In deze zaak heeft AirHelp GmbH, een rechtspersoon naar buitenlands recht, een vordering ingesteld tegen Public Joint Stock Company Aeroflot-Russian Airlines, ook wel de vervoerder genoemd, vanwege een vertraagde vlucht. De vordering is ingesteld op 29 januari 2021, en betreft een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Suvarnabhumi Airport in Thailand op 1 februari 2019, waarbij de passagier meer dan drie uur vertraging heeft opgelopen. AirHelp heeft de vordering gecedeerd gekregen van de passagier en vordert compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder heeft de vordering betwist en een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden, stellende dat de vertraging het gevolg was van slechte weersomstandigheden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om dit beroep te onderbouwen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet konden worden vermeden, zoals vereist door de relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van AirHelp toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing is genomen op 26 januari 2022 en is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper in aanwezigheid van de griffier.