ECLI:NL:RBNHO:2022:10603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/15/325260 / JU RK 22-262
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na positieve ontwikkelingen in communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen werd vastgesteld. De kinderrechter erkent de zorgen van de gecertificeerde instelling (GI) over de communicatie tussen de ouders, maar concludeert dat de ouders in staat zijn om constructief met elkaar om te gaan. De ouders hebben zich gehouden aan de zorgregeling en hebben gewerkt aan hun communicatie, wat heeft geleid tot positieve ontwikkelingen.

De kinderrechter heeft de processtukken en de eerdere beschikking van 28 februari 2022 in overweging genomen, evenals de informatie die op 19 september en 7 oktober 2022 is ingediend. Tijdens de zitting zijn zowel de moeder als de vader gehoord, waarbij de moeder aangaf dat zij geen behoefte had aan verlenging van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader openstond voor ondersteuning van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om zelf de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen te dragen en dat een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is.

De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 26 oktober 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
IMS
Zaakgegevens : C/15/325260 / JU RK 22-262
datum uitspraak: 10 oktober 2022

beschikking afwijzing verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,
locatie Alkmaar,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [de minderjarige 1]
,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna ook te noemen de minderjarige of [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] ,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de eerdere beschikking van 28 februari 2022, waarin de kinderrechter onder meer de
ondertoezichtstelling van de minderjarigen heeft verlengd tot 12 oktober 2022 en de
beslissing op het overig verzochte heeft aangehouden in afwachting van bericht van de
GI;
- op 19 september 2022 is bij de griffie ingekomen nadere informatie van de GI;
- op 7 oktober 2022 is bij de griffie ingekomen het verweerschrift van mr. Deijkers namens de moeder.
Op 10 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI,
- de moeder, bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers,
- de vader.

Het resterende verzoek

De GI handhaaft het nog resterende gedeelte van het verzoek. Het betreft een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van (nog) zes maanden.
Het lukt de ouders nu over het algemeen om constructief met elkaar communiceren op ouderniveau, over bijvoorbeeld een noodzakelijk hulpverleningstraject of tijdens de overdrachtsmomenten. De betrokken hulpverlening bij de overdracht vanuit de Omring was ook niet meer nodig en is gestopt. De ouders hebben zich goed gehouden aan de in de beschikking vastgestelde zorgregeling. Echter, het bespreken van de definitieve regeling heeft nog tot veel spanningen geleid, omdat de ouders het niet eens konden worden over de verdeling en de tijden van het ophalen. Dat komt met name omdat het de ouders nog niet lukt om te denken in oplossingen. In die zin zijn de ouders dus nog steeds onvoldoende in staat om te communiceren zonder in enige vorm van strijd te belanden. De vader heeft ook aangegeven er moe van te worden dat de moeder toch steeds weer iets wil aanpassen in de zorgregeling. Verder heeft de GI zorgen over het gebrek aan vertrouwen tussen de ouders, met name van de moeder richting de vader. Dat vormt een risico, omdat de kinderen daardoor mogelijk niet voldoende emotionele toestemming krijgen in het contact met de vader.
Daarom zou de GI de komende zes maanden nog graag benutten om voor de ouders een ouderschapstraject op te starten, zoals SCHIP, dat is gericht op het verwerken van de scheiding en het opbouwen van een blijvende constructieve communicatie. Hierdoor kunnen de ouders de vaardigheden die zij wel hebben laten zien, verder uitbreiden. Een dergelijk traject zal nu meer nut hebben, aangezien de zorgregeling is vastgesteld en geen bron van strijd meer zou moeten zijn, waardoor de nodige rust er nu wel is.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens
de moederis verweer gevoerd. Zij ziet geen meerwaarde in de ondertoezichtstelling. De ouders regelen alles zelf met school en de betrokken instanties. De moeder heeft al een half jaar geen contact gehad met de GI en de nieuwe voogd heeft de kinderen nog nooit gezien. Met de kinderen gaat het goed en de GI richt zich op hulp aan de ouders, maar dat is niet meer nodig. De moeder staat open voor hulp in het vrijwillige kader, maar een SCHIP traject is wat haar betreft een gepasseerd station. Zij heeft er geen behoefte aan om het verleden weer op te rakelen. Zij kijkt liever vooruit. Gelet op alles wat er is gebeurd tussen haar en de vader hebben zij al veel bereikt. Zij hebben samen ook het ouderschapstraject Ouderschap Blijft doorlopen. Het gaat nu goed genoeg en zij is niet bang meer voor de vader. De ouders houden zich aan de vastgestelde zorgregeling en de samenwerking en communicatie op ouderniveau is voldoende. De overdrachtsmomenten gaan goed en de ouders gaan ook samen naar de 10-minuten gesprekken op school. Het klopt dat de moeder aan de vader heeft gevraagd of de zorgregeling wat betreft het weekend iets aangepast kan worden. Conform de regeling die de rechtbank heeft vastgelegd, verblijven de kinderen iedere week van woensdag 14:30 uur tot zaterdag 18:00 uur bij de vader. Dit betekent dat de kinderen nu nooit een volledig weekend bij één van de ouders zijn. De moeder zou dat graag anders zien en de vader is bereid dat te bespreken op zijn werk. Bovendien vraagt de vader nu geregeld op zaterdag een oppas voor de kinderen, terwijl de moeder gewoon beschikbaar is.
De vaderzou het fijn vinden als de GI de komende tijd nog wel betrokken blijft voor de ondersteuning, voor het geval de communicatie toch weer slechter zou gaan verlopen. De vader ziet wel een verbetering in de afgelopen weken en af en toe is er ook weer telefonisch contact geweest. Het is alleen nog afwachten of de verbeterde communicatie ook blijvend verbeterd is. Het is voor hem en de moeder nog steeds wel lastig om er samen uit te komen als er een meningsverschil is. Dan ontstaan er vaak eindeloze discussies en als dat stukje communicatie nog beter zou kunnen worden door het SCHIP traject te doorlopen, dan staat hij daar open voor. Maar het verleden weer oprakelen hoeft wat hem betreft ook niet. Over het voorstel van de moeder om de zorgregeling aan te passen voor wat betreft het weekend, is hij bereid in overleg te gaan met zijn werkgever om te kijken naar de mogelijkheden. Hij heeft geen zorgen over de kinderen, die komen en gaan blij van en naar de moeder en zijn ook weer blij om bij hem te zijn.

De verdere beoordeling

Op grond van alle feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de stukken en de behandeling ter zitting, ziet de kinderrechter op dit moment geen concrete ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat niet meer wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en zal daarom het nog resterende gedeelte van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen afwijzen. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ontwikkelen zich goed. Vanuit de hulpverlening en de school zijn er geen zorgen over hen. De reguliere zorgregeling en de vakantieregeling zijn inmiddels vastgelegd door de rechtbank en daar houden de ouders zich aan. De overdrachtsmomenten verlopen ook goed. De vader en de moeder hebben gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking op ouderniveau. Alle betrokkenen geven aan dat het de ouders in zijn algemeenheid lukt om op constructieve wijze met elkaar om te gaan in het belang van de minderjarigen.
De kinderrechter begrijpt de zorgen van de GI over de bestendigheid van de positieve ontwikkelingen op het gebied van de communicatie tussen de ouders. Dat er tussen
ex-partners op momenten onenigheid is over bijvoorbeeld de zorgregeling, levert echter niet automatisch een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen op. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de ouders om op zulke momenten het belang van de minderjarigen voorop te stellen en niet opnieuw te verzanden in een zodanige strijd dat de minderjarigen daar (weer) last van krijgen. Daarbij kan ook altijd de hulp worden ingeroepen van bijvoorbeeld het wijkteam. Beide ouders hebben ter zitting uitgesproken open te staan voor dergelijke hulp in vrijwillig kader.
De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de positieve ontwikkeling van de laatste tijd zal doorzetten en dat de ouders voldoende in staat zijn om zelf weer de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen te dragen en vrijwillige hulp in te roepen als zij er samen niet uitkomen. Een ondertoezichtstelling is daarom niet langer noodzakelijk.

De beslissing

De kinderrechter:
- Wijst af het nog resterende gedeelte van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze mondelinge beslissing is vastgesteld op 26 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam