In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag was berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 32.769 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 56. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de inspecteur de aanslag had verminderd tot een biww van € 31.457. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij onder andere een beroep deed op het kerstarrest van de Hoge Raad, maar de rechtbank oordeelde dat dit arrest niet van toepassing was op het belastingjaar 2015.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in haar aangifte een biww van € 29.644 had aangegeven, met een resultaat uit overige werkzaamheden van € 1.754. De inspecteur had vragen gesteld over deze aangifte en uiteindelijk de aanslag opgelegd. Tijdens de zitting heeft eiseres verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2022. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.