7.4Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde affectieschade
Algemeen
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De wet geeft in het vierde lid een limitatieve opsomming van de personen die aanspraak kunnen maken op deze affectieschade. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, van het BW is daarnaast een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
Beoordeling
De rechtbank stelt in het licht van het voorgaande allereerst vast dat de moeder van het slachtoffer op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, van het BW tot de kring van gerechtigden behoort en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Een stiefvader wordt niet genoemd in artikel 6:108, vierde lid BW. Daarom ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of hij een geslaagd beroep kan doen op de hiervoor genoemde hardheidsclausule. Beoordeeld dient te worden of [stiefvader] in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste in de zin van artikel 6:108, derde lid BW wordt aangemerkt. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de stiefvader en de moeder van het slachtoffer een relatie kregen toen het slachtoffer 16 jaar was. In 2009 (toen zij nog steeds 16 jaar was) is hij bij hen gaan wonen en binnen een jaar noemde zij de stiefvader ‘mijn vader’ en ‘pappie’. Daarbij is van belang dat het slachtoffer een vaderfiguur heeft moeten missen in haar jeugd. Een aantal jaar geleden heeft het slachtoffer aan hem gevraagd of zij zijn achternaam kon overnemen. Van het formaliseren van deze wens is het echter vanwege praktische redenen niet gekomen. Hoewel de stiefvader geen vaderrol heeft vervuld in de vormende jaren van het slachtoffer, is voldoende duidelijk geworden dat hij die rol wel ten volle heeft vervuld vanaf 2009 tot aan haar overlijden en dat zij een zeer sterke band hadden samen. Mede gelet op voornoemde aard, duur en intensiteit van de relatie tussen de stiefvader en het slachtoffer acht de rechtbank deze relatie zodanig persoonlijk en nauw, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:108, derde lid, van het BW en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de moeder en de stiefvader rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, hebben geleden door het bewezenverklaarde feit 1. Verder zijn de vorderingen van zowel [moeder van het slachtoffer] als [stiefvader] in overeenstemming met de forfaitaire bedragen van het Besluit vergoeding affectieschade. Bij overlijden van een niet thuiswonend meerderjarig kind, geldt voor de ouder voor de categorie waaronder de stiefvader valt, te weten ‘overige nauwe persoonlijke relaties’ het normbedrag van € 17.500,-. In het geval van zowel de stiefvader als de moeder is vooralsnog alleen het bedrag van € 15.000,- vergoed door de WAM-verzekeraar van de verdachte. De vorderingen van zowel [moeder van het slachtoffer] als [stiefvader] van elk € 2.500,- zullen worden toegewezen.
De gevorderde shockschade
Algemeen
Bij de beantwoording van de vraag of de benadeelde partijen in aanmerking komen voor shockschade, zal de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) als uitgangspunt hanteren. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of zij/hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij/zij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke gebeurtenis;
- de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Volgens de Hoge Raad moet de rechtbank aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer, waarbij niet op voorhand aan één van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als één van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Daar komt bij dat het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok beperkt is tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In het algemeen zal dit slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechtbank op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, de rechtbank tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakt geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op affectieschade. In geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechtbank aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakt geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Beoordeling
De rechtbank stelt in het licht van het voorgaande juridisch kader allereerst vast dat de relatie tussen het slachtoffer en [moeder van het slachtoffer] (moeder), [stiefvader] (stiefvader) en [zus van het slachtoffer] (zus) moet worden aangemerkt als een nauwe en persoonlijke relatie. Verder is van belang dat voor wat betreft de aard en de toedracht van de onrechtmatige daad vaststaat dat het niet de intentie van de verdachte was het slachtoffer aan te rijden of te doden. Door zijn uiterst roekeloze gedrag heeft hij haar dood wel veroorzaakt en daarmee – zoals de raadsvrouw van de benadeelde partijen terecht stelt – heeft hij het kostbaarste dat een mens bezit – het leven – weggenomen. Verder staat vast dat de benadeelde partijen geen getuige zijn geweest van het ongeval. Er is in die zin dus geen sprake geweest van een directe confrontatie. Zij zijn wel naar de plaats van het ongeval toegegaan, nadat het ongeval had plaatsgevonden en nadat het slachtoffer naar het mortuarium is gebracht. Het zien van de ravage en het besef dat hun dochter/zus op een afstand van ongeveer 50 meter van het botsingsvlak is terechtgekomen door de aanrijding, heeft een flinke impact op hen gemaakt. Er heeft diezelfde nacht vervolgens een confrontatie plaatsgevonden met het lichaam van het slachtoffer. Deze confrontatie was niet onverhoeds. De ouders en zus van het slachtoffer zijn naar het mortuarium gegaan en hebben daar het lichaam van het slachtoffer gezien. Het gelaat van het slachtoffer was nog intact maar verder was sprake van een zeer ernstig verwond lichaam. Ook dat heeft natuurlijk veel indruk op hen gemaakt.
Een psychosociaal therapeut ( [naam deskundige] ), die naar het oordeel van de rechtbank als een bevoegde en bekwame deskundige moet worden aangemerkt, heeft bij brief van 9 september 2022 uiteengezet dat de moeder en stiefvader van het slachtoffer bij haar onder behandeling staan, dat er bij beiden sprake is van zware stress en negatieve emoties door de confrontatie met de plaats delict, hun (stief)dochter en de veroorzaker van het ongeval. Dit zou volgens de therapeut ook de verwerking van het verlies blokkeren. Zij stelt de volgende diagnose: psychotrauma en stressgerelateerde stoornissen.
Met betrekking tot de stiefvader is verder een onderzoeksrapport ingebracht van Arq Centrum ’45 van 31 oktober 2022, opgesteld door een GZ-psycholoog. Daarin wordt uiteengezet dat bij de stiefvader de diagnose PTSS is gesteld. Er wordt beschreven dat bij de stiefvader eerst sprake was van veel verdriet wat gaandeweg draagbaar werd en na het lezen van het lijkschouwingsrapport in januari 2022, een enorme boosheid is opgetreden ten aanzien van de verdachte. Daarnaast heeft hij last van beelden die hij creëerde in zijn hoofd na het lezen van voornoemd rapport.
Ten aanzien van de zus van het slachtoffer is ook door een bevoegde en bekwame deskundige, te weten door twee GZ-psychologen, bij brief van 17 oktober 2022 informatie aangeleverd over haar medische situatie. Daarin staat dat zij onder behandeling staat bij [naam praktijk] , dat er op 19 september 2022 een intake heeft plaatsgevonden en de behandelduur is vastgesteld op 8 sessies. Daarbij is uiteengezet dat de zus van het slachtoffer klachten ervaart als gevolg van de confrontatie met de plek van het ongeluk na de aanrijding, de aanblik van het lichaam van haar zus bij het identificeren en het feit dat haar zus uit het leven is gerukt. Er wordt vastgesteld dat sprake is van een persisterende reactie op een psychotrauma met ‘PTSS-achtige’ symptomen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partijen [moeder van het slachtoffer] en [stiefvader] geestelijk letsel hebben opgelopen en dat de verdachte aansprakelijk is voor die shockschade. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank een bedrag van € 10.000,- per persoon billijk. Daarbij heeft de rechtbank mede in overweging genomen dat de moeder en de stiefvader, zoals hiervoor is overwogen, ook de gevorderde affectieschade toegewezen zullen krijgen en al deels vergoed hebben gekregen van de WAM-verzekering.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank ten aanzien van [zus van het slachtoffer] naar billijkheid een bedrag van € 5.000,- toewijzen. Vastgesteld is dat naar aanleiding van het onrechtmatig handelen van de verdachte [zus van het slachtoffer] geestelijk letsel heeft opgelopen en de verdachte hier aansprakelijk voor is.
Conclusie
[moeder van het slachtoffer]
In totaliteit zal de vordering van benadeelde partij, [moeder van het slachtoffer] , worden toegewezen tot een bedrag van € 12.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2021.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij, [moeder van het slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
[stiefvader]
In totaliteit zal de vordering van benadeelde partij, [stiefvader] , worden toegewezen tot een bedrag van € 12.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2021.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij, [stiefvader] niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
[zus van het slachtoffer]
In totaliteit zal de vordering van benadeelde partij, [zus van het slachtoffer] , worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2021.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij, [zus van het slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.