ECLI:NL:RBNHO:2022:10386

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
15.268129.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf wegens ontuchtige handelingen met minderjarigen

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 juli 2019 in Zaandam ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, [slachtoffer 1], en in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 met een andere minderjarige, [slachtoffer 2]. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar en consistent waren, en dat deze steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het verhoor van [slachtoffer 2] uitgesloten moest worden van het bewijs vanwege het ontbreken van een audiovisuele opname. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een contactverbod met de slachtoffers opgelegd. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan [slachtoffer 2] van € 1500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.268129.21 (P)
Uitspraakdatum: 24 november 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 juli 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het met zijn, verdachtes handen betasten van de (blote) borsten van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de (blote) vagina van voornoemde [slachtoffer 1], althans het steken van zijn, verdachtes hand in de onderbroek van voornoemde [slachtoffer 1];
2.
hij in op een of meer ogenblikken in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het betasten en/of strelen van de (blote) billen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het betasten en/of strelen van de (blote) vagina van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het betasten en/of strelen van en/of knijpen in de (blote) borsten van voornoemde [slachtoffer 2].

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft hierbij aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters, ook na het verstrijken van de tijd, betrouwbaar en consistent zijn en steun vinden in ander bewijsmateriaal. De officier van justitie stelt zich daarnaast op het standpunt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over en weer kunnen worden gebruikt als steunbewijs in de zin van schakelbewijs. Ook de verklaring van [aangever 1] uit een eerder onderzoek tegen de verdachte kan worden gebruikt als steunbewijs in de zin van schakelbewijs.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte ontkent de hem verweten ontuchtige handelingen en zijn raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de verdachte vrij te spreken. Er is volgens de raadsman niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verklaringen van de aangeefsters worden namelijk niet ondersteund door ander bewijs. De verklaringen van de aangeefsters kunnen daarom ook niet als steunbewijs in elkaars zaken dienen. Daarnaast stelt de raadsman dat de verklaringen van de aangeefsters op punten inconsistent en ongeloofwaardig zijn. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat het verhoor van [slachtoffer 2] moet worden uitgesloten van het bewijs. Het verhoor is namelijk niet auditief opgenomen en opgeslagen, conform de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten”, waardoor deze verklaring niet kan worden getoetst door de verdediging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van het verzoek om bewijsuitsluiting
De raadsman heeft betoogd dat het politieverhoor van de getuige [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat dit verhoor in strijd met de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” niet audiovisueel is opgenomen. Dit verweer wordt verworpen.
Voornoemde aanwijzing was vervallen ten tijde van de verhoren van [slachtoffer 2] (op 10 mei 2021). De stelling dat de daarin opgenomen vormvoorschriften zijn geschonden, kan daarom niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Verder is niet gebleken dat een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel is geschonden. De door de raadsman bepleite bewijsuitsluiting is dan ook niet aan de orde.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat, door het ontbreken van een audiovisuele opname van het verhoor (die ondanks het ontbreken van een beleidsregel die dit voorschrijft had kunnen zijn gemaakt), een inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt hij daarin niet gevolgd. De omstandigheid dat het politieverhoor van [slachtoffer 2] niet audiovisueel is opgenomen, is op zichzelf onherstelbaar. Maar [slachtoffer 2] is na haar verhoor bij de politie ook bij de rechter-commissaris gehoord, in bijzijn van de raadsman. De raadsman is daarbij in de gelegenheid gesteld om [slachtoffer 2] (via de rechter-commissaris) te bevragen, en dat heeft hij ook gedaan. De verdediging heeft dus voldoende gelegenheid gehad om de verklaring van [slachtoffer 2] op betrouwbaarheid te toetsen. Door de verdediging is verder niet toegelicht op welke wijze zij in haar mogelijkheden zou zijn beperkt.
Bewijs in zedenzaken
Deze zaak gaat om de verdenking van zedenmisdrijven met minderjarigen. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij namelijk veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen, en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] staan tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. De vraag is of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en of deze voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige moet worden beoordeeld aan de hand van criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid). De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat een getuige enkel verklaart over wat het (vermeend) slachtoffer hem over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op de enkele verklaring van één getuige berusten.
Uitgangspunt: steunbewijs
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De raadsman van de verdachte heeft – op de gronden als vermeld in zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – betoogd dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen inconsistent zijn en worden tegengesproken door ander bewijsmateriaal, waardoor deze onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs van de tenlastegelegde feiten te dienen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de politie en de rechter-commissaris gedetailleerd en consistent verklaard over welke handelingen de verdachte bij hen heeft verricht. Deze verklaringen komen op de rechtbank authentiek en betrouwbaar over. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier voor de stelling dat deze verklaringen ongeloofwaardig zouden zijn. Hierbij is het volgende van belang.
Vrijwel onmiddellijk nadat [slachtoffer 1] zich door de verdachte betast voelde, heeft zij haar moeder ([getuige 1]) daarover verteld. [getuige 1] heeft verklaard dat ze op dat moment merkte dat er iets mis was; volgens [getuige 1] was [slachtoffer 1] bang. [slachtoffer 1] heeft tegen haar moeder gezegd dat de verdachte haar boven haar kleren had betast. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de verdachte met zijn handen onder haar shirt en in haar onderbroek is geweest en dat hij haar blote borsten en vagina heeft betast. Op een vraag hierover van de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] uitgelegd dat zij het tegenover haar moeder algemeen heeft willen houden, om haar niet te bezorgd te maken. De rechtbank vindt deze uitleg voldoende aannemelijk en is daarom van oordeel dat het hiervoor bedoelde verschil geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]. Daarbij is van belang dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en haar moeder voor het overige op hoofdlijnen met elkaar overeenkomen. De rechtbank constateert verder met de verdediging dat mevrouw [getuige 2] heeft verklaard dat zij op de bewuste ochtend weliswaar met [slachtoffer 1] en [getuige 1] heeft gesproken over dat [slachtoffer 1] van (het gedrag van) de verdachte was geschrokken, maar dat het gesprek niet over ontuchtige handelingen ging. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze enkele verklaring – mede in het licht van het hierna te bespreken steunbewijs – echter evenmin tot de conclusie leiden dat [slachtoffer 1] onbetrouwbaar heeft verklaard.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij in juli 2018 een paar weken bij haar vriendin [betrokkene] (de dochter van [getuige 2]) heeft gelogeerd en dat de verdachte haar in die periode (meermaals) op haar billen, blote borst en vagina heeft aangeraakt. [slachtoffer 2] heeft gedetailleerd aangegeven hoe de verdachte daarbij te werk ging. Aangeefster [getuige 3], de moeder van [slachtoffer 2], heeft verklaard dat [slachtoffer 2] haar heeft verteld dat de verdachte aan haar had gezeten en dat ze toen samen hebben gehuild en geknuffeld. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in de verklaring van [getuige 2] geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar te achten. [getuige 2] bevestigt juist dat [slachtoffer 2] in genoemde periode bij haar heeft gelogeerd en dat de verdachte in die periode met name ‘s avonds en ’s nachts over de vloer kwam.
De tussenconclusie is dat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar en geloofwaardig vindt.
Schakelbewijs als steunbewijs
Vervolgens is de vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Het gebruik van schakelbewijs is alleen mogelijk als de manier waarop de verschillende feiten – in dit geval de ontucht waarover [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [aangever 1] (zie hierna) hebben verklaard – zijn begaan, op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd (
modus operandi) moet dan zodanig overeenkomen in de zaken dat, bijvoorbeeld, de verklaring van de aangeefster van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
Het onderhavige strafdossier bevat niet alleen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], maar ook van [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) en haar moeder: aangeefster [getuige 4]. [aangever 1] heeft verklaard dat zij drie nachten bij haar vriendinnetje [betrokkene] logeerde en dat de verdachte tijdens de tweede en de derde nacht met zijn hand onder haar shirt is gegaan en dat hij haar geslachtsdeel boven haar pyjamabroek heeft betast. Op de derde dag is [aangever 1] naar haar moeder gegaan en heeft zij verteld dat zij door de verdachte was betast. Volgens de verklaring van [getuige 4] heeft [aangever 1] toen verteld dat de verdachte haar boven haar kleren bij haar vagina had aangeraakt en dat de verdachte met zijn had onder haar shirt was gegaan.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [aangever 1], van wie niet is gebleken dat zij van elkaars ervaringen wisten, afzonderlijk van elkaar verklaringen hebben afgelegd die op essentiële en significante punten relevante overeenkomsten vertonen, en waarin eenzelfde modus operandi besloten ligt. Zij hebben alle drie verklaard dat zij tijdens het logeren bij [betrokkene], in het huis van [getuige 2] met wie de verdachte destijds een relatie had, door de verdachte op intieme plekken zijn betast, meestal tijdens de nachtelijke uren. Volgens [slachtoffer 1] ging de verdachte met zijn hand onder haar shirt en in haar onderbroek, waarbij hij haar borsten en vagina heeft aangeraakt. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte haar onder haar shirt bij de borsten heeft aangeraakt, en dat hij over haar vagina heeft gewreven, zowel boven als onder de kleren. De verdachte verrichtte deze handelingen met name ’s nachts. [aangever 1] heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens de eerste nacht over haar vagina (boven de kleren) heeft geaaid en dat hij met zijn handen onder haar shirt is geweest, bij haar buik en verder naar boven. De tweede nacht gebeurde dat laatste weer. [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [aangever 1] hebben dus nagenoeg gelijkluidend verklaard over de plaats, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 1] en [aangever 1] zijn vrijwel direct nadat de verdachte hen op ontuchtige wijze had betast, naar hun moeder gegaan om daarover te vertellen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [aangever 1] (waarin zij verklaren over wat hen is overkomen) kunnen dienen als schakelbewijs voor feit 1. Als steunbewijs voor dit feit geldt bovendien dat [getuige 1] heeft waargenomen dat [slachtoffer 1] erg geëmotioneerd (bang) was toen zij haar moeder over de ontucht vertelde. Voor feit 2 is er, naast de getuigenverklaring van [slachtoffer 2], schakelbewijs in de vorm van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [aangever 1]. Daarbij was namelijk, zoals hiervoor overwogen, sprake van dezelfde modus operandi.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 juli 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het met zijn, verdachtes handen betasten van de blote borsten van voornoemde [slachtoffer 1] en
- het betasten van de blote vagina van voornoemde [slachtoffer 1];
2.
hij op ogenblikken in de periode van 1 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten en/of strelen van de billen van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het betasten en strelen van de blote vagina van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- het betasten en strelen van en knijpen in de blote borsten van voornoemde [slachtoffer 2].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen.
Feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om, naast de algemene voorwaarde, aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden en te bevelen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is volgens de raadsman van belang dat het gaat om relatief oude feiten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende meegewogen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarige vriendinnen van de dochter van zijn toenmalige vriendin. Daarmee heeft hij op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van twee kinderen geschonden, die vanwege hun leeftijd (en hun relatie tot de verdachte) in een zeer kwetsbare positie verkeerden. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij ten opzichte van de slachtoffers had. In het huis van (de moeder van) hun vriendin mochten de slachtoffers veiligheid en geborgenheid verwachten. Daaraan heeft het hen ernstig ontbroken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt ook dat zij lijden onder hetgeen hen is overkomen, waarbij [slachtoffer 2] ook is aangemeld voor traumatherapie. Uit deze slachtofferverklaringen spreekt ook veel verdriet.
Op de bewezenverklaarde feiten kan daarom niet anders worden gereageerd dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 6 oktober 2022 blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke delicten. Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsrapport van 19 april 2022. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers.
Strafoplegging
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend. Daarbij zal het door de reclassering voorgestelde contactverbod (met beide slachtoffers) worden opgelegd. Deze straf is (aanmerkelijk) korter dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank houdt in haar strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, zoals hiervoor overwogen, maar ziet in de (beperkte) frequentie van de gebleken gepleegde ontuchtige handelingen en mede gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken aanleiding om een kortere vrijheidsstraf dan gevorderd op te leggen. Het reclasseringsadvies met betrekking tot de overige bijzondere voorwaarden wordt niet gevolgd, omdat de rechtbank gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – hij woont en werkt deels in Bulgarije – daarin onvoldoende perspectief ziet.
Omdat er, gelet op het aantal gevallen van door de verdachte gepleegde ontucht en de spreiding in de tijd ervan, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde (het contactverbod) dadelijk uitvoerbaar is.
7. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft via haar wettelijk vertegenwoordiger [getuige 3], een vordering tot schadevergoeding van € 1500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 750,-.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- acht de rechtbank billijk, gelet op de aard en de ernst van de gevolgen voor de benadeelde partij, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met immateriële schadevergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht met een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. A.H. de Regt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2022.