ECLI:NL:RBNHO:2022:1043

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
8165282
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en de rol van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben een groep passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vluchten. De passagiers, vertegenwoordigd door de gemachtigden mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink, vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers hadden hun aansluitende vluchten gemist door een vertraging van meer dan vier uur, veroorzaakt door een eerdere vertraagde vlucht. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegde instructies van de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met een vertraging van meer dan vier uur zijn aangekomen. De vervoerder moest aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vertraging van de eerste vlucht, die leidde tot de vertraging van de tweede vlucht, inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien de vervoerder verplicht was om de nieuwe CTOT (Calculated Take Off Time) van de luchtverkeersleiding op te volgen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagiers werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, die ongelijk kregen in hun vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8165282 \ CV EXPL 19-17694
Uitspraakdatum: 26 januari 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,2. [passagier sub 2] ,3. [passagier sub 3] ,beiden wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten)

4. [passagier sub 4], wonende te [woonplaats]
5. [passagier sub 5], wonende te [woonplaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink namens EUClaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht, Aktiengesellschaft (AG) (Bondesrepubliek Duitsland) Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland, en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 6 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[passagier sub 1] (hierna te noemen: passagier sub 1) heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder passagier sub 1 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar Du Pong Airport Shanghai (China) op 18 en 19 september 2017.
2.2.
[passagier sub 2] en [passagier sub 3] (hierna te noemen: passagier sub 2 en passagier sub 3) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder passagiers sub 2 en 3 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) en San Fransisco International Airport (Verenigde Staten) naar San Diego International Airport (Verenigde Staten) op 18 en 19 september 2017.
2.3.
[passagier sub 4] en [passagier sub 5] (hierna te noemen: passagier sub 4 en 5) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder passagiers sub 4 en 5 diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Frankfurt International Airport (Duitsland) naar San Francisco International Airport (Verenigde Staten) op 18 september 2017.
2.4.
Het eerste deel van de vlucht (LH993 (codeshare UA9518) van Amsterdam Schiphol Airport naar Frankfurt International Airport Duitsland) is vertraagd uitgevoerd. Door de vertraging hebben de passagiers hun aansluitende vlucht gemist. Als gevolg daarvan zijn de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht.
2.5.
De passagiers zijn met meer dan vier uur vertraging aangekomen op hun eindbestemming:
- Passagier sub 1 is met 4 uur en 19 minuten aankomstvertraging aangekomen op zijn eindbestemming.
- Passagiers sub 2 en 3 zijn met 18 uur en 54 minuten aankomstvertraging aangekomen op hun eindbestemming.
- Passagiers sub 4 en 5 zijn met 17 uur en 58 minuten aankomstvertraging aangekomen op hun eindbestemming.
2.6.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.7.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 515,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Vlucht LH993 maakt onderdeel uit van de rotatievlucht LH992/993. De vertraging van vlucht LH992 werkt automatisch door naar vlucht LH993. Zowel de voorafgaande vlucht LH992, als de onderhavige vlucht LH993, moest instructies van de luchtverkeersleiding opvolgen. De luchtverkeersleiding had de oorspronkelijke CTOT (Calculated Take Off Time) ingetrokken en een nieuwe CTOT aan het toestel toegekend. De vervoerder moest gevolg geven aan deze instructies en was genoodzaakt de voornoemde vluchten met vertraging uit te voeren. De passagiers hebben hierdoor de aansluitende vluchten gemist en zijn omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan vier uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden welke ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. Hij voert - onder verwijzing naar de vluchtrapporten van de vluchten LH992 en LH993 - aan dat vlucht LH993 vertraagd is uitgevoerd wegens de vertraagde binnenkomst van het toestel in Amsterdam met vlucht LH992. Voorts wijst de vervoerder op de door de luchtverkeersleiding nieuw opgelegde CTOT’s. De passagiers betwisten dat de vertraging van vlucht LH992 te wijten is buitengewone omstandigheden. Zij stellen dat er sprake is van (deel)vertragingsoorzaken die geen buitengewone omstandigheid zijn, en dat deze hebben geleid tot de vertrekvertraging. Voorts stellen de passagiers dat de vertraging van vlucht LH992 niet doorwerkt naar vlucht LH993.
5.4.
Ten aanzien van de voorafgaande vlucht LH992 geldt het volgende. De vervoerder heeft het vluchtrapport en de ‘slot history’ van vlucht LH992 overlegd. Uit het vluchtrapport volgt dat vlucht LH992 18 minuten vertraagd was wegens vertragingscode 95 (
wachten op bemanning), 5 minuten wegens vertragingscode 85 (
bagageverwijdering van een ingecheckte passagier die toch niet aan boord ging), 10 minuten wegens vertragingscode 52 (
schade op grond) en 30 minuten wegens vertragingscode 83 (
door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen). Blijkens de ‘slot history’ van vlucht LH992 heeft de luchtverkeerleiding al twee uur voor de schemavertrektijd een nieuwe CTOT aan het toestel opgelegd, welke CTOT vervolgens nogmaals is gewijzigd. Vlucht LH992 heeft uiteindelijk gebruik gemaakt van de CTOT van 12:04 uur UTC en is met een aankomstvertraging van 1 uur en 4 minuten in Amsterdam gearriveerd. De kantonrechter overweegt dat de vervoerder verplicht is een door de luchtverkeersleiding opgelegde CTOT op te volgen, hij kan daarop geen invloed uitoefenen. Aangezien reeds twee uur voor vertrek van vlucht LH992 een nieuwe CTOT is opgelegd, is niet van belang of de vertraging ontstaan wegens vertragingscodes 95, 85 en 52 is ontstaan ten gevolge van een buitengewone omstandigheid. Ook indien het toestel tijdig klaar zou hebben gestaan voor vertrek, diende hij de nieuwe CTOT op te volgen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT moet dan ook worden gekwalificeerd als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij.
5.5.
Voorts dient beoordeeld te worden of de buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. Dit is voldoende gebleken. Het volgende is daarvoor redengevend. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht LH993 volgt dat het toestel een vertraging had van 44 minuten wegens de vertraagde voorgaande vlucht. Daarbij komt dat de vervoerder 60 minuten in acht heeft genomen tussen de twee rotatievluchten. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee voldoende tijd in acht genomen. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH992 werkt naar het oordeel van de kantonrechter door naar het eerste gedeelte van de vlucht in kwestie, te weten vlucht LH993. Uit het vluchtrapport van vlucht LH993 volgt daarnaast dat sprake was van een vertraging van 17 minuten wegens vertragingscode 84, te weten door de luchtverkeersleiding opgelegde beperkingen, zijnde een buitengewone omstandigheid.
5.6.
De passagiers stellen dat de vervoerder zelf een nieuwe vertrektijd heeft aangevraagd voor vlucht LH993. Dit blijkt volgens de kantonrechter echter niet uit de ‘slot history’ van vlucht LH993. De kantonrechter overweegt dat zelfs als de vervoerder wél zelf een nieuwe vertrektijd zou hebben aangevraagd, de vraag of de vertraging na het aanvragen van een nieuwe vertrektijd door de vervoerder het gevolg is van buitengewone omstandigheden in dit geval nog steeds niet ter zake zou doen. Vlucht LH993 had immers al minimaal een vertrekvertraging van 44 minuten op het moment dat volgens de passagiers door de vervoerder een nieuwe vertrektijd werd aangevraagd. Met een minimale overstaptijd van 45 minuten op Frankfurt International Airport, en een geplande overstaptijd van 75 minuten voor vlucht LH728 en 85 minuten voor vlucht UA927 was het op dat moment voor de passagiers al niet meer mogelijk om de aansluitende vlucht te halen.
5.7.
Voldoende is gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan vier uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde vlucht LH992. Ten gevolge hiervan heeft passagier sub 1 zijn aansluitende vlucht LH728 (met vertrektijd 17:15 uur lokale tijd) naar Du Pong Airport (China) gemist. Ook passagiers sub 2 t/m 5 hebben hun aansluitende vlucht UA927 (met vertrektijd 17:25 uur lokale tijd) naar San Francisco International Airport (Verenigde Staten) gemist. Als gevolg van de vertraging van de vluchten LH992 en LH993 en het missen van vlucht UA927, hebben passagiers sub 2 en 3 ook het laatste deel van hun vlucht, vlucht UA2423 van San Francisco Intenational Airport (Verenigde Staten) naar San Diego International Airport (Verenigde Staten) gemist. De uiteindelijke vertraging van de passagiers op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.8.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen. De passagiers arriveerden met een vertraging van 1 uur en 9 minuten om 15:09 uur UTC/17:09 uur lokale tijd in Frankfurt. De aansluitende vlucht van passagier sub 1 vertrok om 17:15 uur lokale tijd. De aansluitende vlucht van passagiers sub 2 t/m 5 vertrok om 17:25 uur lokale tijd. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 75 respectievelijk 85 minuten gepland. Er was dus sprake van een reservetijd van 30 respectievelijk 40 minuten bovenop de overstaptijd, hetgeen door de kantonrechter als voldoende wordt gekwalificeerd.
5.9.
De passagiers stellen voorts dat zij niet zijn omgeboekt naar een andere vlucht ‘bij eerste gelegenheid’. Passagier sub 1 had reeds op de luchthaven van Schiphol omgeboekt kunnen worden naar een andere vlucht met eindbestemming Shanghai op 18 september 2017, aldus de passagiers. De passagiers noemen in dit kader de door KLM uitgevoerde vlucht KL895. De kantonrechter overweegt dat van de vervoerder in beginsel niet kan worden gevergd dat hij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagier de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerst mogelijke vlucht van de vervoerder zelf, dan wel van een dochtermaatschappij, is in de meeste gevallen voldoende. Volgens het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit slechts anders indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt. In het onderhavige geval is de passagier echter dezelfde dag op de eindbestemming aangekomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden. Bovendien hebben de passagiers nagelaten om te bewijzen dat er nog een plaats beschikbaar was op de genoemde vlucht KL895. Daarbij komt dat naar het oordeel van de kantonrechter op een lange vlucht naar Shanghai het verschil tussen 177 en 259 minuten tijdsverlies zo relatief is, dat dit niet de gewenste omboeking rechtvaardigt.
5.10.
Ten aanzien van passagiers sub 2 en sub 3 stellen de passagiers dat zij reeds op de luchthaven Schiphol hadden kunnen worden omgeboekt naar een andere vlucht met eindbestemming San Diego op 18 september 2017. In dit kader worden door de passagiers de vluchten DL127 (Amsterdam naar Boston) en AS769 (Boston naar San Diego) genoemd. Gesteld, noch bewezen is dat de overstaptijd in Boston toereikend zou zijn. Bovendien hebben de passagiers nagelaten om te bewijzen dat op elk van de door de passagiers genoemde vluchten ook twee vrije plaatsen beschikbaar waren. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de passagiers met deze vluchtcombinatie sneller naar hun eindbestemming vervoerd hadden kunnen worden.
5.11.
Ten aanzien van passagiers sub 3 en 4 stellen de passagiers dat zij reeds op de luchthaven Schiphol hadden kunnen worden omgeboekt naar een andere vlucht met eindbestemming San Francisco op 18 september 2017. In dit kader worden door de passagiers twee vluchtcombinaties aangevoerd. De eerste vluchtcombinatie betreft vlucht DL127 (Amsterdam naar Boston) en vlucht UA2400 (Boston naar San Francisco). De andere volgens de passagiers mogelijke vluchtcombinatie bestaat uit vlucht DL165 (Amsterdam naar Minneapolis) en vlucht DL2703 (Minneapolis naar San Francisco). Gesteld, noch bewezen is dat de overstaptijd in Boston respectievelijk Minneapolis toereikend zou zijn. Bovendien hebben de passagiers nagelaten om te bewijzen dat op elk van de door de passagiers genoemde vluchten ook twee vrije plaatsen beschikbaar waren. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de passagiers met deze vluchtcombinaties sneller naar hun eindbestemming vervoerd hadden kunnen worden.
5.12.
Gelet op het voorgaande is gebleken dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 109,00 voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter