ECLI:NL:RBNHO:2022:10163

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
C/15/329886 / HA ZA 22-415
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een verkapte exequaturprocedure met betrekking tot een Amerikaans vonnis en arbitrageclausule

In deze zaak vordert de rechtspersoon Method Pharmaceuticals, LLC, gevestigd in Texas, Verenigde Staten, betaling van een bedrag van $ 1.080.678,03 van de gedaagde, ZB Express, na een eerdere overeenkomst voor de levering van mondkapjes die niet is nagekomen. Method heeft een procedure aangespannen in Texas, waar de rechtbank ZB Express heeft veroordeeld tot betaling van $ 1.007.000,-. Omdat ZB Express niet aan dit vonnis voldeed, heeft Method conservatoire beslagen laten leggen in Nederland. ZB Express betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op basis van een arbitrageclausule in de overeenkomst, die bepaalt dat geschillen moeten worden voorgelegd aan de China International Economic and Trade Arbitration Commission (CIETAC). De rechtbank Noord-Holland oordeelt dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de primaire vordering van Method, die kan worden gekwalificeerd als een verkapte exequaturprocedure op grond van artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank stelt dat de vier criteria uit het Gazprombank-arrest pas aan de orde komen tijdens de inhoudelijke beoordeling van de vordering. De beslissing over de subsidiaire vordering van Method en de proceskosten wordt aangehouden totdat er inhoudelijk op de primaire vordering is beslist. De rechtbank wijst de vordering tot onbevoegdverklaring van ZB Express af en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/329886 / HA ZA 22-415
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
de rechtspersoon opgericht naar het recht van Texas, Verenigde Staten,
METHOD PHARMACEUTICALS, LLC.,
gevestigd te Arlington, Texas, Verenigde Staten,
eiseres,
advocaten mr. I.S. Oosterhoff en mr. G.H.A. Ruggeri-Laderchi te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. ZOEMOM en ZB EXPRESS,
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Tekinerdogan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Method en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid
  • de conclusie van antwoord in het incident.

2.De feiten

2.1.
Method en [gedaagde] , handelend onder de naam ZB Express, hebben op 31 maart 2020 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] 10.000.000 mondkapjes zou verkopen en leveren aan Method tegen een koopprijs van $ 25.000.000,- (hierna: “de overeenkomst”).
2.2.
In het door partijen ondertekende contract staan onder meer de volgende bepalingen:
“(…)
15. Arbitration
This Contract shall be governed by and construed in accordance with the law of the People’s Republic of China. All disputes arising from or in connection with this Contract shall if possible be settled amicably through friendly negotiation. In case no settlement can be reached thereby this dispute shall be submitted for arbitration. The arbitration shall take place in the China International Economic and Trade Arbitration Commision in Shanghai, and it’s arbitral rules shall be applicable. The award shall be final and binding upon both parties. (…)
(…)
17. Effectiveness of Contract
This Contract shall come into force provided that China Export & Credit Insurance accepted the application submitted by the Seller for insurance against any failure of loss of the goods value payment under the Contract unless otherwise agreed by the Parties”.
2.3.
Method is een procedure tegen [gedaagde] , ZB Express en nog twee anderen gestart voor de Texas Northern District Court te Forth Worth, Texas (hierna: de “rechtbank Texas”). In die procedure heeft zij terugbetaling gevorderd van $ 1.070.000,- in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten. Aan die vordering heeft Method ten grondslag gelegd dat zij $ 25.000.000,- aan [gedaagde] heeft betaald, maar dat de mondkapjes nooit zijn geleverd. Method heeft daarop aanspraak gemaakt op terugbetaling van de koopsom. [gedaagde] heeft verschillende terugbetalingen verricht, maar heeft een bedrag van $ 1.070.000,- niet terugbetaald.
2.4.
Bij verstekvonnis van 28 januari 2021 (hierna: het “ Amerikaanse vonnis”) heeft de rechtbank Texas [gedaagde] , ZB Express en de andere twee gedaagden (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van $ 1.007.000,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.5.
Omdat [gedaagde] niet voldeed aan het Amerikaanse vonnis heeft Method, na daartoe verkregen verlof, in Nederland diverse conservatoire beslagen laten leggen ten laste van [gedaagde] .

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
Method vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
1. [gedaagde] te veroordelen in hetgeen hij veroordeeld is in het Amerikaanse vonnis, althans in de onderdelen van het Amerikaanse vonnis waarvan de rechtbank van oordeel is dat zij toewijsbaar zijn;
Subsidiair:
2) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van $ 1.080.678,03, vermeerderd met rente naar Amerikaans recht althans Chinees recht, vanaf 16 april 2020, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen rente;
In alle gevallen:
3) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Method beroept zich wat haar primaire vordering betreft op artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de zogenaamde “verkapte exequaturprocedure. Subsidiair vordert Method schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling. Volgens Method heeft [gedaagde] haar ertoe bewogen de overeenkomst met hem te sluiten en een aanbetaling te doen zonder dat hij de intentie had, althans in staat was de overeenkomst na te komen of de aanbetaling terug te betalen.

4.De vordering in het incident

4.1.
[gedaagde] vordert in het incident dat de rechtbank zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van Method en Method veroordeelt in de kosten van het incident en van de hoofdzaak, vermeerderd met nakosten en rente.
4.2.
[gedaagde] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. In de overeenkomst is een arbitrageclausule opgenomen waarin is bepaald dat partijen zich verbinden om geschillen die voortvloeien uit de overeenkomst aan arbitrage te zullen onderwerpen bij de China International Economic and Trade Arbitration Commission (hierna: CIETAC).
Ondanks deze arbitrageclausule heeft Method heimelijk een procedure tegen [gedaagde] gevoerd in Texas met de kennelijke bedoeling om het arbitragebeding te omzeilen. In die procedure heeft Method de Amerikaanse rechter doelbewust geprobeerd te misleiden. Het Amerikaanse vonnis kan in Nederland niet op grond van artikel 431 lid 2 Rv worden erkend, omdat het niet voldoet aan drie van de vier criteria die de Hoge Raad heeft geformuleerd in zijn Gazprom-arrest van 26 september 2014 (ECLI:NL:2014:2838). De rechtbank in Texas kwam geen bevoegdheid toe vanwege de arbitrageclausule. Daarnaast is de dagvaarding, anders dan Method in de Amerikaanse procedure heeft gesteld, niet (in persoon) aan [gedaagde] betekend. De dagvaarding is betekend aan een kantooradres in China terwijl [gedaagde] al sinds 2017 in Nederland woont en ook heeft de betekening in strijd met het Haags Betekeningsverdrag niet plaatsgevonden via de (Nederlandse) Centrale Autoriteit. De Amerikaanse rechter is hier ten onrechte aan voorbij gegaan. De betekening van de dagvaarding, de daarop volgende Amerikaanse procedure en (de totstandkoming van) het Amerikaanse vonnis voldoen daarom niet aan de eisen die internationaal worden gesteld aan een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Tot slot heeft Method de Amerikaanse rechter onjuist voorgelicht en stellingen ingenomen die in strijd zijn met de waarheid met als gevolg dat de beslissing van de Amerikaanse rechter onjuist is. Erkenning van het Amerikaanse vonnis is dan ook in strijd met de Nederlandse openbare orde.
4.3.
Gelet op het voorgaande kan Method volgens [gedaagde] geen aanspraak maken op een exequaturprocedure op grond van artikel 431 lid 1 Rv en het Amerikaanse vonnis ook niet op grond van het Gazprombank-arrest erkend krijgen om het in Nederland ten uitvoer te kunnen leggen. Artikel 431 lid 2 Rv vergt een nieuwe inhoudelijke beoordeling door de Nederlandse rechter, maar die heeft vanwege de exclusieve arbitrageclausule geen rechtsmacht. De inhoudelijke beoordeling van het geschil dient te worden gedaan door het CIETAC in Shanghai.
4.4.
De poging van Method om de arbitrageclausule te omzeilen door bij de subsidiaire vordering een beroep te doen op onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en onverschuldigde betaling kan niet slagen, omdat de arbitrageclausule ook ziet op niet-contractuele verbintenissen en de vorderingen van Method bovendien direct voortvloeien uit het geschil over de nakoming van de overeenkomst, aldus [gedaagde] .

5.Het verweer in het incident

5.1.
Method betoogt dat [gedaagde] ten onrechte geen onderscheid maakt tussen de primaire en subsidiaire vordering die beide zijn gebaseerd op artikel 431 lid 2 Rv. Met haar primaire vordering beoogt Method veroordeling van [gedaagde] in hetgeen waartoe hij in het Amerikaanse vonnis is veroordeeld. Voor een dergelijke vordering schept artikel 431 lid 2 Rv bevoegdheid. De vier criteria van het Gazprombank-arrest zijn geen toets voor de bevoegdheid. Het wel of niet voldoen aan die criteria is slechts van belang voor de toe- of afwijzing van de ‘verkapte exequatur’ en dus voor de inhoudelijke toets van de hoofdzaak.
5.2.
De subsidiaire vordering valt niet onder de werking van het arbitragebeding, omdat die vordering is gebaseerd op buitencontractuele grondslagen. Niet gesteld of gebleken is dat een onrechtmatigedaadsvordering bijvoorbeeld gebaseerd op fraude onder de werking van het arbitragebeding valt. Daar komt bij dat de overeenkomst waar het arbitragebeding deel van uitmaakt nooit in werking is getreden. Uit artikel 17 van de overeenkomst blijk dat [gedaagde] een verzekering diende af te sluiten. Het verkrijgen van goedkeuring door China Export & Credit Insurance op de aanvraag voor deze verzekering vormde een opschortende voorwaarde voor de inwerkingtreding van de overeenkomst. Die voorwaarde is niet vervuld en dus is ook het arbitragebeding niet in werking getreden.
5.3.
Voor zover de overeenkomst wel van kracht is geworden, stelt Method zich op het standpunt dat zij met [gedaagde] overeenstemming heeft bereikt over het buiten werking stellen van de arbitrageclausule. Bij brief van 13 mei 2020 heeft Method [gedaagde] gesommeerd de resterende $ 1.600.000,- te betalen en expliciet bericht dat zij zich het recht voorbehield en voornemens was een procedure tegen [gedaagde] te starten voor een Amerikaanse rechtbank. [gedaagde] heeft naar aanleiding van deze brief op geen enkele wijze protest aangetekend bij Method, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen indien hij Method aan de arbitrageclausule wenste te houden. Na het ontvangen van de brief heeft [gedaagde] meerdere betalingen aan Method verricht. Door uitvoering te geven aan het in de brief verzochte, heeft [gedaagde] bij Method de indruk gewekt geen bezwaar te hebben tegen of in te stemmen met het buiten werking stellen van de arbitrageclausule. [gedaagde] komt daarom geen beroep meer toe op die clausule.
5.4.
Tot slot stelt Method dat een beroep van [gedaagde] op de arbitrageclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de clausule daarom niet van toepassing moet worden geacht, althans dat [gedaagde] onvoldoende belang toekomt daar een beroep op te doen. Het beroep van [gedaagde] is evident slechts bedoeld om het nemen van verhaal door Method te frustreren. [gedaagde] heeft geen belang bij het voeren van een arbitrageclausule die slechts zal leiden tot vertraging van de rechtsgang en een aanzienlijke verhoging van de kosten voor [gedaagde] , aldus Method.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
In beginsel kunnen buitenlandse vonnissen in Nederland slechts worden geëxecuteerd indien deze krachtens verdrag of wet voor tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komen Artikel 431 Rv ziet op de gevallen waarin een grondslag voor de tenuitvoerlegging van de buitenlandse executoriale titel ontbreekt. In zo'n geval kan hier geen tenuitvoerlegging van de buitenlandse executoriale titel plaatsvinden (artikel 431 lid 1 Rv) en moet het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan (artikel 431 lid 2 Rv). De Nederlandse rechter kan partijen op grond van artikel 431 lid 2 Rv veroordelen tot hetzelfde als waartoe partijen in het buitenlandse vonnis zijn veroordeeld, als is voldaan aan vier vereisten, namelijk dat (1) de bevoegdheid van de buitenlandse rechter naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is; (2) de buitenlandse procedure behoorlijk en met voldoende waarborgen omkleed was; (3) erkenning niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde; en (4) het buitenlandse vonnis niet onverenigbaar is met een ander Nederlands of voor erkenning in Nederland vatbaar buitenlands vonnis tussen dezelfde partijen over dezelfde zaak (HR 26 september 2014, NJ 2015/478 (Gazprombank)). Voldoet het buitenlandse vonnis aan deze vereisten, dan kan de nieuwe behandeling door de Nederlandse rechter op grond van art. 431 lid 2 Rv beperkt blijven tot het stellen daarvan (dus dát het aan deze vereisten voldoet) en kan simpelweg veroordeling worden gevorderd tot hetgeen waartoe de wederpartij volgens het buitenlandse vonnis gehouden is. De veroordeling door de Nederlandse rechter (en niet het buitenlandse vonnis) vormt dan de in Nederland uitvoerbare executoriale titel. Daarnaast houdt de eisende partij de mogelijkheid om een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil aan de rechter te vragen. De procedure van artikel 431 lid 2 Rv kan dus op twee manieren worden gebruikt. Er kan een geheel nieuwe behandeling ten gronde en afdoening van het geding door de Nederlandse rechter plaatsvinden, maar zij kan ook worden ingezet als een verkapte exequaturprocedure. Eiser kan beide wegen combineren door subsidiair, naast een primaire vordering tot veroordeling tot hetgeen waartoe de wederpartij in het buitenlandse vonnis is veroordeeld, een inhoudelijke beoordeling van het geschil te verlangen.
6.2.
In het onderhavige geval gaat het om de vraag of een in Texas, Verenigde Staten, uitgesproken vonnis voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking komt. De rechtbank overweegt dat Method er terecht op wijst dat bij de beoordeling van de bevoegdheid onderscheid gemaakt moet worden tussen de primaire en de subsidiaire vordering. De primaire vordering betreft een ‘verkapte exequatur’. De rechtbank is bevoegd van deze vordering kennis te nemen. Ook als voor het overige de rechtbank niet bevoegd zou zijn (bijvoorbeeld vanwege een arbitrageclausule), dan is de Nederlandse rechter op grond van artikel 431 lid 2 Rv bevoegd tot het behandelen van de zaak op grond van de wens tot tenuitvoerlegging in Nederland. Het betoog van [gedaagde] dat niet is voldaan aan de vier in het Gazprombank-arrest geformuleerde criteria, is niet relevant voor de vraag of de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de primaire vordering. De toetsing van die criteria komt pas aan de orde tijdens de inhoudelijke beoordeling van de ‘verkapte exequatur’.
6.3.
De vraag of de rechtbank ook bevoegd is om kennis te nemen van de subsidiaire vordering zal worden aangehouden totdat inhoudelijk op de primaire vordering is beslist. Mogelijk wordt aan de subsidiaire vordering immers niet toegekomen.
6.4.
Ook de beslissing met betrekking tot de proceskosten van het incident zal gelet op het vorenstaande worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring wat betreft de primaire vordering van Method af,
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak
7.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol van
28 december 2022zal komen voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 977