Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De zaak in het kort
onder meer” zijn opgenomen. In de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene bepalingen en het van toepassing zijnde huurreglement is niet specifiek bepaald dat alle servicekosten die de Stichting nu heeft opgevoerd, aan de huurder kunnen worden doorbelast. Bovendien heeft de Stichting veel van de opgevoerde posten niet goed uitgesplitst, zodat ook niet beoordeeld kan worden of zich daaronder posten bevinden die partijen wel expliciet overeengekomen zijn. Om die reden komt de kantonrechter tot een lager bedrag aan servicekosten die bij [gedaagde] in rekening kunnen worden gebracht dan de Stichting heeft gevorderd, terwijl ook de verdeelsleutel volgens de kantonrechter anders moet worden vastgesteld.
2.Het procesverloop
3.De feiten
de huurprijs;
de vergoeding voor de onder 6 genoemde bijkomende leveringen en diensten (servicekosten).
reinigingsrechten;
waterlevering en daaraan verbonden kosten;
de verlichting van de binnenplaats;
het onderhoud, stroom- en gasverbruik van de centrale verwarming; de kosten van onderhoud van de warmtemeters en het opnemen daarvan;
het onderhoud, de verlichting en verwarming van de gemeenschappelijke ruimten;
onderhoud en stroomverbruik van het kabelsysteem;
onderhoud van de gemeenschappelijke tuin;
het jaarlijks vegen van de schoorsteen;
het periodiek schoonmaken van de goten;
verwarming
gemeenschappelijke verlichting
bemiddeling bij reparaties
schoonhouden Bordes en Regentenkamer
onderhoud gemeenschappelijke tuinen.”
waterlevering en daaraan verbonden kosten
de verlichting van de binnenplaats
het onderhoud, stroom- en gasverbruik van de centrale verwarming; de kosten van onderhoud van de warmtemeters en het opnemen daarvan
het onderhoud, de verlichting en verwarming van de gemeenschappelijke ruimten.
onderhoud van de gemeenschappelijke tuin
het eventueel vegen van de schoorsteen.
het periodiek schoonmaken van de goot.”
4.De vordering
Instructie voor de opzichter en opzichteres van [het Hofje] te [plaats]” van 18 mei 1953. Daarmee komen de servicekosten van in totaal € 20.536,94 neer op een bedrag van (€ 20.536,94 : 18 =) € 1.140,94 per huurster en daarnaast is [gedaagde] ook een bedrag van € 506,40 verschuldigd ter zake van het gasverbruik voor haar eigen woning. Aangezien [gedaagde] in 2020 (12 x € 130 =) € 1.560,00 aan voorschot heeft betaald, moet zij nu nog (€ 1.560 - € 1.140,94 =) € 87,34 aan servicekosten betalen aan de Stichting. Gelet op het overleg dat partijen hebben gehad en omdat de onderlinge verstandhouding tussen de Stichting en [gedaagde] als verhuurder en huurder niet moet worden beschadigd, vraagt de Stichting geen proceskosten.
5.Het verweer
6.De beoordeling
het bepaalde in artikel 14.1 tot en met 14.7 van de algemene bepalingen’. Niet alleen hebben de algemene bepalingen 2017 geen artikel 14.7, de artikelen 14.1 ev van de algemene bepalingen 2017 gaan ook over een ander onderwerp dan de artikelen 14.1 ev van de algemene bepalingen 2003, zodat de verwijzing in artikel 4.2 niet meer logisch is. Daarbij komt dat de huurovereenkomst in maart 2019 is ondertekend, toen de algemene bepalingen 2017 al beschikbaar waren. Desondanks wordt verwezen naar de algemene bepalingen 2003, die ook ter hand zouden zijn gesteld aan [gedaagde]. Het kan dan ook niet anders dan dat partijen de bedoeling hebben gehad om de algemene bepalingen 2003 van toepassing te verklaren op de huurovereenkomst. Waar in het hierna volgende wordt verwezen naar “
de algemene bepalingen” worden daarom de algemene bepalingen 2003 bedoeld.
onder meer” staan, slaagt niet. Deze omschrijving is te ruim en kan in ieder geval niet zo worden uitgelegd dat de Stichting het overeengekomen servicekostenpakket zelfstandig en zonder toestemming van [gedaagde] kan uitbreiden. De Stichting heeft ook geen andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde] uitdrukkelijk met betaling van de kosten van een beheerder heeft ingestemd. Anders dan de Stichting meent, is in dit geval ook geen reden om het Haviltex-criterium toe te passen aangezien de bewoordingen van de bepalingen in de huurovereenkomst, het huurreglement en de algemene bepalingen een voldoende duidelijke en voor de hand liggende uitleg geven.
Kosten van de huismeester (beheerder)”al is aangegeven, kunnen de kosten van de beheerder niet integraal aan [gedaagde] worden doorberekend. Dit maakt dat de woning van de beheerder bij het bepalen van de verdeelsleutel als aparte woning meetelt. Daarmee komt de verdeelsleutel op 1/19e deel per huurster. De stelling van [gedaagde] dat de woning van de beheerder twee keer zo groot zou zijn, waarmee zij suggereert dat de kosten ten behoeve van die woning daardoor ook twee keer zo hoog zouden zijn, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd en is door de Stichting betwist. De kantonrechter gaat daarom uit van een verdeelsleutel van negentien. Het aandeel van [gedaagde] in de servicekosten bedraagt daarom 1/19e deel.
dat de Stichting over 2020 de door te berekenen servicekosten over 18 huursters omslaat”in deze procedure lastig is af te geven, aangezien de andere 17 huurders geen partij in deze procedure zijn. De kantonrechter ziet daarin aanleiding de verklaring voor recht als volgt te doen dat “
1/19e deel van de over 2020 door te berekenen servicekosten aan [gedaagde] doorberekend mag worden”.
- € 777,29 met betrekking tot de dienstverlening van Ista;
- € 603,88 gasverbruik in de regentenkamer;
- € 350,79 gasverbruik in de hal bij de regentenkamer;
- € 1.744,61 gasverbruik van de (woning van de) beheerder.
de kosten van onderhoud van de warmtemeters en het opnemen daarvan”. Dat betekent dat het aandeel van [gedaagde] € 91,16 bedraagt, zijnde 1/19e deel van (€ 777,29 + € 603,88 + € 350,79 =) € 1.731,96.