ECLI:NL:RBNHO:2022:10343

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/15/321627 / FA RK 21-5177
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en afwijzing omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder heeft verzocht om het gezag alleen aan haar toe te kennen, omdat de vader geen contact meer heeft met de minderjarige en niet betrokken is bij de opvoeding. De vader heeft zich niet verzet tegen de beëindiging van het gezag, maar heeft bezwaar gemaakt tegen een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, aangezien de vader sinds begin 2021 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag krijgt. Tevens is besloten dat er geen omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige zal gelden, om te voorkomen dat de minderjarige zich verder afgewezen voelt door zijn vader. De rechtbank heeft hierbij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd, die ook geen omgangsregeling adviseerde. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
GD
zorgregeling / gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/321627 / FA RK 21-5177
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 23 november 2022
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Pool, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Wieringa, kantoorhoudende te Zaandam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 22 oktober 2021;
- een referteverklaring van de vader, ingekomen op 1 november 2021;
- het proces-verbaal van 28 december 2021;
- het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 mei 2022, ingekomen op 31 mei 2022;
- het bericht van de advocaat van de moeder, ingekomen op 23 juni 2022;
- het bericht van de advocaat van de vader, ingekomen op 18 oktober 2022.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 oktober 2022 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. N. Schiettekatte, namens mr. F. Pool
.Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De advocaat van de vader heeft de rechtbank bericht dat de vader om hem moverende redenen niet ter zitting zal verschijnen en dat de raadsman evenmin aanwezig zal zijn.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft de minderjarige erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 31 januari 2018 heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan, door beide partijen ondertekend op 5 november 2017, deel uitmaakt van de beschikking. Ook is bepaald dat de vader aan de moeder ten behoeve van de minderjarige een kinderbijdrage van € 329,-- per maand met ingang van 1 september 2017 moet voldoen.
2.4.
Bij proces-verbaal van 28 december 2021 heeft de rechtbank de Raad verzocht onderzoek te doen naar het gezag en de zorgregeling.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vast te stellen:
- een wijziging van het gezag over voornoemde minderjarige, in die zin dat voortaan het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt;
- een wijziging van het ouderschapsplan van 5 november 2017 en vast te stellen dat de minderjarige eenmaal per veertien dagen op een nader overeen te komen dag in het weekend, van 12.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft en de vader op die dag een gezamenlijke activiteit met de minderjarige onderneemt, althans een zodanige regeling vast te stellen die de rechtbank het meest in het belang van de minderjarige acht.
3.2.
De moeder heeft daartoe aangevoerd dat de vader de zorgregeling al geruime tijd niet meer naleeft en dat de vader in geen enkel opzicht betrokken is bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder acht het in het belang van de minderjarige dat zij met het eenhoofdig gezag wordt belast. Partijen zijn sinds augustus 2019 uit elkaar. Zij zijn destijds een ouderschapsplan overeengekomen. Vanaf medio 2020 heeft de moeder gemerkt dat de band tussen de vader en de minderjarige verslechterde en dat de minderjarige met tegenzin naar de vader ging. De moeder heeft geprobeerd om hulpverlening in te schakelen en heeft tips gekregen van een opvoedcoach. Volgens de moeder heeft zij deze tips aan de vader doorgegeven en hem ingelicht dat partijen een hulpverleningstraject zouden kunnen gaan volgen. De vader was niet bereid om met tips van de hulpverlening aan de slag te gaan en stond niet open voor een hulpverleningstraject.
De moeder is van mening dat de verstandhouding tussen partijen sinds de nieuwe relatie van de vader is verslechterd, omdat hij vanaf 30 januari 2021 tot op heden nauwelijks iets van zich heeft laten horen. Een gevolg hiervan is dat de minderjarige vanaf die datum zijn vader niet meer heeft gezien. De moeder heeft meermaals contact gezocht met de vader met de vraag of hij de minderjarige kan en wil zien. De vader geeft dan echter niet thuis. De minderjarige gaat steeds meer vragen stellen over zijn vader en hij begrijpt niet waarom hij zijn vader niet meer ziet. De moeder voorziet voor in de toekomst problemen op het moment dat de vader belast blijft met het gezag en de moeder overleg moet voeren met de vader. De moeder is van mening dat de minderjarige uiteindelijk klem of verloren zal raken tussen partijen, nu de vader niet betrokken is bij de minderjarige, niet kan aansluiten bij de minderjarige en de gezagsbeslissingen daardoor (vermoedelijk) niet kunnen worden genomen. Volgens de moeder zal hierin binnen afzienbare tijd geen verbetering komen. Ook is er sprake van gewijzigde omstandigheden die wijziging van de zorgregeling rechtvaardigen. De minderjarige verzet zich inmiddels hevig tegen het contact met zijn vader en de moeder heeft hiervoor hulpverlening ingeschakeld.

4.De verdere beoordeling

4.1.
De vader heeft bij monde van zijn advocaat op 18 oktober 2022 de rechtbank bericht dat hij en zijn advocaat niet ter zitting zullen verschijnen. De vader heeft daartoe naar voren gebracht dat hij zich niet verzet tegen wijziging van het gezag. De vader heeft wel bezwaar tegen vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige. De vader is van mening dat de onderlinge verstandhouding van partijen dusdanig slecht is, dat partijen niet in staat zijn om vorm te geven aan een zorgregeling. Volgens de vader zal het vaststellen van een zorgregeling tot situaties leiden die niet in het belang van de minderjarige en de overige betrokkenen zijn.
4.2.
Op 31 mei 2022 is het rapport en advies van de Raad van 10 mei 2022 door de rechtbank ontvangen. De Raad heeft de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag toe te wijzen. De Raad heeft zich onthouden van advies ten aanzien van de zorgregeling, nu de Raad op basis van de beperkte informatie moeilijk kan inschatten welk effect het wel of niet hebben van contact zal hebben op de minderjarige.
Tijdens de zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat het voor de minderjarige erg verdrietig is dat de vader verzuimt om zijn plicht tot omgang na te komen. De vader heeft gezegd dat door de verstandhouding tussen partijen er geen contact kan zijn met de minderjarige, maar de vader heeft zelf ook geen inspanning geleverd om dat te veranderen. De Raad is, gelet op wat er op de zitting is besproken, van mening dat er geen omgangsregeling moet worden vastgelegd, teneinde te voorkomen dat de minderjarige zich verder afgewezen voelt door zijn vader. Ook is de Raad van mening dat de moeder altijd de deur op een kier moet houden, nu je niet weet wat de achterliggende situatie is van de vader waardoor hij uit contact treedt. De Raad adviseert de moeder om dit ook te bespreken met de hulpverlener van de minderjarige (speltherapie).
gezag
4.3.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.
Vaststaat dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, eerste lid, BW, zodat de moeder in haar verzoek kan worden ontvangen.
4.5.
De rechtbank concludeert uit de stukken en hetgeen door de moeder ter zitting naar voren is gebracht dat de vader zich al geruime tijd geleden heeft teruggetrokken en geen contact meer heeft met de moeder en de minderjarige. Gevolg hiervan is dat de minderjarige vanaf begin 2021 zijn vader niet meer heeft gezien of gesproken. Nu partijen niet met elkaar communiceren en de vader niet bereikbaar is voor de moeder ontbreekt de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag. Daarmee bestaat het risico dat de beslissingen over de minderjarige, bijvoorbeeld over de schoolkeuze of medisch handelen, niet met de vereiste spoed kunnen worden genomen. Gelet op de opstelling van de vader zijn er geen aanwijzingen dat partijen in de nabije toekomst wel weer op ouderniveau met elkaar zullen kunnen overleggen over de minderjarige. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat de vader schriftelijk heeft aangegeven dat hij achter het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder staat.
4.6.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat de moeder overeenkomstig haar verzoek met het eenhoofdig gezag wordt belast.
Omgang
4.7.
Wat betreft een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige overweegt de rechtbank als volgt.
4.8.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen de ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht te zijn. De rechtbank betreurt het dat de vader zijn verantwoordelijkheid op dit punt niet neemt. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er geen tekenen zijn dat dit in de nabije toekomst anders zal zijn en dat de vader het contact met de minderjarige afhoudt. De rechtbank acht daarom jn dit geval de omgang tussen de vader en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat moet worden voorkomen dat de minderjarige zich nog meer afgewezen zal voelen door de vader doordat de vader de omgangsregeling niet nakomt. De rechtbank heeft hierbij aansluiting gezocht bij het advies van de Raad tijdens de zitting om in het belang van de minderjarige geen omgangsregeling vast te leggen. Ook de moeder heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hoewel zij dit graag anders zou zien, het op dit moment beter is als er geen omgangsregeling wordt vastgesteld. De moeder wil graag dat de minderjarige contact heeft met zijn vader en zij heeft aangegeven dat zij op het moment dat de vader aangeeft dat hij wel contact wil met de minderjarige, dit niet zal dwarsbomen.
4.10.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [gemeente] ,
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over voornoemde minderjarige toekomt;
5.2.
bepaalt, met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 31 januari 2018, dat tussen de vader en de minderjarige geen omgangsregeling zal gelden;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Cuvelier, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.