ECLI:NL:RBNHO:2022:10312

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/15/319945 / FA RK 21-4258
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap en verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap en een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met een minderjarige. De man en de vrouw, die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, hebben beiden verzocht om ontbinding van dit partnerschap, waarbij zij stelden dat het partnerschap duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, wat een vereiste is voor de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontbinding van het geregistreerd partnerschap toewijsbaar is, gezien de vaststelling dat het partnerschap duurzaam is ontwricht.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Friesland te verhuizen. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw de noodzaak voor deze verhuizing niet heeft aangetoond en dat de belangen van de man en de minderjarige bij regelmatig contact zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij de verhuizing. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen.

Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige heeft de rechtbank bepaald dat deze bij de vrouw zal zijn, onder de voorwaarde dat zij binnen zes maanden terugverhuist naar de regio Enkhuizen. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met de minderjarige. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat partijen werken aan de verbetering van hun communicatie en de zorg voor de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/319945 / FA RK 21-4258
Beschikking van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2022 betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats man] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E. Groot, gevestigd te Heerhugowaard,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats vrouw] , gemeente Noardeast-Fryslân,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.R. Rauwerda, gevestigd te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen op 31 augustus 2021;
- het aanvullende verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen op 20 oktober 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoeken van de man, met bijlagen, ingekomen op 22 april 2022;
- het bericht van de advocaat van de man, met bijlage, ingekomen op 26 september 2022;
- het bericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen op 3 oktober 2022;
- de berichten van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 1 oktober 2022 en op 6 oktober 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Tevens was ter zitting als informant aanwezig [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. De man heeft de brief die hij ter zitting heeft voorgelezen aan de griffier overhandigd.
1.4.
Bij beschikking van 7 oktober 2021 in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure is:
- [de minderjarige] toevertrouwd aan de vrouw;
- bepaald dat [de minderjarige] als volgt bij de man verblijft:
in de even weken:
brengt de vrouw [de minderjarige] op zondag om 17.00 uur bij de man en haalt de vrouw haar op dinsdag 16.00 uur bij de man op;
in de oneven weken:
brengt de vrouw [de minderjarige] op zaterdag om 11.00 uur bij de man en haalt de vrouw haar op dinsdag om 16.00 uur bij de man op;
- aan de man het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning te Enkhuizen toegekend.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op [datum] te [plaats] .
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Ontbinding
2.3.1.
Partijen hebben ontbinding van het geregistreerd partnerschap verzocht. Zij hebben gesteld dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij, al dan niet gezamenlijk, het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
2.3.3.
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, tweede lid, Rv overgelegd. Nu partijen geen overeenstemming hebben over de voorzieningen ten aanzien van [de minderjarige] , acht de rechtbank het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk om een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan te overleggen. Partijen kunnen dan ook worden ontvangen in hun verzoeken tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
2.3.4.
Tussen partijen staat vast dat het geregistreerd partnerschap duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap is dan ook toewijsbaar.
2.4.
Vervangende toestemming verhuizing
2.4.1.
De vrouw heeft haar verzoek ter zitting gewijzigd in die zin dat zij primair verzoekt om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar Friesland, en subsidiair verzoekt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar vast te stellen.
2.4.2.
De rechtbank overweegt dat als ouders samen het gezag over een kind uitoefenen, een ouder voor een verhuizing met dit kind toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechtbank hierover desverzocht een beslissing nemen. Conform vaste rechtspraak dient de rechtbank bij die beslissing niet alleen het belang van het kind, maar alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te nemen en alle belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, haar mening en de mate waarin het kind geworteld is in haar omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
2.4.3.
De vrouw is in juli 2021 met [de minderjarige] naar Friesland vertrokken. De rechtbank maakt uit de Basisregistratie Personen (BRP) op dat [de minderjarige] per 18 oktober 2021 staat ingeschreven op het adres in [woonplaats vrouw] , gemeente Noardeast-Fryslân, waar ook de vrouw is ingeschreven. Feitelijk woont de vrouw met [de minderjarige] in [xx] (Friesland) op een afstand van ongeveer 140 km vanaf [woonplaats man] . Inschrijving op dit adres is niet mogelijk omdat het een recreatiewoning is.
2.4.4.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw toegelicht dat de bevalling van [de minderjarige] veel complicaties met zich heeft meegebracht en zij de eerste zes weken na de geboorte van [de minderjarige] fysiek niet in staat was voor zichzelf en [de minderjarige] te zorgen. Omdat de man veel werkte heeft haar moeder na de bevalling, en ook daarna, een grote rol in de verzorging van [de minderjarige] op zich genomen. In maart 2021 hebben partijen besloten om definitief uit elkaar te gaan. De vrouw heeft de gezamenlijke woning vervolgens verlaten om tijdelijk samen met [de minderjarige] in een woning van een collega in [dorp] te verblijven. Omdat dit voor de vrouw niet vol te houden was en zij de kans kreeg om het chalet van haar vader in Friesland te betrekken, is zij met [de minderjarige] in dit chalet in [xx] (Friesland) getrokken. Op die manier kon de moeder van de vrouw voor [de minderjarige] blijven zorgen op de momenten dat partijen allebei aan het werk waren. Volgens de vrouw was het daarom noodzakelijk om naar Friesland te verhuizen. Ook bevond en bevindt het sociale vangnet van de vrouw en daarmee tevens voor [de minderjarige] zich in Friesland. De vrouw heeft de man altijd gezegd dat zij in geval van verbreking van hun relatie naar Friesland zou teruggaan. Volgens de vrouw stemde de man ermee in dat zij zich permanent met [de minderjarige] in Friesland zou gaan vestigen. Zij woont nu in een vrijstaande woning waar zij zo lang kan blijven als nodig is. De woning is gelegen in een rustige en stabiele woonomgeving waar alle voorzieningen aanwezig zijn. Financieel is de woning ook aantrekkelijk voor de vrouw omdat zij deze van haar vader huurt. In Noord-Holland zal zij een dergelijke woning niet vinden. Ondanks dat het een recreatiewoning is die in principe niet permanent bewoond mag worden, stelt de vrouw dat zij in de woning kan blijven. De gemeente gedoogt de situatie. Ook heeft de vrouw geen netwerk in Noord-Holland en wil zij niet dichtbij de man wonen omdat hij haar grenzen niet respecteert. De man heeft zich verzet tegen een definitieve verhuizing van [de minderjarige] naar Friesland, waardoor de vrouw genoodzaakt is het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing bij de rechtbank in te dienen.
De vrouw benadrukt dat zij de rol van de man in het leven van [de minderjarige] belangrijk vindt.
2.4.5.
De man voert verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek van de vrouw.
Het enkele feit dat de rechtbank [de minderjarige] in het kader van voorlopige voorzieningen aan de vrouw heeft toevertrouwd en zij toen tijdelijk in Friesland logeerde, betekent volgens hem niet dat de rechtbank hiermee heeft bepaald dat [de minderjarige] zich definitief in Friesland mag vestigen. Hij onderstreept dat hij geen toestemming verleent, en ook niet heeft verleend, voor een verhuizing van [de minderjarige] naar Friesland. De man heeft de vrouw in april 2021 niet belemmerd in haar vertrek naar Friesland, omdat er toen rust nodig was en hij daar ruimte voor wilde creëren. De man heeft slechts ingestemd met een tijdelijk verblijf van [de minderjarige] bij de vrouw in Friesland. De man heeft niet ingegrepen om de situatie niet verder te laten escaleren, maar heeft wel telkens aangegeven niet met een definitieve verhuizing te kunnen instemmen. De alternatieven die de man bood (birdnesting, samen een woning huren of kopen) werden door de vrouw afgewezen.
Er is volgens de man geen noodzaak voor de vrouw om naar Friesland te verhuizen. Een verhuizing van Enkhuizen naar Friesland is niet in het belang van [de minderjarige] . Dit heeft namelijk tot gevolg dat op het moment dat [de minderjarige] naar school gaat, zij één van haar ouders aanzienlijk minder zal zien. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het van belang dat zij regelmatig contact heeft met beide ouders. Volgens de man moeten deze belangen van [de minderjarige] prevaleren boven de belangen van de vrouw. Gelet op de afstand en de daarmee samenhangende reistijd wordt de man bij een verhuizing van [de minderjarige] naar Friesland beperkt in de uitvoering van zijn rol als vader van [de minderjarige] . Ook vreest de man dat zijn vaderrol in de toekomst nog verder beperkt zal gaan worden. Als [de minderjarige] in Friesland opgroeit, zal zijn betrokkenheid bij haar en de vriendjes en vriendinnetjes en sportactiviteiten die zij zal gaan krijgen, beperkt zijn.
Overigens acht de man het standpunt van de vrouw dat zij alleen nog maar in Friesland kan wonen onbegrijpelijk. Zij heeft tenslotte gedurende haar leven overal gewoond, in Nederland en in het buitenland. Volgens de man wordt de wens van de vrouw in Friesland te wonen ingegeven door het feit dat haar ouders daar wonen.
Dat de vrouw zich niet veilig bij de man zou voelen begrijpt hij evenmin. Er heeft nooit huiselijk geweld plaatsgevonden. De man erkent dat hij wellicht na de verbreking van de relatie teveel contact heeft gezocht. Dat is met de hulpverlening besproken en is nu niet meer aan de orde. De man heeft een eigen onderneming met bedrijfspand in [woonplaats man] en vaste klanten in de omgeving, waardoor hij gebonden is aan de regio [woonplaats man] .
Tot slot voert de man aan dat de recreatiewoning waar de vrouw in woont niet permanent mag worden bewoond. De gemeente heeft hem aangegeven te zullen gaan handhaven. De woonplek is dus niet zo bestendig als de vrouw doet geloven.
2.4.6.
De Raad heeft tijdens de zitting aangegeven dat allebei de ouders de verzorging van [de minderjarige] goed kunnen vormgeven. Er zijn geen zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de ouders. De Raad acht het van belang dat [de minderjarige] geen last krijgt van de problemen tussen haar ouders en dat er rust komt. De ouders hebben wellicht hulpverlening nodig om de beslissing van de rechtbank over de verhuiswens van de moeder op de juiste manier met hun dochter te delen.
2.4.7.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de zitting niet is komen vast te staan dat de man zijn toestemming heeft gegeven voor een definitieve verhuizing van [de minderjarige] naar Friesland. Het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing met [de minderjarige] zal dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
2.4.8.
De vrouw heeft het recht om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten na de beëindiging van de relatie tussen partijen. Ook heeft de vrouw een belang om te kunnen terugkeren naar de omgeving waar zij is opgegroeid, waar haar familie woont en waar zij een deel van haar sociale netwerk heeft.
Tegenover het belang van de vrouw staat echter het belang van de man en [de minderjarige] dat de man nu en in de toekomst een significante rol in het leven van [de minderjarige] kan blijven spelen. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] , haar persoonlijke ontwikkeling en hechtingsproces is het van groot belang dat zij voldoende tijd kan doorbrengen met haar beide ouders.
2.4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de noodzaak om samen met [de minderjarige] naar Friesland te verhuizen niet aangetoond. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw andere dan de in 2.4.8. genoemde persoonlijke belangen heeft om naar Friesland te verhuizen. De vrouw werkt als manager bij een woningcorporatie in [x] , dichtbij [woonplaats man] en heeft geruime tijd in [woonplaats man] gewoond. Zij heeft gesteld dat er in de regio onvoldoende mogelijkheden voor haar zijn om een eigen woning te vinden, maar zij heeft dit niet onderbouwd.
De vrouw heeft erkend dat het van belang is dat de man een grote rol blijft spelen in het leven van [de minderjarige] , maar zij heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overleg met de man gevoerd over de wijze waarop hij zijn vaderrol zou kunnen vormgeven na de door haar gewenste verhuizing naar Friesland. Dat de vrouw openstaat voor een grote rol van de man in het leven van [de minderjarige] , volgt bijvoorbeeld in het geheel niet uit de door de vrouw verzochte zorgregeling in deze procedure. Dit terwijl de man vanaf het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan - toen [de minderjarige] nog maar tien maanden oud was - de wens te kennen heeft gegeven om te komen tot een gelijkwaardige verdeling van de zorgtaken. Het is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw de man alternatieven heeft geboden om de gevolgen van een verhuizing voor hem en [de minderjarige] te verzachten en/of te compenseren, zoals bijvoorbeeld een ruime zorgregeling voor de man en [de minderjarige] .
De rechtbank overweegt verder dat de rol van de man in het leven van [de minderjarige] door een verhuizing enorm ingeperkt zal worden op het moment dat [de minderjarige] de leeftijd van vier jaar bereikt en zij naar school gaat. Gelet op de enkele reisafstand van 140 km zijn eventuele doordeweekse omgangsmomenten vanaf dat moment moeilijk te realiseren en niet meer in het belang van [de minderjarige] . Bij het ouder worden krijgt [de minderjarige] steeds meer een eigen sociaal leven in de buurt met daarbij behorende activiteiten. Dat betekent dat de zorgregeling met haar vader bij een dergelijke afstand logischerwijs beperkt wordt tot de weekenden, hetgeen de rechtbank niet in het belang van de vader-dochter band acht.
2.4.10.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de belangen van [de minderjarige] en de man bij regelmatig contact met elkaar zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij een verhuizing van [de minderjarige] naar Friesland. Dit betekent dat het primaire verzoek van de vrouw zal worden afgewezen en de vrouw geen vervangende toestemming krijgt voor een verhuizing van [de minderjarige] naar Friesland.
2.5.
Hoofdverblijfplaats
2.5.1.
De man heeft verzocht dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn en dat [de minderjarige] bij haar in de BRP blijft ingeschreven. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat wanneer haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar Friesland wordt afgewezen, zij zal terugverhuizen naar de regio [woonplaats man] zodat ook in dat geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar kan worden bepaald.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepalen, nu zij de hoofdverzorgster is van [de minderjarige] . De man heeft er ook mee ingestemd dat wanneer de vrouw in (de regio) [woonplaats man] zal wonen, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw zal zijn.
2.5.2.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw enige tijd nodig zal hebben om terug naar de regio [woonplaats man] te verhuizen. De rechtbank acht een periode van zes maanden na de datum van deze beschikking een redelijke termijn voor de vrouw om dit te realiseren. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] zal dan ook worden bepaald bij de vrouw onder de voorwaarde dat zij binnen een half jaar is verhuisd naar de regio [woonplaats man] . In het geval niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, wordt de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man bepaald.
2.6.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
Beide partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
2.6.2.
De man verzoekt om in het geval de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw wordt vastgesteld, een reguliere zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] iedere week van zondag 17.00 uur tot woensdag 12.00 uur en een weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijft, dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht.
Ook verzoekt de man te bepalen dat als de vrouw niet in de provincie Noord-Holland woont, zij het halen en brengen van [de minderjarige] voor de omgang op zich dient te nemen.
2.6.3.
De man heeft te kennen gegeven dat hij een grote rol in het leven van [de minderjarige] wil spelen. Hij heeft zijn leven daarop ingericht en wil niets liever dan dat. De man werkt 20 uur per week waarbij hij zijn werktijden zelf kan indelen. De man heeft aangevoerd dat hij op de momenten dat [de minderjarige] bij hem is zelfstandig voor [de minderjarige] zorgt. Hij is hiervoor niet afhankelijk van anderen. De communicatie tussen partijen is inmiddels verbeterd. Het gaat heel goed met [de minderjarige] , en ook tijdens de overdracht gaat het tussen de ouders beter.
2.6.4.
De vrouw verzoekt een zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen die inhoudt dat [de minderjarige] , totdat zij naar de basisschool gaat, eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot maandag 16.00 uur bij de man verblijft en vanaf het moment dat [de minderjarige] naar de basisschool gaat, eenmaal per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 16.00 uur.
De vrouw heeft geen concrete zorgregeling verzocht voor de situatie waarbij [de minderjarige] in de omgeving van [woonplaats man] haar hoofdverblijf zal hebben.
2.6.5.
Volgens de vrouw hebben partijen de afgelopen maanden uitvoering gegeven aan de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking voorlopige voorzieningen van 7 oktober 2021, en is dit moeizaam verlopen. Er wordt teveel flexibiliteit van [de minderjarige] verwacht. De vrouw wil daarom dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar wordt bepaald en dat er een beperkte zorgregeling met de man wordt vastgesteld zodat er minder overdrachtsmomenten plaatsvinden. De vrouw merkt aan [de minderjarige] dat zij last heeft van de vele wisselmomenten tussen partijen. De man weigert hierover met de vrouw in gesprek te gaan als de vrouw haar zorgen uit. Partijen kunnen niet op constructieve wijze met elkaar over [de minderjarige] overleggen.
De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat zij van functie is veranderd binnen de woningcorporatie [x] . Zij kan haar werktijden binnen haar nieuwe functie heel flexibel indelen en hoeft niet meer drie keer in de week op kantoor te zijn. Zij kan haar werktijden aanpassen aan de zorg voor [de minderjarige] en doordeweeks de zorg voor [de minderjarige] volledig op zich nemen. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven een contract van 32 uur per week te hebben waarvan zij 5 uren per week ouderschapsverlof opneemt.
2.6.6.
De rechtbank ziet aanleiding om na te melden zorgregeling vast te stellen. Die is iets beperkter dan de man heeft verzocht, maar beduidend ruimer dan de vrouw voorstelt. De rechtbank heeft geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de man en acht een ruime zorgregeling passend en in het belang van [de minderjarige] . Het is daarbij wel van groot belang dat partijen met behulp van hulpverlening (verder) gaan werken aan de vormgeving van hun gezamenlijk ouderschap en de verbetering van de onderlinge communicatie. Partijen zijn na de beschikking van 7 oktober 2021 via het wijkteam van de gemeente Noardeast-Fryslân een hulpverleningstraject bij In-Menz gestart. Dit traject verloopt moeizaam. Sinds november 2021 is met een hulpverlener een aantal gesprekken gevoerd volgens de SCHIP-aanpak. Ook zijn partijen doorverwezen naar een relatie- en systeemcoach binnen In-Menz waar individuele gesprekken zijn gevoerd. Volgens de vrouw is het de bedoeling dat partijen het traject bij In-Menz volgens de SCHIP-aanpak blijven volgen. De rechtbank begrijpt dat partijen hier allebei voor open staan. De onduidelijkheid over de woonplaats van [de minderjarige] en de zorgregeling zullen er mede voor hebben gezorgd dat het hulpverleningstraject zo moeizaam verloopt. Hopelijk brengt deze beslissing rust, waarna partijen zich weer kunnen richten op het hulpverleningstraject. Partijen hebben aangegeven hiervoor open staan, ook nadat de beslissing in de onderhavige zaak is genomen. Het is van groot belang voor [de minderjarige] dat partijen zich daarvoor ten volle zullen inzetten. De rechtbank vertrouwt erop dat partijen zich zo spoedig als mogelijk zullen aanmelden bij het wijkteam van de gemeente Enkhuizen en dat zij de overdracht van het wijkteam van de gemeente Noardeast-Fryslând naar het wijkteam van de gemeente Enkhuizen in overleg met elkaar (en met de desbetreffende wijkteams) zullen vormgeven.
2.6.7.
De rechtbank acht het van belang dat zolang de vrouw nog in Friesland woont, de omgang tussen de man en [de minderjarige] eindigt om 16.00 uur in plaats van om 17.00 uur. Dit in verband met de reistijd en de drukte op de weg.
2.6.8.
Indien de vrouw niet binnen zes maanden met [de minderjarige] is verhuisd en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zal zijn, zullen partijen in overleg moeten treden over de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw. De rechtbank acht het prematuur om daar op dit moment al een uitspraak over te doen en gaat ervan uit dat partijen hier afspraken over kunnen maken, zo nodig samen met de hulpverlening.
Vakantie- en feestdagen
2.6.9.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen hebben partijen zich in de procedure allebei uitgebreid uitgelaten. De rechtbank zal vaststellen dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte dienen te worden verdeeld, zonodig met behulp van hulpverlening.
Halen en brengen
2.6.10.
De vrouw heeft zich niet verweerd tegen het verzoek van de man te bepalen dat zij [de minderjarige] zal halen en brengen wanneer zij nog niet in de provincie Noord-Holland woont. De vrouw heeft te kennen gegeven dat zij geen probleem heeft met het halen en brengen van [de minderjarige] naar haar vader en dat zij het in het belang van [de minderjarige] acht dat zij daarvoor zorg draagt. Daarbij is de vrouw werkzaam in [x] waardoor het vaak ook praktisch is dat zij de reisbewegingen met [de minderjarige] maakt. De rechtbank zal derhalve bepalen dat zolang de vrouw niet in de provincie Noord-Holland woonachtig is, zij het halen en brengen van [de minderjarige] voor de omgang op zich neemt.
2.7.
Basisschool [de minderjarige]
2.7.1.
De man heeft voorts verzocht te bepalen dat zodra [de minderjarige] naar de basisschool gaat zij deze in [woonplaats man] of in een straal van 10 km daaromheen dient te bezoeken. De vrouw heeft verzocht om afwijzing van dit verzoek.
2.7.2.
In het hiervoor overwogene ligt besloten dat [de minderjarige] in de omgeving van [woonplaats man] naar de basisschool zal gaan, nu zij daar haar hoofdverblijfplaats zal hebben. De keuze voor een basisschool zullen partijen te zijner tijd samen moeten maken. De rechtbank zal dit verzoek van de man afwijzen.
2.8.
Woning
2.8.1.
De man heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
2.8.2.
De vrouw heeft verzocht dit verzoek van de man toe te wijzen.
2.8.3.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu de vrouw met dit verzoek heeft ingestemd en het verzoek op de wet is gegrond.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen, aangegaan te [plaats] op [datum] ;
3.2.
wijst af het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , naar Friesland;
3.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw is onder de voorwaarde dat de vrouw binnen zes maanden na de datum van deze beschikking met [de minderjarige] is terugverhuisd naar de regio Enkhuizen;
3.4.
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van voornoemde minderjarige als volgt vast:
* [de minderjarige] verblijft bij de man:
  • iedere week van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur en een weekend in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, met dien verstande dat de omgang eindigt om 16.00 uur zolang de vrouw nog niet met [de minderjarige] is terugverhuisd naar de regio Enkhuizen;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg door partijen te bepalen;
waarbij de vrouw, zolang zij niet in de provincie Noord-Holland woont, het halen en brengen van [de minderjarige] voor de omgang op zich neemt;
3.5.
bepaalt dat indien de vrouw niet aan de voorwaarde zoals vermeld in 3.3. heeft voldaan, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zal zijn;
3.6.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] [woonplaats man] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.7
verklaart de beslissingen in 3.3, 3.4., 3.5. en 3.6. uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, en mr. M.A.J. Berkers en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, allen (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Spanjaard als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.