In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 12 januari 2022 een vonnis in incident uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s., over een strook grond van ongeveer 40 m2 met de bestemming 'tuin'. De gedaagden vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, omdat de waarde van de vordering naar hun mening onder de competentiegrens van € 25.000,- ligt. De eisers daarentegen stellen dat de vordering een onbepaalde waarde betreft, omdat zij een verklaring voor recht vorderen dat zij rechthebbende eigenaren zijn van de grond en dat de gedaagden deze grond onrechtmatig in gebruik hebben.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de waarde van de vordering inderdaad onder de € 25.000,- ligt. De gedaagden hebben een indicatie van een makelaar overgelegd die de waarde van de grond op € 50 à € 150 per m2 schat, en de eisers hebben deze waarde onvoldoende gemotiveerd betwist. Zelfs bij een verdubbeling van de geschatte meterprijs zou de waarde van de grond nog steeds onder de competentiegrens blijven. Daarom heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar de kantonrechter.
In de beslissing heeft de rechtbank de vordering van de gedaagden toegewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De proceskosten zijn begroot op € 563,00 aan salaris advocaat. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. De zaak is vervolgens doorverwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter zal beslissen over de verdere procedure.