ECLI:NL:RBNHO:2022:10486

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/15/330875 / HA ZA 22-496
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident ex artikel 223 Rv. Vordering afgewezen; Omvang schade en aansprakelijkheid nog niet vast te stellen

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 30 november 2022 een vonnis in incident gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] over een woning die [eiser 1] heeft gekocht. De koopovereenkomst werd op 4 januari 2022 gesloten voor een bedrag van € 325.000,-. In de hoofdzaak vordert [eiser 1] een verklaring voor recht dat de woning niet voldoet aan de koopovereenkomst en dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de door [eiser 1] geleden schade. In het incident vordert [eiser 1] een voorlopige voorziening, waarbij [gedaagde 1] wordt verzocht om de kosten van nader funderingsonderzoek en een voorschot op de schadevergoeding te betalen.

De rechtbank heeft de incidentele vorderingen afgewezen, omdat de omvang van de schade en de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] nog niet voldoende vaststaat. De rechtbank oordeelt dat er aanvullend onderzoek nodig is om de schade vast te stellen, en dat [eiser 1] zelf verantwoordelijk is voor de kosten van dit onderzoek. De rechtbank heeft [eiser 1] veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 563,00 aan salaris advocaat.

De rechtbank heeft tevens een mondelinge behandeling bevolen in de hoofdzaak, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen nader toe te lichten en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De zitting zal plaatsvinden op een nog te bepalen datum, waarbij partijen in persoon aanwezig moeten zijn. De rechtbank heeft benadrukt dat zij uit het niet verschijnen van een partij ter zitting de nodige gevolgtrekkingen kan maken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/330875 / HA ZA 22-496
Vonnis in incident van 30 november 2022
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1],
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M. Sliphorst-Dekker te Purmerend,
tegen

1.[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats 2], gemeente [gemeente],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. A.V. Mostert te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna (in enkelvoud) [eiser 1] en [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vorderingen ex artikel 223 Rv met producties
  • de (incidentele) conclusie van antwoord met producties
  • de akte bezwaar van de zijde van [gedaagde 1], tegen de door [eiser 1] ingediende akte uitlating, welk bezwaar door de rechtbank is afgewezen
  • de akte uitlating producties in het incident tevens akte houdende overlegging producties in hoofdzaak en incident van de zijde van [eiser 1]
  • de akte uitlaten met productie van de zijde van [gedaagde 1]
  • de akte uitlating productie in het incident van de zijde van [eiser 1].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser 1] hebben van [gedaagde 1] een woning gekocht aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). Op 4 januari 2022 is tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen voor een koopsom van € 325.000,-.
2.2.
In de hoofdzaak vordert [eiser 1] - verkort weergegeven - een verklaring voor recht dat de woning niet voldoet aan de koopovereenkomst en dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor door [eiser 1] hierdoor geleden en nog te lijden schade, met veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van dat bedrag.
2.3.
In het incident vordert [eiser 1] dat [gedaagde 1] bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de vaststelling van de schade (bestaande uit nog uit te voeren nader funderingsonderzoek) begroot op € 7.000,-, alsmede tot betaling van een voorschot op de te betalen schadevergoeding van € 25.000,-.
2.4.
[gedaagde 1] voert verweer. Hij stelt dat [eiser 1] zelf gehouden is de kosten van een eventueel uit te voeren nader deskundigenonderzoek voor te schieten, omdat hij het bestaan van het gebrek zal moeten aantonen en daarnaast zal moeten aantonen dat [gedaagde 1] daarvoor aansprakelijk is. Verder stelt [gedaagde 1] dat het beloop van een eventuele schadevergoeding op dit moment niet op eenvoudige wijze valt vast te stellen. Tot slot benadrukt hij dat nog niet duidelijk is dat hij überhaupt aansprakelijk zal zijn voor de gestelde schade, terwijl uit de stukken blijkt dat aan de zijde van [eiser 1] sprake is van een restitutierisico.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.6.
Vooropgesteld wordt dat er samenhang is tussen de vorderingen in het incident en in de hoofdzaak, zodat [eiser 1] voldoende processueel belang heeft bij de incidentele vordering. De incidentele vordering is bovendien gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven.
Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier niet voor.
2.7.
[eiser 1] stelt dat hij van [gedaagde 1] een woning heeft gekocht die niet
voldoet aan hetgeen hij daarvan mocht verwachten, maar hij stelt ook dat aanvullend funderingsonderzoek nodig is om de schade vast te stellen en dat [gedaagde 1] dat moet voorschieten.
Uit deze stellingen van [eiser 1] valt naar het oordeel van de rechtbank al af te leiden dat de schade op dit moment nog niet voldoende vaststaat omdat nog aanvullend onderzoek nodig is naar het bestaan en de omvang van de schade. Hieruit volgt dat een eventuele schadevergoedingsplicht op dit moment ook niet op eenvoudige wijze valt vast te stellen. Reeds om die reden worden de incidentele vorderingen afgewezen.
2.8.
[eiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op € 563,00 aan salaris advocaat.

3.Beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3.3.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen, niet langer dan vier bladzijden. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
3.4.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling vonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.5.
De rechtbank wijst partijen erop dat zij schriftelijk en gemotiveerd om extra behandeltijd kunnen vragen indien zij van mening zijn dat de geplande anderhalf uur voor de mondelinge behandeling niet toereikend is.
3.6.
De naam van de betrokken rechter wordt vanaf één week voor de zitting vermeld in het roljournaal.
3.7.
Partijen wordt verzocht er zorg voor te dragen dat bescheiden die voor de zaak van belang zijn – voor zover deze nog niet zijn overgelegd – uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het bezit zijn van de rechtbank en de wederpartij.
3.8.
Uitgangspunt is dat er geen proces-verbaal wordt opgemaakt van de mondelinge behandeling. De rechter maakt alleen een proces-verbaal op indien hij dit, ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt of op verzoek van de hoger-beroepsrechter.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser 1] tot betaling aan [gedaagde 1] van een bedrag van € 563,00;
in de hoofdzaak
4.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.4.
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
4.5.
bepaalt dat de advocaten van partijen op de rol van
14 december 2022door middel van het B5 formulier aan de griffier van deze rechtbank zullen opgeven de verhinderdata van partijen en hun raadslieden
in de periodemaanden januari 2023 tot en met april 2023, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald (Bij gebreke van (tijdige) opgave van verhinderdata zal de rechtbank een tijdstip voor de mondelinge behandeling vaststellen, waarvan niet kan worden afgeweken,
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1155