ECLI:NL:RBNHO:2022:10206

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
9716034 \ CV EXPL 22-1087
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en schadevergoeding bij renovatie badkamer

In deze zaak heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens ontevredenheid over de renovatie van haar badkamer, uitgevoerd door gedaagde. De renovatie vond plaats tussen juni en oktober 2020, waarbij eiseres zelf materialen heeft aangeschaft en gedaagde werkzaamheden heeft verricht. Eiseres heeft in juni 2021 haar onvrede geuit over de kwaliteit van het werk en gedaagde in gebreke gesteld. Gedaagde heeft echter geen herstelwerkzaamheden verricht en eiseres heeft uiteindelijk een andere aannemer ingeschakeld om de badkamer opnieuw te renoveren. Eiseres vordert schadevergoeding van gedaagde ter hoogte van € 19.826,34, bestaande uit kosten voor de tweede renovatie en andere schadeposten. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij het werk naar behoren heeft uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat gedaagde tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. De klachten van eiseres zijn niet tijdig en niet voldoende onderbouwd. De vordering wordt afgewezen, en eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9716034 \ CV EXPL 22-1087 BL
Uitspraakdatum: 5 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M. Maasdam
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijfsnaam 1]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand (mr. M. Barendregt)

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 17 februari 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 11 augustus 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 8 juli 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een eenmanszaak en verricht installatiewerkzaamheden. Partijen kennen elkaar al meer dan 10 jaar. In die periode heeft [gedaagde] verschillende installatiewerkzaamheden in opdracht van [eiseres] uitgevoerd.
2.2.
In juni 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten, op basis waarvan [gedaagde] renovatiewerkzaamheden heeft verricht in de badkamer van [eiseres] . Ten behoeve daarvan heeft [eiseres] zelf vloer- en wandtegels, kasten, douchewanden, een wastafel en een bad gekocht. Verder heeft [gedaagde] in opdracht van [eiseres] een CV installatie geleverd en in de woning geplaatst.
2.3.
De werkzaamheden zijn door [gedaagde] verricht in de periode van 23 juni tot en met 12 oktober 2020. De facturen van [gedaagde] met een totaalbedrag van € 10.182,86 zijn door [eiseres] betaald.
2.4.
Op 18 juni 2021 heeft [naam 1] namens [eiseres] een brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin is meegedeeld dat [eiseres] niet tevreden is over het werk van [gedaagde] . Daarbij is een overzicht gegeven van werkzaamheden die volgens [eiseres] niet (geheel) zijn uitgevoerd, werkzaamheden die ondeugdelijk zijn uitgevoerd, en werkzaamheden die niet conform gemaakte afspraken zijn uitgevoerd. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om binnen 30 dagen het werk af te maken en de genoemde gebreken te herstellen. Verder is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor schade die in de woning van [eiseres] is ontstaan, en is hem een termijn van 16 dagen gegeven om een schadevergoeding van € 4.922,50 te betalen.
2.5.
[gedaagde] heeft geen (herstel)werkzaamheden voor [eiseres] verricht en geen schadevergoeding aan haar betaald.
2.6.
Op 24 november 2021 heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) op verzoek van [eiseres] in kaart gebracht wat er volgens hem mankeert aan de door [gedaagde] uitgevoerde renovatiewerkzaamheden, en haar aangeboden om de badkamer te slopen, leidingwerk aan te passen, een nieuwe zandcementvloer te leggen, compleet nieuw te betegelen en stuc- en kitwerkzaamheden te verrichten.
2.7.
Op 6 januari 2022 heeft [naam 2] van [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) in opdracht van [eiseres] onderzoek gedaan naar de staat van de door [gedaagde] gerenoveerde badkamer. Van dit onderzoek heeft [bedrijfsnaam 2] een schriftelijke rapportage gemaakt. [gedaagde] is niet uitgenodigd om bij het onderzoek van [bedrijfsnaam 2] aanwezig te zijn.
2.8.
Uit het rapport van [bedrijfsnaam 2] blijkt dat [eiseres] onderzoek wenste naar aanleiding van ‘holle vloer- en wandtegels’, en dat de voorgelegde vraag luidt of het door [gedaagde] geplaatste materiaal op de juiste wijze is aangebracht. Verder heeft [eiseres] bij [bedrijfsnaam 2] aangegeven dat er een probleem is met de afvoer. [bedrijfsnaam 2] heeft een visuele inspectie uitgevoerd, vochtmetingen en endoscopisch onderzoek gedaan.
2.9.
Onder ‘Bevindingen’ staat in het rapport van [bedrijfsnaam 2] dat het overgroot gedeelte van de tegelvloer en de wandtegels plaatselijk hol klinkt. Verder schrijft [bedrijfsnaam 2] dat hij de afvoer van de standleiding endoscopisch heeft onderzocht op verstopping, dat de afvoer de voorgaande avond door een loodgieter was vrijgemaakt en dat er dus nu geen verstopping waarneembaar is. Verder vermeldt het rapport:
“Vastgesteld is dat de afvoer van het riool niet op afschot ligt. De kans op verstoppingen wordt groot geacht.”
2.10.
De conclusie van [bedrijfsnaam 2] luidt als volgt:
“De resultaten uit de inspectie van de visuele opname geven aanleiding om te veronderstellen dat de badkamervloer alsmede de bijbehorende cementdekvloer er volledig uitgehaald dient te worden. Waardoor de bestaande wandtegels niet meer kunnen worden hergebruikt en ook dienen te worden vervangen. Volgens mevrouw [eiseres] was de afspraak dat de vloer rolstoel toegankelijk moest worden omdat het vermoeden bestaat dat mevrouw in een rolstoel terecht komt door haar ziekte. De installateur is op de hoogte van mevrouw haar gezondheid. (Dit heeft verder geen betrekking tot het advies was ik mevrouw [eiseres] ga geven.)Daarnaast moet de afvoer in de wand opnieuw worden aangelegd om verstopping in de toekomst te voorkomen wat betreft normaal gebruik van de afvoer.”Ten slotte luidt het advies van [bedrijfsnaam 2] om de hele badkamer te laten demonteren en opnieuw aan te leggen. Alleen dan kunnen er geen verdere problemen ontstaan met betrekking tot lekkage en breuken in de tegels, aldus [bedrijfsnaam 2] .
2.11.
Op 10 januari 2022 heeft [bedrijf] een offerte aan [eiseres] uitgebracht van € 13.534,85 voor een totaalrenovatie van haar badkamer.
2.12.
Op 21 januari 2022 heeft mr. Maasdam een brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin wordt verwezen naar de hiervoor genoemde brief van [naam 1] van 18 juni 2021, en meegedeeld dat [eiseres] het vertrouwen in [gedaagde] heeft opgezegd en een bouwkundig bureau heeft ingeschakeld om vast te stellen waaruit de schade bestaat. De schade is (onder verwijzing naar bijlagen) door [eiseres] begroot op € 17.873,62, en [gedaagde] is gesommeerd om dit bedrag uiterlijk op 4 februari 2022 te betalen.
2.13.
In een e-mail van 28 januari 2022 van [naam 3] wijst [gedaagde] iedere aansprakelijkheid van de hand.
2.14.
Op 7 februari 2022 heeft [eiseres] opdracht gegeven aan [bedrijf] om haar badkamer opnieuw te renoveren. [bedrijf] heeft de werkzaamheden uitgevoerd samen met [bedrijfsnaam 3] , en de werkzaamheden zijn inmiddels voltooid.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 19.826,34. Dit is het totaalbedrag van door [eiseres] overgelegde offertes van [bedrijf] (€ 13.534,82), [bedrijfsnaam 6] (€ 1.914,30), [bedrijfsnaam 7] (€ 1.308,00) en [bedrijfsnaam 5] (€ 450,00), en een (niet onderbouwd) bedrag van € 665,50 voor ‘herstelkosten bad’, vermeerderd met een bedrag van € 1.953,72 voor buitengerechtelijke kosten. [eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en geen gehoor heeft gegeven aan de sommatie tot nakoming, zodat [gedaagde] de door [eiseres] geleden schade moet vergoeden.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daarvoor aan – samengevat – dat hij het opgedragen werk naar behoren heeft uitgevoerd, en dat [eiseres] het werk na de oplevering in oktober 2020 ook heeft aanvaard of in ieder geval daarover niet binnen een redelijke termijn heeft geklaagd, zodat [gedaagde] is ontslagen van aansprakelijkheid voor zichtbare gebreken en voor gebreken die [eiseres] had moeten ontdekken. Verder betwist [gedaagde] dat hij aansprakelijk is voor schade aan het bad en in de woning van [eiseres] . Ook verweert [gedaagde] zich tegen de hoogte van het door [eiseres] gevorderde bedrag.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Het gaat in deze zaak om de badkamer van [eiseres] , die in 2020 door [gedaagde] is gerenoveerd. Ongeveer 1,5 jaar later heeft [eiseres] haar badkamer opnieuw volledig laten renoveren, dit keer door [bedrijf] . Het door [gedaagde] uitgevoerde werk is toen afgebroken en opnieuw gedaan, en de werkzaamheden die [gedaagde] nog niet had verricht zijn alsnog uitgevoerd. [eiseres] vordert de kosten voor de tweede renovatie als schadevergoeding van [gedaagde] . Daarnaast vordert [eiseres] vergoeding van schade die is ontstaan toen [gedaagde] in oktober 2020, samen met een door hem ingeschakelde derde, heeft geprobeerd het door [eiseres] gekochte bad via de trap naar boven te transporteren.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst die zij zijn aangegaan kwalificeert als aanneming van werk. Ook staat niet ter discussie dat zij bij het sluiten van de overeenkomst geen vastomlijnde werk- en prijsafspraken hebben gemaakt. [gedaagde] heeft gewerkt op regiebasis en [eiseres] was nauw betrokken bij de verbouwing in de door haar bewoonde woning. Zij heeft de gebruikte materialen gedeeltelijk zelf aangeschaft. Verder heeft [eiseres] zelf ook (voorbereidende) werkzaamheden in de badkamer verricht, daarbij geholpen door familieleden en vrienden. Achtereenvolgens op 16 juli, 2 augustus, 16 augustus, 7 september, 25 september en 7 oktober 2020 heeft [gedaagde] gefactureerd voor door hem uitgevoerde werkzaamheden en gebruikte materialen, onder verwijzing naar bij de facturen gevoegde specificaties. Op 12 oktober 2020 heeft [gedaagde] voor het laatst werkzaamheden bij [eiseres] thuis verricht, en op 19 oktober 2020 heeft [eiseres] de laatste 2 facturen van [gedaagde] betaald en hebben partijen voor het laatst contact gehad. De badkamer was toen nog niet helemaal klaar. Het bad was nog niet geplaatst en er moesten nog wat (ondergeschikte) afwerkingswerkzaamheden gedaan worden. [eiseres] heeft [gedaagde] niet gevraagd dit werk nog uit te voeren, en [gedaagde] heeft hiervoor ook niets in rekening gebracht.
4.3.
[eiseres] is ontevreden over het door [gedaagde] uitgevoerde werk. De dagvaarding is summier, en vermeldt niet of nauwelijks waaruit de klachten van [eiseres] precies bestaan. Zonder nadere toelichting wordt verwezen naar een verslag van [eiseres] zelf, waarin zij de gang van zaken rondom de badkamerrenovatie uitgebreid omschrijft. Dit verslag is ongedateerd, maar gezien de inhoud kan worden aangenomen dat het in of omstreeks november 2020 door [eiseres] is opgesteld. In algemene zin beklaagt [eiseres] zich erover dat zij zelf meer voorbereidend werk heeft moeten doen dan voorzien, dat het werk veel langer heeft geduurd dan de door [gedaagde] genoemde 4 weken, en dat de communicatie met [gedaagde] te wensen overliet. [gedaagde] heeft dit deels erkend, en op de zitting toegelicht dat hij in de betreffende periode te kampen had met serieuze gezondheidsproblemen, zoals ook blijkt uit het verslag van [eiseres] . Het in deze procedure door [eiseres] gevorderde bedrag ziet echter niet op de hiervoor genoemde algemene klachten, zodat de kantonrechter hier verder aan voorbij gaat.
4.4.
Voor het eerst op 18 juni 2021 (8 maanden na het laatste contact tussen partijen) heeft [eiseres] bij [gedaagde] geklaagd over de kwaliteit van zijn werk. Voor zover [gedaagde] zich erop beroept dat [eiseres] hiermee niet heeft voldaan aan haar klachtplicht zoals bedoeld in artikel 6:89 BW slaagt dit beroep niet, omdat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] door het late moment van klagen in zijn belangen is geschaad.
4.5.
In de brief van 18 juni 2021 zijn de klachten van [eiseres] gespecificeerd en is aan [gedaagde] een termijn gegeven om het werk af te maken c.q. te herstellen. Hier is [gedaagde] niet op ingegaan. De volgende brief van de kant van [eiseres] is die van mr. Maasdam van 21 januari 2022. Daarin deelt [eiseres] aan [gedaagde] mee dat zij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Dit is een zogenoemde omzettingsverklaring. [1] In deze brief zijn in aanvulling op de brief van 18 juni 2021 geen concrete nieuwe klachten vermeld, en wordt ter onderbouwing van de gebreken en schade verwezen naar meegezonden bijlagen (vermoedelijk het rapport van [bedrijfsnaam 2] en de onder de vordering genoemde offertes). Omdat ook in de dagvaarding geen concreet overzicht is gegeven van de gebreken waarop de schadevordering van [eiseres] ziet, zal de kantonrechter bij zijn beoordeling – net als [gedaagde] – aansluiten bij het overzicht uit de brief van 18 juni 2021 van de vorige gemachtigde van [eiseres] . In aanvulling daarop wordt de ter zitting besproken afvoerproblematiek beoordeeld.
Niet (geheel) uitgevoerde werkzaamheden
4.6.
[eiseres] stelt in de brief van 18 juni 2021 dat 1) de betegeling rondom het kozijn niet is afgewerkt, 2) de tegelvloer bij de deuropeningen niet is afgewerkt en 3) de ruimte boven de deur op de overloop niet is afgewerkt. [gedaagde] betwist dit niet. Verder staat vast dat [gedaagde] het door [eiseres] gekochte bad niet in de badkamer heeft geplaatst. [eiseres] heeft de hiervoor genoemde werkzaamheden alsnog door [bedrijf] laten verrichten. De kosten daarvoor maken (een niet nader gespecificeerd) onderdeel uit van het offertebedrag van [bedrijf] , dat in deze procedure als schade wordt gevorderd.
4.7.
[gedaagde] voert aan dat hij niets aan [eiseres] in rekening heeft gebracht voor niet verrichte werkzaamheden. Dit is op de zitting door [eiseres] erkend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daarmee niet worden aangenomen dat [eiseres] schade heeft geleden doordat [gedaagde] genoemde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd.
De wand- en vloertegels
4.8.
Verder is [gedaagde] op 18 juni 2021 in gebreke gesteld ter zake wand- en vloertegels die op meerdere plaatsen los zouden zitten en in geluid verschillen als er bijvoorbeeld op geklopt wordt. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij zowel de vloer- als wandtegels correct heeft aangebracht. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij het zogenoemde ‘buttering-floating systeem’ heeft gebruikt, hetgeen betekent dat zowel de ondergrond als de tegel wordt ingesmeerd met lijm en beide delen vervolgens worden samengevoegd. Ter onderbouwing daarvan verwijst [gedaagde] naar de door hem overgelegde foto’s van zijn werk bij [eiseres] . Verder zegt [gedaagde] dat de badkamervloer met vloerverwarming, gezien de wijze waarop deze is opgebouwd, plaatselijk hol kan klinken, maar dat dit niet betekent dat de tegels onvoldoende verlijmd zijn. Als dat het geval was, dan zouden er scheuren in de voegen te zien moeten zijn, en daarvan is niet gebleken, ook niet bij het onderzoek door [bedrijfsnaam 2] , aldus [gedaagde] . Verder voert [gedaagde] aan dat als de eerste 8-12cm van de vloertegel aan de kant van de overloop niet gelijmd zou zijn, zoals [eiseres] stelt, daar een ‘wip-effect’ zou zijn ontstaan als je erop staat, waardoor de tegel aan de andere kant omhoog zou zijn gekomen of zou zijn gebarsten, hetgeen niet is gebeurd.
4.9.
Het ligt op de weg van [eiseres] om aan te tonen dat [gedaagde] gebrekkig tegelwerk heeft geleverd. Daarin is zij niet geslaagd. [eiseres] schrijft in haar eerdergenoemde verslag (onder verwijzing naar film- en audiobestanden gedateerd 30 oktober 2020, genaamd ‘ontdekking losliggende tegels’ en ‘vastleggen geluid van ploppende tegels’, die in deze procedure niet zijn overgelegd) dat ze kloppend op de tegels verschillend geluid hoort, en dat dit haar
het vermoedengeeft dat de tegelvloer niet correct vast ligt en binnenkort de voegen en/of tegels los zullen breken. Van daadwerkelijk losgelaten of gebroken tegels en/of gescheurde voegen was toen kennelijk dus geen sprake. [gedaagde] wijst er terecht op dat ook [bedrijfsnaam 2] , ruim een jaar nadat de badkamer door [eiseres] in gebruik is genomen en bij haar het vermoeden ontstond dat de tegels niet goed vast lagen, alleen de holle klank heeft gehoord, maar geen schade aan tegels heeft geconstateerd, en dat [bedrijfsnaam 2] bij visuele inspectie van de voegen uitdrukkelijk geen scheurvorming heeft waargenomen. Van dergelijke schade blijkt ook niet uit de door [bedrijf] opgestelde stukken.
4.10.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] heeft [eiseres] onvoldoende aangevoerd om te kunnen aannemen dat [gedaagde] is tekortgeschoten bij het leggen van de tegels. Gelet op het verweer van [gedaagde] is het enkele feit dat de tegels plaatselijk hol klonken daarvoor onvoldoende.
4.11.
Verder klaagt [eiseres] er voor het eerst in de brief van 18 juni 2021 over dat er een onaanvaardbaar kleurverschil in het voegwerk zit, en dat de zijwand van de douchehoek in strijd met een gemaakte afspraak is voorzien van witte in plaats van antracietgrijze tegels. Op deze punten volgt de kantonrechter [gedaagde] in zijn stelling dat [eiseres] dit werk (stilzwijgend) heeft aanvaard. Het tegelwerk is door [gedaagde] verricht in augustus/september 2020. De kleurverschillen waarover [eiseres] klaagt zijn zodanig in het oog springend, dat wanneer daarover niet kort na afronding van het werk gerappelleerd is, aangenomen kan worden dat [eiseres] dit heeft aanvaard, zodat die werkzaamheden als opgeleverd beschouwd moeten worden, en [gedaagde] is ontslagen van aansprakelijkheid. [2] Daarmee kan de vraag of partijen hebben afgesproken dat in de douchehoek alleen antracietgrijze tegels gebruikt zouden worden, hetgeen [gedaagde] betwist, in het midden blijven.
Geen zitbankje in de douchehoek
4.12.
Ook voor het verwijt dat [gedaagde] geen zitbankje in de douchehoek heeft geplaatst geldt dat [eiseres] dit (stilzwijgend) heeft aanvaard. Bovendien staat vast dat [gedaagde] niets aan [eiseres] in rekening heeft gebracht voor een niet geplaatst zitbankje, zodat van schade op dit punt niet is gebleken, nog los van het feit dat uit niets blijkt dat een zitbankje onderdeel uitmaakt van het door [eiseres] aan [gedaagde] opgedragen werk.
De hoogte van de badkamervloer en van het toilet
4.13.
In de brief van 18 juni 2021 beklaagt [eiseres] zich over de hoogte van de opgeleverde badkamervloer. Zij stelt dat een vloerhoogte van maximaal 7 cm met [gedaagde] is afgesproken, terwijl de vloer aan de kant van de overloop 9 cm hoog is geworden en aan de kant van het bad 13 cm (aldus [eiseres] in haar verslag en [naam 1] in de brief van 18 juni 2021), althans 13 cm aan de overloopzijde en 15 cm aan de zijde van het bad (aldus mr. Maasdam in zijn brief van 21 januari 2022). [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij de vloer heeft gerealiseerd in overeenstemming met de opdracht en in het bijzijn van [eiseres] , en betwist dat een maximale vloerhoogte is afgesproken. Volgens [gedaagde] kan de totale vloerhoogte ook nooit 7 cm zijn, omdat de door hem in de vloer geplaatste Easy Drain al 7 cm diep is.
4.14.
De bewijslast van de gestelde afspraak over een maximumvloerhoogte rust op [eiseres] . In de dagvaarding wordt op dit punt alleen aangevoerd dat [gedaagde] weet dat [eiseres] de ziekte MS heeft en mogelijk in de toekomst in een rolstoel terecht kan komen, zodat [eiseres] op zijn vingers kan natellen dat de vloer veel te hoog is. Het feit dat de door [gedaagde] gerealiseerde vloerhoogte ongemak zou kunnen veroorzaken bij een eventuele toekomstige invaliditeit van [eiseres] is echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt, in de nakoming waarvan [gedaagde] is tekortgeschoten. In de dagvaarding is niet toegelicht hoe de gestelde afspraak tot stand zou zijn gekomen. Ook het eerdergenoemde verslag van [eiseres] van november 2020 vermeldt hierover niets. In de brief van 21 januari 2022 schrijft mr. Maasdam dat aan de hand van een tekening precies met [gedaagde] is afgesproken aan welke eisen de renovatie van de badkamer moest voldoen. Daarover zijn echter in de dagvaarding of op de zitting geen verdere stellingen ingenomen, en de betreffende tekening maakt geen onderdeel uit van de stukken. Voor zover [eiseres] zich in dit verband bedoelt te beroepen op een onbetwist door [gedaagde] gezet streepje op een kozijn met de aantekening +/- 7cm, dat zichtbaar is geworden bij deconstructie van de vloer door [bedrijf] , is dit onvoldoende bewijs voor de gestelde afspraak. [gedaagde] betwist dit gemotiveerd, en stelt dat hij het streepje niet heeft gezet om een maximumhoogte aan te geven, maar als startpunt om van daaruit met de laser te kunnen meten, waarbij van belang is dat de Easy Drain 7cm diep is.
4.15.
Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat de aan [gedaagde] verstrekte opdracht inhield dat de badkamervloer niet hoger mocht zijn dan 7cm.
4.16.
Verder vindt [eiseres] dat het toilet wel erg laag is opgehangen, mede vanwege de hoogte van de opgeleverde vloer. [eiseres] stelt echter niet dat zij een concrete toilethoogte met [gedaagde] heeft afgesproken. [gedaagde] stelt op zijn beurt dat een toilet een minimumhoogte heeft van 40cm, dat hij het toilet op 44cm heeft geplaatst (zoals ook blijkt uit de door [eiseres] overgelegde foto’s), dat deze hoogte is bepaald nadat hij [eiseres] heeft laten proef zitten, en dat [eiseres] met die hoogte akkoord is gegaan. [eiseres] heeft een en ander op de zitting onweersproken gelaten. Ook ten aanzien van de toilethoogte kan dus niet worden aangenomen dat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt.
Afvoerproblematiek
4.17.
Op de zitting is duidelijk geworden dat [eiseres] ernstige afvoerproblemen heeft ervaren in de badkamer. [eiseres] heeft foto’s op haar tablet getoond, waarop te zien is dat vervuild rioolwater via de drain in de douche naar boven is gekomen, en dat de toiletpot vol water stond. [eiseres] stelt dat dit probleem is veroorzaakt doordat [gedaagde] de afvoer vanaf de wc richting het riool niet op afschot heeft gelegd. [gedaagde] betwist dit, en stelt dat hij de betreffende afvoer wel degelijk op afschot heeft gelegd. Dit blijkt volgens [gedaagde] uit het feit dat de door hem gerealiseerde badkamervloer niet aan beide kanten even hoog is. Hij heeft zijn vloer gelegd op de onderliggende vloer, waarop de afvoerbuis is aangebracht. Deze ondervloer ligt op afschot, met genoemd hoogteverschil tot gevolg, aldus [gedaagde] .
4.18.
De tussen partijen in geschil zijnde vraag of [gedaagde] de afvoerbuis op afschot heeft gelegd kan in deze procedure echter onbeantwoord blijven. Niet is namelijk gesteld of gebleken dat [eiseres] op enig moment voorafgaand aan de zitting tegenover [gedaagde] de stelling heeft ingenomen dat de door hem geplaatste afvoerbuis niet op afschot lag, of dat de afvoer anderszins gebrekkig door hem is aangelegd. Niet in de brief van 18 juli 2021, niet in de brief van 21 januari 2022 en zelfs niet in de dagvaarding. Weliswaar is in de brief van 21 januari 2022, zonder nadere toelichting, verwezen naar het rapport van [bedrijfsnaam 2] , waarin staat dat de afvoer van het riool niet op afschot ligt, maar in deze brief heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding. [gedaagde] moet worden gevolgd in zijn stelling dat hij met die brief niet (nader) in gebreke is gesteld. Ter zake een mogelijk niet op afschot gelegde afvoerbuis is aan [gedaagde] geen redelijke gelegenheid tot herstel geboden. Bovendien staat vast dat [eiseres] inmiddels door [bedrijf] een andere afvoer heeft laten aanleggen in haar badkamer. Hierdoor is niet alleen herstel door [gedaagde] onmogelijk gemaakt, maar kan ook zijn gemotiveerde stelling dat hij de afvoerbuis wel op afschot heeft gelegd niet meer door een deskundige in het kader van deze procedure worden onderzocht.
4.19.
[gedaagde] is dus niet in verzuim geraakt ter zake de afvoer van het toilet in de badkamer. Alleen al om deze reden strandt de vordering van [eiseres] ter zake van (vervangende) schadevergoeding.
4.20.
Overigens brengt het enkele feit dat op enig moment na de renovatiewerkzaamheden van [gedaagde] vervuild water in de douche naar boven is gekomen niet mee dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] . Een verstopping van de rioolafvoer kan immers ook zijn veroorzaakt door een buiten [gedaagde] liggende oorzaak, en [eiseres] heeft geen informatie verstrekt over de aard van de ontstoppingswerkzaamheden die zij volgens het rapport van [bedrijfsnaam 2] op 5 januari 2022 zou hebben laten verrichten.
4.21.
Ook het feit dat [bedrijfsnaam 2] volgens zijn rapport heeft vastgesteld dat de afvoer van het riool niet op afschot ligt, en dat hij daardoor de kans op verstopping groot acht, is onvoldoende voor het aannemen van schadeplichtigheid van [gedaagde] . De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de visie van [bedrijfsnaam 2] , die verder zonder enige onderbouwing is gebleven, meer gewicht toe te kennen dan aan de hiervoor weergegeven gemotiveerde stelling van [gedaagde] dat hij de afvoer wel op afschot heeft gelegd.
Offerte [bedrijfsnaam 6]
4.22.
De schadevordering van [eiseres] omvat een bedrag van € 1.914,30, dat wordt onderbouwd met een offerte van [bedrijfsnaam 6] van 15 januari 2022. Op de zitting heeft [eiseres] toegelicht dat de offerte betrekking heeft op wand- en vloertegels die zij heeft gekocht en door [bedrijf] zijn geplaatst.
4.23.
Hiervoor is echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten bij het door hem verrichte tegelwerk, dat niet kan worden aangenomen dat partijen een maximumvloerhoogte van 7cm hebben afgesproken en dat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt en dus niet schadeplichtig is ter zake de afvoer van het toilet in de badkamer. Dit betekent dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op vergoeding van de tegels die zijn gebruikt ter vervanging van de door [gedaagde] aangebrachte tegels.
Offertes [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 7] , en het ligbad van [eiseres]
4.24.
vordert een bedrag van € 450,00 dat ziet op herstel van schilderwerk in het trappenhuis van [eiseres] , en € 1.308,00 voor het opnieuw spachtelputzen van het gehele trappenhuis. Verder vordert [eiseres] een bedrag van € 665,50 voor schade aan haar ligbad.
4.25.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 1 oktober 2020 schade heeft veroorzaakt in het trappenhuis van [eiseres] , bij een ongelukkige en uiteindelijk vruchteloze poging om het door [eiseres] aangeschafte ligbad van beneden naar boven te krijgen. Ook staat vast dat [gedaagde] bij deze exercitie een stuk uit dit ligbad van [eiseres] heeft gezaagd. Het toebrengen van schade aan eigendommen van [eiseres] is in beginsel een onrechtmatige daad van [gedaagde] , tenzij daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.26.
[gedaagde] beroept zich op een rechtvaardigingsgrond, en stelt dat hij met toestemming van [eiseres] een opening heeft gemaakt in de koof bij de trapopgang (een stuk uit de gipswand heeft gezaagd), het traphekje heeft verwijderd en een na inbouw onzichtbaar gedeelte van het ligbad heeft afgezaagd. [eiseres] betwist op zichzelf niet dat zij erbij was en heeft ingestemd met de door [gedaagde] verrichte handelingen. Op de zitting zegt [eiseres] daarover dat zij zich voor het blok gezet voelde, en bij herhaling heeft gewezen op het verhuisraam dat gebruikt zou kunnen worden. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] haar toestemming heeft gegeven onder invloed van dwang of een ander wilsgebrek.
4.27.
Gelet op het voorgaande neemt de kantonrechter aan dat de schadeveroorzakende handelingen van [gedaagde] zijn verricht met toestemming van [eiseres] , hetgeen de onrechtmatigheid daarvan opheft. Daardoor komt de uit deze handelingen van [gedaagde] voortvloeiende schade niet voor vergoeding in aanmerking.
4.28.
Daarbij komt ten aanzien van het ligbad dat [eiseres] op de zitting heeft verklaard dat het bad waar [gedaagde] een stuk uit heeft gezaagd alsnog door [bedrijf] in haar badkamer is ingebouwd en door haar in gebruik is genomen. [eiseres] heeft dus geen nieuw bad gekocht. Dit strookt niet met het in de aansprakelijkstelling van 18 juni 2021 ingenomen standpunt dat het bad zodanig was beschadigd dat het niet meer geplaatst zou kunnen worden en vervangen moest worden. [eiseres] stelt op de zitting dat nog wel sprake is van krassen in het bad die weggewerkt moeten worden. Dit heeft zij echter op geen enkele manier onderbouwd. De ‘offerte herstelkosten bad’ waarnaar in de dagvaarding zonder enige toelichting wordt verwezen maakt geen onderdeel uit van de processtukken.
Conclusie en proceskosten
4.29.
De conclusie van het voorgaande is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
4.30.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 746,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:87 lid 1 BW
2.Artikel 7:758 lid 3 BW