6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van vuurwapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico's van dien voor betrokkenen en voor toevallig aanwezige derden. Weliswaar is verdachte niet degene geweest die het vuurwapen in het nektasje bij zich droeg, maar het mede voorhanden hebben van een gebruiksklaar vuurwapen is zo gevaarzettend dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Wel is gebleken dat verdachte nog in een schorsing loopt vaneen andere nog openstaande strafzaak. Het gaat daarbij om verdenking van een soortgelijk strafbaar feit met een pleegdatum voorafgaand aan de onderhavige zaak.
- het over verdachte uitgebrachte rapport van 9 juni 2022 en het voortgangsverslag gedateerd 14 november 2022 van Reclassering Nederland. Door de reclassering is hierin - kort en zakelijk weergegeven - het volgende vermeld:
De reclassering adviseert volwassenenstrafrecht toe te passen en verdachte te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte maakt een leeftijdsadequate en
zelfstandige indruk. Hij wordt in staat geacht de gevolgen van zijn handelen te overzien. Het is onwenselijk om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf, omdat hij daardoor zijn baan verliest. Verdachte is in staat een werkstraf uit te voeren en kan een geldboete betalen. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering constateert geen risico verhogende factoren. Verdachte maakt deel uit van een steunend netwerk en streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na. Verdachte houdt zich aan alle afspraken van het
schorsingstoezicht. De reclassering vindt het belangrijk dat verdachte meedoet aan een gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden (hierna ook: cova-training), zodat hij inzicht krijgt in zijn denken en handelen in moeilijke situaties. Hij heeft in gesprekken aangegeven dat hij niet heeft ingezien dat wat hij deed, strafbaar was en heeft daardoor de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien. Hierin speelt ook loyaliteit naar zijn vrienden een rol. Verder reclasseringstoezicht is na het succesvol afronden van de gedragsinterventie niet noodzakelijk.
Mevrouw [naam 3] heeft ter terechtzitting het advies namens de reclassering onderschreven en hieraan toegevoegd dat verdachte nog niet was aangehouden voor de openstaande Amsterdamse strafzaak toen het rapport van 9 juni 2022 werd opgesteld. Dit maakte dat de reclassering destijds geen bijzondere voorwaarden noodzakelijk achtte en dat volwassenenstrafrecht is geadviseerd. Uit de nog openstaande strafzaak kan echter mogelijk een patroon worden afgeleid waardoor de reclassering bij nader inzien toch een cova-training als bijzondere voorwaarde adviseert. Deze cova-training is overigens ook als schorsingsvoorwaarde in de openstaande strafzaak opgelegd en hij staat daarvoor al op de wachtlijst.. De reclassering ziet verder dat verdachte pedagogisch begeleidbaar is en nog thuis bij zijn ouders woont. Ook zijn er zorgen over zijn beïnvloedbaarheid. Op zichzelf zijn dit, bij nader inzien, indicaties voor het toepassen van adolescentenstrafrecht. Voor een gedegen advies zou er echter een nieuw wegingskader moeten plaatsvinden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte ten tijde van de pleegdatum slechts achttien jaar oud was. Hoewel daarmee in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is en dat ook door de reclassering is geadviseerd, zal de rechtbank bij de strafoplegging toch aansluiting zoeken bij de richtlijnen zoals die zouden gelden bij toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank neemt hierbij mee dat door de reclassering ter zitting is aangegeven dat er bij nader inzien toch omstandigheden zijn die zouden kunnen wijzen in de richting van het adolescentenstrafrecht. Dit maakt dat de rechtbank tot een lagere strafoplegging komt dan door de officier van justitie is geëist. In het nadeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er op 13 maart 2022 is voorgevallen. Hiermee laat verdachte zien geen enkele verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. De rechtbank acht dit zorgelijk, en in tegenspraak met de rapportage van de reclassering waarin een zeer rooskleurig beeld van verdachte wordt geschetst.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen met aftrek van het voorarrest op zijn plaats is. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 48 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een cova-training als bijzondere voorwaarde aan voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden. Deze door de reclassering geadviseerd training is al als schorsingsvoorwaarde in het kader van de andere strafzaak opgelegd en verdachte staat in dat verband al op de wachtlijst voor deze training. De rechtbank acht reclasseringstoezicht echter wel noodzakelijk, zodat een bijzondere voorwaarde van die strekking aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden verbonden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 80 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij de hoogte van de te bepalen taakstraf rekening gehouden met de fulltime baan van verdachte.