8.2De rechtbank is van oordeel dat het overige door eisers aangevoerde evenmin tot het oordeel kan leiden dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Hiervoor is vastgesteld dat geen weigeringsgronden in de weg staan aan vergunningverlening. De mogelijkheid dat parkeerdruk zal ontstaan als gevolg van een toekomstige uitbreiding van activiteiten hoefde het college niet bij zijn beoordeling te betrekken. Dit omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Bovendien is ter zitting door verweerder toegelicht dat op korte afstand van de onderhavige locatie het parkeerterrein van de voetbalclub is gelegen, waarvan bij toename van de parkeerdruk gebruik gemaakt kan worden. Wat betreft de door eisers aangedragen alternatieven, wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statewaaruit blijkt dat het bevoegd orgaan dient te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd. Als een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met minder bezwaren. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat het college na onderzoek te hebben gedaan voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat- en waarom een parkeerplaats voor het dorpshuis geen geschikte oplossing is. Dit geldt ook voor het voorstel om de parkeerplaats voor de woning van eiser [eiser] te plaatsen. Verder is het standpunt van verweerder dat er ter plaatse geen sprake is van regelgeving waaruit blijkt dat een afstand van 5 meter dient te worden aangehouden tussen (uit)wegen niet betwist en is de rechtbank hiervan ook niet gebleken. Ten slotte heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor rekening komt van vergunninghouder dat zij reeds is begonnen met het realiseren van de uitweg. Voor zover sprake zou zijn van andere (illegale) bouwwerkzaamheden dan het realiseren van de uitweg valt dit buiten de omvang van het geding.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid een omgevingsvergunning kon verlenen aan vergunninghouder voor het realiseren van een uitweg. Dat betekent dat het beroep ongegrond is en eisers geen gelijk krijgen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.2 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(…)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
(…)
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
(…)
Algemene Plaatselijke Verordening Wormerland 2020
Artikel 2:12 luidt als volgt:
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2 In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
ter voorkoming van het gevaar voor het verkeer op de weg;
indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
Indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.