillen. Hiermee heeft verdachte gehandeld in strijd met de Opiumwet. Door het voorhanden hebben van MDMA worden de handel in en het gebruik van MDMA in stand gehouden. Dit is bezwarend voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit en risico’s voor de volksgezondheid.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van twee kentekenplaten. Daarmee heeft verdachte de eigendomsrechten van de rechthebbenden geschonden.
Bovendien bemoeilijkt het voeren van onjuiste kentekenplaten de snelle identificatie van een motorvoertuig en leent zich aldus voor het verheimelijken van andere misdrijven.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Wel is gebleken dat verdachte nog in een schorsing loopt vaneen andere nog openstaande strafzaak. Het gaat daarbij om verdenking van een soortgelijk strafbaar feit met een pleegdatum voorafgaand aan de onderhavige zaak.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 11 november 2022 van de Raad. Dit rapport houdt onder meer – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:
De Raad adviseert verdachte een werkstraf op te leggen, omdat verdachte moet leren dat er een consequentie volgt op het vertonen van crimineel gedrag.
Verdachte heeft in zijn opvoedsituatie tijdens zijn tienerjaren veel instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend. Hij heeft tot voor kort onder toezicht gestaan en is uit huis geplaatst geweest. Zijn ouders zijn uit elkaar gegaan en hebben geen contact meer met elkaar. Sinds 2019 heeft verdachte geen contact meer met zijn moeder. Verdachte heeft goed, maar minimaal, contact met zijn vader. Verdachte woont sinds een aantal jaar niet meer thuis maar begeleid bij Wilskracht Zorg en dit loopt goed.
Uit het NIFP-onderzoek dat in het kader van de nog openstaande strafzaak is uitgevoerd, komt naar voren dat verdachte een disharmonisch intelligentieprofiel heeft. Verder worden enkele kenmerken gezien van een autismespectrumstoornis, maar kan niet echt van een stoornis worden gesproken.
Verdachte scoort laag op de domeinen waarop hulp ingezet kan worden waardoor een jeugdreclasseringsmaatregel niet is geïndiceerd. Verdachte loopt momenteel in twee schorsingen. Na een veroordeling in de onderhavige zaak, zal de jeugdreclasseringsmaatregel in de openstaande zaak doorlopen. De WSS zal er dan ook voor blijven zorgen dat verdachte bij Wilskracht Zorg kan blijven wonen en contact houdt met zijn coach van Indaad. Het is opvallend dat de WSS de jeugdreclasseringsmaatregel uitvoert, omdat verdachte niet tot hun doelgroep behoort vanwege zijn (hoge) IQ-score. De Raad adviseert echter de begeleiding door de WSS te laten doorlopen nu er een goed contact is met verdachte. Ook moet worden voorkomen dat bij een wisseling stagnatie in de begeleiding optreedt.. De Raad vindt dat verdachte hulp nodig heeft, omdat hij onvoldoende dagelijkse steun van zijn ouders krijgt en hij door de politiecontacten heeft laten zien verkeerde keuzes te maken. Grote zorgen worden gezien bij zijn vriendenkeuze en beïnvloedbaarheid.
Ter zitting heeft de Raad het advies gehandhaafd. Wel is hieraan toegevoegd dat er sprake is van een hiaat in het rapport, omdat de openstaande strafzaak onderbelicht is gebleven, terwijl die strafzaak maakt dat er meer zorgen over verdachte bestaan dan op het eerste gezicht het geval leek te zijn.
Namens de WSS is ter terechtzitting naar voren gebracht dat de latere wetenschap van de openstaande strafzaak de begeleiding enigszins lastig heeft gemaakt. De jeugdreclasseringsmaatregel heeft verdachte daadwerkelijk geholpen, maar het is lastig om inzicht te krijgen in de periode waarin beide strafzaken zijn ontstaan. [mevrouw B] schat in dat verdachte ook zonder begeleiding van de jeugdreclassering contact houdt met Indaad en Wilskracht Zorg. De afgelopen maanden heeft de jeugdreclasseringsmaatregel weinig bijgedragen omdat voor verdachte het accent ligt op de begeleiding vanuit Indaad. Mocht de rechtbank besluiten reclasseringstoezicht toch als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijke straf te koppelen, dan is de inschatting dat er vrij snel een positieve terugmelding zal plaatsvinden. De inzet van Wilskracht Zorg en Indaad is voldoende.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. In zijn voordeel weegt de rechtbank mee dat verdachte goed heeft meegewerkt aan zijn schorsingsvoorwaarden. Daartegenover staat dat naar verwachting verdachte binnenkort bij de rechtbank Amsterdam moet verschijnen voor een soortgelijk strafbaar feit. De rechtbank acht het bovendien zorgelijk dat verdachte, hoewel hij deels bekent, geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over wat op 13 maart 2022 is voorgevallen. Dit alles lijkt in tegenspraak met het rooskleurige beeld dat uit de rapportage naar voren komt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van 42 dagen met aftrek van het voorarrest op zijn plaats is.. De rechtbank zal daarbij echter bepalen dat daarvan, een gedeelte van 30 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op het advies van de Raad en de WSS ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om hieraan als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact te verbinden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren moet worden opgelegd, conform de eis van de officier van justitie.
6.4
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en niet teruggegeven:
  • 1 STK Revolver (omschrijving: goednummer: 1350364);
  • 4 STK Munitie (omschrijving: goednummer: 1350365);
  • 1 STK Kentekenplaat (omschrijving: goednummer: 6162114);
  • 1 STK Kentekenplaat (omschrijving: goednummer: 6162117).
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder feit 2, 3 en 4 bewezen verklaarde met betrekking tot die voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36b, 36c, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 416 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feiten 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Onttrekt aan het verkeer:
  • 1 STK Revolver (omschrijving: goednummer: 1350364);
  • 4 STK Munitie (omschrijving: goednummer: 1350365);
  • 1 STK Kentekenplaat (omschrijving: goednummer: 6162114);
  • 1 STK Kentekenplaat (omschrijving: goednummer: 6162117).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N. Cuvelier, tevens kinderrechter en mr. J.J. Veldheer, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2022.
mr. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 17 november 2022 afgelegd;
- Een proces-verbaal van onderzoek naar een ombouw gas/alarm vuurwapen met munitie van 12 april 2022 (pagina’s 45 tot en met 56). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [1] ;
- Een schriftelijk bescheid van 23 mei 2022 (pagina’s 61 tot en met 64), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit bescheid houdt onder meer in het forensisch DNA-onderzoek door [deskundige] (forensisch DNA-deskundige) namens The Maastricht Forensic Institute;
- Een proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2022 (pagina’s 92 en 93). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [2] ;
Ten aanzien van feit 3:
- de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 17 november 2022 afgelegd;
- Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 8 april 2022 (pagina’s 66 tot en met 71). Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [3] en [4] ;
- Een schriftelijk bescheid van 11 april 2022 (pagina 72), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit bescheid houdt onder meer in het rapport NFiDENT door ing. [naam] namens het Nederlands Forensisch Instituut;
- Een schriftelijk bescheid van 11 april 2022 (pagina 73), inhoudende een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering. Dit bescheid houdt onder meer in het rapport NFiDENT door ing. [naam] namens het Nederlands Forensisch Instituut;
Ten aanzien van feit 4:
- de bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 17 november 2022 afgelegd;
- Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 76 en 77). Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 28 februari 2022 door aangever [naam aangever] op internet afgelegde verklaring, die op 2 maart 2022 door verbalisant [5] is verwerkt tot een proces-verbaal;
- Een proces-verbaal van verhoor (pagina’s 110 en 111). Dit proces-verbaal houdt onder meer in de op 15 maart 2022 door getuige [naam getuige] ten overstaan van verbalisant [6] gegeven verklaring.