ECLI:NL:RBNHO:2022:10226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
9070620
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens vertraging van vlucht

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdroff, een vordering ingesteld tegen de vervoerder Egyptair wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Dubai via Caïro op 23 en 24 december 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging minder dan drie uur bedroeg, waardoor volgens hen geen recht op compensatie zou bestaan.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de relevante jurisprudentie, waaronder het Sturgeon-arrest, in overweging genomen. De rechter oordeelt dat de passagiers voldoende hebben aangetoond dat hun vlucht met meer dan drie uur vertraging is aangekomen. De vervoerder heeft onvoldoende bewijs geleverd om de stelling van de passagiers te weerleggen. Daarom heeft de kantonrechter de vordering tot betaling van de hoofdsom toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.126,70 aan de passagiers, inclusief proceskosten en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting door mr. S.N. Schipper, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9070620 \ CV EXPL 21-1493
Uitspraakdatum: 29 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige],
3.
[eiser 4],allen wonende te [plaats 1],
4.
[eiser 5],
5.
[eiser 6],beiden wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdroff (EUClaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Egyptairgevestigd te Caïro (Egypte)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 7 december 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Caïro International Airport (Egypte) naar Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) op 23 en 24 december 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Passagier sub 2 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- €1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 300,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat de vlucht in kwestie gepland stond om 03:45 uur lokale tijd in Caïro aan te komen. Het toestel is uiteindelijk om 06:34 uur lokale tijd geland met een vertraging van 2 uur en 49 minuten. Nu de vertraging minder dan drie uur bedraagt, hebben de passagiers geen recht op compensatie.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Gelet op het Sturgeon arrest van 19 november 2009 (ECLI:NL:XX:2009:BK4714) kunnen passagiers van vertraagde vluchten in beginsel aanspraak maken op compensatie indien hun vlucht met een vertraging van drie uur of meer de eindbestemming bereikt. Uit het Germanwings-arrest volgt dat het begrip „aankomsttijd”, dat wordt gebruikt tot bepaling van de omvang van de door de luchtreizigers geleden vertraging, duidt op het tijdstip waarop ten minste een vliegtuigdeur opent, met dien verstande dat de passagiers op dat tijdstip het toestel kunnen verlaten.
5.3.
De passagiers hebben, onder verwijzing naar verschillende bronnen, voldoende gesteld en onderbouwd dat vlucht MS910 op 24 december 2018 om 06:46 (dan wel 06:45) uur lokale tijd met 3 uur (dan wel 3 uur en 1 minuut) vertraging in Dubai is aangekomen. De vervoerder heeft ter betwisting van deze stelling een movement-bericht overgelegd. In het bericht staat opgenomen: “EA0234”. De letters “EA” staan voor “Estimated Time of Arrival”. Volgens de vervoerder is de verwachte aankomsttijd in het onderhavige geval gelijk aan de daadwerkelijke aankomsttijd. Dit blijkt echter nergens uit. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder de stelling van de passagiers onvoldoende heeft betwist, en komt derhalve niet toe aan het bewijsaanbod van de vervoerder.
5.4.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de eisende partij in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.8.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.126,70, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 24 december 2018, en over € 326,70 vanaf 7 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 240,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter