3.3.2Bewijsmotivering
Ten aanzien van het verzoek om bewijsuitsluiting
De raadsman heeft betoogd dat het politieverhoor van de getuige [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat dit verhoor in strijd met de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” niet audiovisueel is opgenomen. Dit verweer wordt verworpen.
Voornoemde aanwijzing was vervallen ten tijde van de verhoren van [slachtoffer 2] (op 10 mei 2021). De stelling dat de daarin opgenomen vormvoorschriften zijn geschonden, kan daarom niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Verder is niet gebleken dat een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel is geschonden. De door de raadsman bepleite bewijsuitsluiting is dan ook niet aan de orde.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat, door het ontbreken van een audiovisuele opname van het verhoor (die ondanks het ontbreken van een beleidsregel die dit voorschrijft had kunnen zijn gemaakt), een inbreuk is gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt hij daarin niet gevolgd. De omstandigheid dat het politieverhoor van [slachtoffer 2] niet audiovisueel is opgenomen, is op zichzelf onherstelbaar. Maar [slachtoffer 2] is na haar verhoor bij de politie ook bij de rechter-commissaris gehoord, in bijzijn van de raadsman. De raadsman is daarbij in de gelegenheid gesteld om [slachtoffer 2] (via de rechter-commissaris) te bevragen, en dat heeft hij ook gedaan. De verdediging heeft dus voldoende gelegenheid gehad om de verklaring van [slachtoffer 2] op betrouwbaarheid te toetsen. Door de verdediging is verder niet toegelicht op welke wijze zij in haar mogelijkheden zou zijn beperkt.
Deze zaak gaat om de verdenking van zedenmisdrijven met minderjarigen. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het gaat daarbij namelijk veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen, en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Dat geldt ook voor deze zaak: de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] staan tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. De vraag is of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en of deze voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige moet worden beoordeeld aan de hand van criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid). De rechtbank mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Hiervoor is niet voldoende dat een getuige enkel verklaart over wat het (vermeend) slachtoffer hem over de gebeurtenissen heeft verteld, omdat de bron van die verklaring dan nog steeds die ene getuige is. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op de enkele verklaring van één getuige berusten.
Uitgangspunt: steunbewijs
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld de seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om, in combinatie met andere omstandigheden, als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De raadsman van de verdachte heeft – op de gronden als vermeld in zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – betoogd dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen inconsistent zijn en worden tegengesproken door ander bewijsmateriaal, waardoor deze onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs van de tenlastegelegde feiten te dienen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de politie en de rechter-commissaris gedetailleerd en consistent verklaard over welke handelingen de verdachte bij hen heeft verricht. Deze verklaringen komen op de rechtbank authentiek en betrouwbaar over. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier voor de stelling dat deze verklaringen ongeloofwaardig zouden zijn. Hierbij is het volgende van belang.
Vrijwel onmiddellijk nadat [slachtoffer 1] zich door de verdachte betast voelde, heeft zij haar moeder ([getuige 1]) daarover verteld. [getuige 1] heeft verklaard dat ze op dat moment merkte dat er iets mis was; volgens [getuige 1] was [slachtoffer 1] bang. [slachtoffer 1] heeft tegen haar moeder gezegd dat de verdachte haar boven haar kleren had betast. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de verdachte met zijn handen onder haar shirt en in haar onderbroek is geweest en dat hij haar blote borsten en vagina heeft betast. Op een vraag hierover van de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] uitgelegd dat zij het tegenover haar moeder algemeen heeft willen houden, om haar niet te bezorgd te maken. De rechtbank vindt deze uitleg voldoende aannemelijk en is daarom van oordeel dat het hiervoor bedoelde verschil geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]. Daarbij is van belang dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en haar moeder voor het overige op hoofdlijnen met elkaar overeenkomen. De rechtbank constateert verder met de verdediging dat mevrouw [getuige 2] heeft verklaard dat zij op de bewuste ochtend weliswaar met [slachtoffer 1] en [getuige 1] heeft gesproken over dat [slachtoffer 1] van (het gedrag van) de verdachte was geschrokken, maar dat het gesprek niet over ontuchtige handelingen ging. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze enkele verklaring – mede in het licht van het hierna te bespreken steunbewijs – echter evenmin tot de conclusie leiden dat [slachtoffer 1] onbetrouwbaar heeft verklaard.
[slachtoffer 2] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij in juli 2018 een paar weken bij haar vriendin [betrokkene] (de dochter van [getuige 2]) heeft gelogeerd en dat de verdachte haar in die periode (meermaals) op haar billen, blote borst en vagina heeft aangeraakt. [slachtoffer 2] heeft gedetailleerd aangegeven hoe de verdachte daarbij te werk ging. Aangeefster [getuige 3], de moeder van [slachtoffer 2], heeft verklaard dat [slachtoffer 2] haar heeft verteld dat de verdachte aan haar had gezeten en dat ze toen samen hebben gehuild en geknuffeld. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank in de verklaring van [getuige 2] geen aanleiding om de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar te achten. [getuige 2] bevestigt juist dat [slachtoffer 2] in genoemde periode bij haar heeft gelogeerd en dat de verdachte in die periode met name ‘s avonds en ’s nachts over de vloer kwam.
De tussenconclusie is dat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar en geloofwaardig vindt.
Schakelbewijs als steunbewijs
Vervolgens is de vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en licht dit als volgt toe.
Als er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten dan kunnen de feiten met zogenoemd schakelbewijs toch bewezen worden. Het gaat dan om het gebruik van bewijs van een ander, soortgelijk feit dat als steunbewijs kan dienen. Het gebruik van schakelbewijs is alleen mogelijk als de manier waarop de verschillende feiten – in dit geval de ontucht waarover [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [aangever 1] (zie hierna) hebben verklaard – zijn begaan, op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont. De manier waarop de feiten zijn gepleegd (
modus operandi) moet dan zodanig overeenkomen in de zaken dat, bijvoorbeeld, de verklaring van de aangeefster van het ene feit als steunbewijs voor het andere feit kan dienen.
Het onderhavige strafdossier bevat niet alleen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], maar ook van [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) en haar moeder: aangeefster [getuige 4]. [aangever 1] heeft verklaard dat zij drie nachten bij haar vriendinnetje [betrokkene] logeerde en dat de verdachte tijdens de tweede en de derde nacht met zijn hand onder haar shirt is gegaan en dat hij haar geslachtsdeel boven haar pyjamabroek heeft betast. Op de derde dag is [aangever 1] naar haar moeder gegaan en heeft zij verteld dat zij door de verdachte was betast. Volgens de verklaring van [getuige 4] heeft [aangever 1] toen verteld dat de verdachte haar boven haar kleren bij haar vagina had aangeraakt en dat de verdachte met zijn had onder haar shirt was gegaan.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [aangever 1], van wie niet is gebleken dat zij van elkaars ervaringen wisten, afzonderlijk van elkaar verklaringen hebben afgelegd die op essentiële en significante punten relevante overeenkomsten vertonen, en waarin eenzelfde modus operandi besloten ligt. Zij hebben alle drie verklaard dat zij tijdens het logeren bij [betrokkene], in het huis van [getuige 2] met wie de verdachte destijds een relatie had, door de verdachte op intieme plekken zijn betast, meestal tijdens de nachtelijke uren. Volgens [slachtoffer 1] ging de verdachte met zijn hand onder haar shirt en in haar onderbroek, waarbij hij haar borsten en vagina heeft aangeraakt. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte haar onder haar shirt bij de borsten heeft aangeraakt, en dat hij over haar vagina heeft gewreven, zowel boven als onder de kleren. De verdachte verrichtte deze handelingen met name ’s nachts. [aangever 1] heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens de eerste nacht over haar vagina (boven de kleren) heeft geaaid en dat hij met zijn handen onder haar shirt is geweest, bij haar buik en verder naar boven. De tweede nacht gebeurde dat laatste weer. [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [aangever 1] hebben dus nagenoeg gelijkluidend verklaard over de plaats, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 1] en [aangever 1] zijn vrijwel direct nadat de verdachte hen op ontuchtige wijze had betast, naar hun moeder gegaan om daarover te vertellen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [aangever 1] (waarin zij verklaren over wat hen is overkomen) kunnen dienen als schakelbewijs voor feit 1. Als steunbewijs voor dit feit geldt bovendien dat [getuige 1] heeft waargenomen dat [slachtoffer 1] erg geëmotioneerd (bang) was toen zij haar moeder over de ontucht vertelde. Voor feit 2 is er, naast de getuigenverklaring van [slachtoffer 2], schakelbewijs in de vorm van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [aangever 1]. Daarbij was namelijk, zoals hiervoor overwogen, sprake van dezelfde modus operandi.